Criminaliteit
Criminaliteit is gedrag dat de belangrijkste normen in de samenleving schendt. Het ondermijnt de samenleving, wanneer er niet tegen wordt opgetreden.
Er bestaat ook een meer formele definitie: criminaliteit is het geheel van de gedragingen dat voldoet aan de delictsomschrijvingen die vervat zijn in het wetboek van strafrecht en de strafbepalingen in andere Nederlandse wetten.
De criminologie, als hulpwetenschap van het strafrecht heeft de neiging zich van de tweede soort definitie te bedienen. Criminologie is een vorm van sociologie en zou daarom beter kunnen uitgaan van een materiële definitie. Maar het probleem is dat er binnen de wetenschap van het strafrecht geen helder inzicht bestaat over zin en doel van de straf[1].
De straftoemeting en de formaliteiten van het strafproces, ondervinden bij gewone mensen maar weinig begrip. De criminologie, die gaat over het maatschappelijk functioneren van het strafrecht geeft geen antwoorden. Sociologie zou moeten dienen om mensen duidelijk te maken hoe maatschappelijke instituten functioneren en waarom. Aan de criminologie lukt dat niet. Het gaat er daarbij niet om dat in het strafrecht incidenteel fouten worden gemaakt, waardoor onschuldigen worden veroordeeld en schuldigen vrij uit gaan. De indruk bestaat dat er structureel iets niet deugt aan het systeem. Dat wordt wel met klem en ook met enig dédain ontkend door de strafrecht professionals, maar recidivecijfers en criminaliteit in delen van de samenleving waar die vroeger niet voorkwam[2] bewijzen hun gelijk niet.
Als criminaliteit de samenleving ondermijnt en het strafrecht dient om dat te voorkomen, dan slaagt het strafrecht dus niet in de haar toevertrouwde taak. Daar zijn een aantal redenen voor te bedenken:
Het strafrecht richt zich voornamelijk tegen individuele normafwijkingen. Veel ernstig norm overschrijdend gedrag is collectief tegenwoordig. De elementen ervan zijn vaak verdeeld over verschillende daders en gespreid in de tijd. Geen van de verdachten voldoet dan zelfstandig aan de delictsomschrijving; vaak is er dan ook geen sprake van gedrag gericht op een gemeenschappelijk doel. Om in zulke gevallen toch een veroordeling te krijgen zijn kunstgrepen nodig die aan de legitimiteit van het strafproces afbreuk doen. Komt er geen veroordeling of doet men zelfs geen poging daartoe, wat nog al eens gebeurt, dan schiet het strafrecht te kort en wordt het strafproces zelf een vorm van straf.
Het strafrecht bevat naast delictsomschrijvingen ook begripsbepalingen en andere bepalingen van materieel en formeel recht. Die dienen er tezamen toe om op een geordende manier tot een veroordeling van daders van delicten te komen. Daarnaast zijn er ook leerstukken en bepalingen die de rechten van het verdachte individu tegen een overmachtige overheid beschermen[3]. Die twee soorten bepalingen bijten elkaar. In de praktijk proberen de vervolgende instanties zoveel mogelijk onder de beschermende bepalingen uit te komen en gebruiken raadslieden van verdachten deze bepalingen om schuldige verdachten de dans te laten ontspringen[4].
Het feit alleen dat recidive geen uitzondering is maar regel en dat criminaliteit een manier van leven is geworden bij bepaalde bevolkingsgroepen, bewijst dat het strafrecht en de strafrechtwetenschappen hebben gefaald.
Een nieuwe opzet van het systeem is nodig om de functie te herstellen. Rationeel valt daar niet veel tegen in te brengen, maar omdat het strafrecht zo nauw verweven is met de ethische grondslagen van de samenleving ia alle verandering lastig. Toch zou een discussie nu dienen te worden gestart.
Een van de belangrijkste problemen in het strafrecht is, zoals gezegd het veel plegen.
Als delicten op grote schaal worden gepleegd, dan is het evenwichtige, maar gecompliceerde en fijnmazige systeem van ons strafrecht niet in staat er op de voorgeschreven wijze mee om te gaan. De voorgeschreven wijze omvat:
opsporingsonderzoek en gerechtelijk vooronderzoek soms vergezeld van bijzondere maatregelen als voorlopige hechtenis, inbeslagname en huiszoeking, al dan niet uitmondend in een besluit tot verdere vervolging, dagvaarding, onderzoek ter terechtzitting, vonnis en eventueel tenuitvoerlegging van het vonnis in een strafinrichting. Het aantal instanties en het aantal handelingen per instantie is legio.
Voor dit uitgebreide strafrechtelijke ritueel ontbreekt bij veelplegers de capaciteit in het systeem. Met de uitbreiding van het systeem is zoveel geld gemoeid, dat de grenzen daarvan snel worden bereikt.
Als delicten niet met de bestaande middelen kunnen worden bestreden, dan resten er twee mogelijkheden, men zoekt nieuwe middelen of men bestrijdt niet.
Wie de ogen sluit voor het probleem en doorgaat men met de bestaande middelen, zo goed en zo kwaad als dat gaat, kiest impliciet voor de tweede mogelijkheid. De bestrijding krijgt dan een symbolisch karakter en bovendien krijg je onvermijdelijk een ontwrichting van het systeem.
Dit is wat er gebeurd is met de criminaliteit die samenhangt met drugsgebruik in Nederland. Het gaat om grootschalige drugshandel, geweldscriminaliteit in alle gradaties. Geweld dat dient als criminele sancties op het niet nakomen van overeenkomsten en andere onderlinge Unfug in het milieu, eigen richting bij diefstal en andere vermogensdelicten. Het gebruik van drugs zelf wordt al lang niet meer vervolgd.
Het formele besluit drugsgebruik niet langer als een delict te zien en ook de kleinschalige handel in drugs uit de criminele sfeer te halen komt in strijd met internationale verdragen en het beleid van andere landen in de EU.
Het is verdragsplicht om de bestrijding van drugsgerelateerde misdaad serieus ter hand te nemen, maar dan zouden nieuwe strafrechtelijke bestrijdingsmiddelen noodzakelijk zijn die het huidige systeem op zijn kop zouden zetten.
Dit stuit dan weer op een in strafrechtkringen en daarbuiten diepgevoelde overtuiging dat het huidige strafrecht en de bescherming van elementaire mensenrechten zo nauw verweven zijn, dat eraan dokteren uit den boze is.
Ik denk niet dat die gedachte juist is. Mijn stelling is dat met de bescherming van elementaire mensenrechten in de praktijk van het strafrecht nogal eens een loopje wordt genomen en dat de mix tussen efficiënte strafvervolging en de bescherming van burgerrechten veel beter kan dan nu het geval is.
Strafrecht heeft twee uitgangspunten: het kwaad moet worden gestraft en de rechten van de burger tegenover de overheid moeten worden beschermd. Pas als er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is van een gepleegd delict en de rechter uitspraak doet, begint de straf. Pas daarna kan op de voorgeschreven wijze op basis van het vonnis op de burgerlijke rechten inbreuk worden gemaakt.
Die twee uitgangspunten zijn tot op bepaalde hoogte onverenigbaar en leiden tot vreemde anomalieën. Het is duidelijk dat een onschuldig burger die in voorarrest genomen wordt een onduldbare aantasting van zijn rechten ondergaat. Dat wordt erkend maar als onvermijdelijk gezien. Het wordt ook alleen maar toegestaan als er een ernstige verdenking is gerezen dat er een misdrijf is begaan en als het gaat om een delict waar vier jaar of meer op staat. Nu de anomalieën:
Bij een reeks van economische en financiële delicten leert de ervaring dat men alleen voldoende bewijs kan vinden als huiszoeking, in beslagneming en voorlopige hechtenis worden toegepast. Op deze delicten wordt vier jaar gezet alleen om toepassing van de bijzondere rechtsmiddelen mogelijk te maken. Een vonnis dat in redelijke verhouding tot dat strafmaximum staat wordt uiterst zelden gewezen.
Een ernstige verdenking is niet zo maar een idee van een opsporingsambtenaar, de rechter eist behoorlijk wat bewijsmateriaal alleen al voor het bestaan van een rechtens relevante verdenking. Vaak is arrestatie en verhoor de enige manier om met terugwerkende kracht dat bewijsmateriaal boven water te krijgen.
Huizen van bewaring en andere strafinrichtingen waar veroordeelden worden ondergebracht zijn in Nederland niet alleen kostbare, maar ook vrij comfortabele verblijven. De politiecellen waar onschuldigen worden vastgehouden die naar later pas blijkt ten onrechte van een misdrijf worden verdacht, zijn vaak smerig, slecht verlicht, stinkend en in elk opzicht oncomfortabel.
Dat is geen toeval, dat heeft een functie. Verreweg de meeste zaken komen rond door een bekentenis van de verdachte. Ons strafrechtsysteem sluit terecht marteling als middel van opsporingsonderzoek uit. Het onderbrengen van verdachten in politiecellen, onderbroken door intimiderende verhoren, is het enige dat de opsporingsambtenaar kan doen om de verdachte snel tot een bekentenis te brengen. Soms ook, naar later dan blijkt, tot een valse bekentenis.
Het uitgangspunt dat de rechten van de (nog) niet veroordeelde burger beschermd dienen te worden strijdt met de efficiency van het opsporingsonderzoek en het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De strafrechtwereld sluit voor dit fenomeen de ogen. We hebben derhalve in de praktijk naast een symbolische bestrijding van de criminaliteit ook vaak een formele in plaats van een materiële bescherming van de niet veroordeelde burger die met het strafrechtstelsel in aanraking komt.
Als waar is dat de rechten van burgers in het strafrecht nogal eens met voeten worden getreden in het belang van een geslaagd opsporingsonderzoek, zou dan niet beter met open ogen een nieuwe afweging van de rechten van de burger en van de samenleving kunnen worden gemaakt? Zoude we niet beter de politie ruimere bevoegdheden kunnen geven en op de juiste toepassing daarvan dan ook deugdelijk controle kunnen houden?
Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als druggebruikers, in afkickkampen werden opgesloten, ook zonder dat wettig en overtuigend bewijs geleverd zou kunnen worden van specifieke criminele handelingen, als vaststaat dat ze hun druggewoonte niet zonder criminele middelen hebben kunnen bekostigen.
Ook volgens de e.t. Amsterdamse hoofdcommissaris Jelle Kuiper die in Buitenhof erover werd ondervraagd, is ons strafrechtsysteem niet meer in staat de massale criminaliteit te verwerken die met name het gevolg is van handel en gebruik van drugs.
Frits Ruter, toen nog hoogleraar strafrecht in Amsterdam en gespreksleider in Buitenhof Van Ingen zagen daar een pleidooi in voor het decriminaliseren van drugs en alles wat daar mee samenhangt. Dat is niet noodzakelijk zo. Dat zou alleen maar juist zijn als het hierbij om relatief onschuldige normschendingen ging en dat is niet het geval.
Wat Kuiper deed was betogen dat het systeem van vervolging, berechting en bestraffing de grote hoeveelheden niet kan verwerken die tegenwoordig worden aangeboden en dat staat los van de aard of de ernst van de normschending waar het om gaat.
Het gaat bij de overbelasting van het systeem niet alleen om drugscriminaliteit. Als een soortgelijke hoeveelheid gevallen van kinderverkrachting of rassendiscriminatie zou voorkomen zou het systeem op een vergelijkbare wijze falen en dan zou niemand pleiten voor decriminalisering van het delict.
Die overbelasting ligt volgens de commissaris niet aan het opsporingsapparaat, dat jaarlijks een stadion vol criminelen arresteert en voorgeleidt, maar uitsluitend aan de capaciteit en de inrichting van het strafrechtsysteem.
Even later werd de juistheid van Kuipers stelling nog eens onderstreept in het programma B en W, waar douaneambtenaren aankondigen dat ze er genoeg van hebben dat de arrestaties die zij maken door gebrek aan capaciteit in het vervolgtraject op niets uitlopen.
Als het waar is wat Kuiper zegt en wat de douane ambtenaren zeggen dan moeten er door de politiek keuzes worden gemaakt die iedereen erg moeilijk zullen vallen. Om de aard van die keuzes duidelijk te maken, is het nodig kort aan te geven waar het strafrechtsysteem voor dient en hoe het werkt.
Strafrecht is een ritueel systeem om de ernstigste normschendingen die de samenleving kent van een sanctie te voorzien en zodoende aan iedereen duidelijk te maken dat de norm die geschonden is gehandhaafd wordt en blijvend serieus wordt genomen. Het strafrecht heeft als neveneffect dat een aantal criminelen tijdelijk aan het verkeer onttrokken wordt, waardoor de veiligheid in de samenleving wordt vergroot. Maar dat is niet meer dan een neveneffect. Het is nooit meer dan een breukdeel van de criminelen dat wordt gearresteerd en veroordeeld. De duidelijk zichtbare normhandhaving en het effect dat dit heeft op de samenleving in termen van sociale controle is de hoofdfunctie van het strafrecht. Normen, die niet zichtbaar gehandhaafd worden, vervagen en verdwijnen op den duur. Gehandhaafde en door de samenleving erkende normen worden door de sociale controle die in de samenleving plaats vindt in de meeste gevallen gehandhaafd zonder dat het strafrecht daaraan te pas hoeft te komen. Maar als het strafrecht faalt, faalt op den duur ook de sociale controle.
De sanctie bestaat uit een straf, in ons land een gevangenisstraf, een taakstraf of een boete, dan wel uit een strafvervangende maatregel. Straffen kunnen ook voorwaardelijk worden opgelegd en de officier kan onder het opleggen van voorwaarden van vervolging afzien.
Het strafrechtsysteem is zo gecompliceerd dat het ongeschikt is voor de bestrijding van grootschalige criminaliteit. In een goed functionerende samenleving komt het niet zover dat ernstige criminaliteit grootschalig wordt. Normen die zo belangrijk worden geacht dat voor hun handhaving het strafrecht nodig is dienen alleen sporadisch te worden geschonden. Worden zij, zoals met drugsmisdrijven, aan de lopende band geschonden dan is het bestaande strafrechtsysteem niet het juiste sanctiesysteem. Uitbreiding van het aantal opsporingsambtenaren, cellen of bewakers help dan ook niet.
Wanneer, zoals commissaris Kuiper constateert, het aantal aangeboden gevallen het aantal gevallen dat het systeem kan verwerken verre overtreft, en wanneer dat structureel is en niet tijdelijk, dan dient naar een ander systeem te worden gezocht.
Wij raken hier aan een punt dat heel moeilijk ligt in de samenleving want het strafrecht behoort tot de cultuurgoederen die als het ware sacrosanct zijn. Kritiek op het strafrechtsysteem wordt al snel als een aanval op de samenleving en als onbeschaafd gezien. Het grondig wijzigen van het strafrechtsysteem is geen gemakkelijke zaak, het zal op grote maatschappelijke weerstand stuiten.
De mededeling van de toenmalige PG De Wijckerslooth dat voor opsporing van fietsendiefstallen die via de fiets-chip worden beveiligd geen extra mankracht van de politie zal worden ingezet was een teleurstelling. Er hadden zich van alle kanten mensen mee bezig gehouden over een periode van tenminste drie jaar en dat bleek toen allemaal voor niets. “Of de regering dan niet wist dat er per jaar achthonderdduizend fietsen werden gestolen en hoe ergerlijk dat was”werd er gevraagd. Jawel dat wist de regering wel, maar de overheid heeft andere prioriteiten. Fietsendieven staan laag in de hiërarchie van staatsgevaarlijkheid.
Natuurlijk heeft De Wijckerslooth gelijk met zijn standpunt. Geen zinnig mens zal, als hij moet kiezen tussen het opsporen van een kindermoordenaar en opsporen van een fietsendief, voor het laatste kiezen. Toch hebben ook de mensen gelijk die vinden dat die achthonderd duizend fietsendiefstallen per jaar onduldbaar zijn. Het is duidelijk dat ons systeem van opsporing en vervolging van delicten niet toereikend is om daar tegen op te treden. Als wij willen dat kleine delicten wel wordt opgespoord en vervolgd, dan zullen we daar op een andere manier voor moeten zorgen, dan via het bestaande strafrechtsysteem.
De oplossing die Van Zunderd, hoofdcommissaris Midden- en West-Brabant, daarvoor aandroeg, namelijk de politie zelf de kleine criminaliteit te laten afhandelen, is duidelijk de verkeerde. Ik ga ervan uit – het krantenbericht was op dit punt niet duidelijk – dat met zelf afhandelen werd bedoeld dat de politie i.p.v. het openbaar ministerie de zaak bij de rechter aanbrengt. Zou worden bedoeld dat de politie ook de berechting en de straftoemeting voor haar rekening zou nemen dan ben ik helemaal mordicus tegen. Rechter, aanklager en gevangenbewaarder tegelijk zijn, dat zou zelfs naar middeleeuwse maatstaven gemeten te gortig worden. Dat zou, ook als het beperkt zou blijven tot nauw te omschrijven kleine criminaliteit, een ernstige aanslag betekenen op de rechtsstaat. Bovendien zou uitvoering van het voorstel de prioriteitenafweging binnen het politiekorps niet wijzigen. Ook als het openbaar ministerie zich niet meer met de kleine criminaliteit zou hoeven bezig te houden zou de politie nog steeds, en terecht, aan de opsporing van zware delicten de voorrang geven.
Ik zou een ander alternatief voor willen stellen: er wordt een particuliere stichting voor de opsporing en vervolging van kleine criminaliteit opgericht, met de status van ZBO. Wij financieren de stichting met subsidie van de overheid, van de ANWB (vanwege de fietsen), de winkeliersverenigingen, de consumentenbond en allerlei andere private instellingen die belang hebben bij de bestrijding van kleine criminaliteit. Berechting zal zaak van de rechterlijke macht moeten blijven, maar de stichting zou rechters plaatsvervangers kunnen financieren, die uitsluitend voor deze vorm van berechting worden ingezet. Gevangenis capaciteit wordt niet gevraagd. De noodzakelijke aanpassing van het Wetboek van Strafrecht gaat voorzien in andere adequate sancties, zoals boeten en schadevergoedingen voor slachtoffers, mogelijk verhaalbaar op de naaste familie van de dader. Het Wetboek van Strafvordering zal moeten gaan voorzien in de parate executeerbaarheid van de boetes op ieder vermogens- en inkomensbestanddeel van de dader. Het verhaal op familieleden zou beperkt moeten blijven tot de rechte lijn en de tweede graad van de zijlijn.
Dat lijkt wel wat op het voetbalrecht, zoals dat in Groot Brittannië tot stand is gekomen en dat wel blijkt te werken. De nauwe band tussen straf, schuld en daderschap wordt losgelaten. De bewijslast wordt lichter. Er wordt uitsluitend gekeken naar de afschrikwekkende werking en de effectiviteit van de nieuwe regels. Juist omdat het om kleine criminaliteit gaat en om sancties die niet echt de menselijke integriteit van de betrokken daders raken, zou dat mogelijk moeten zijn.
- Een goede samenvatting van de heersende opvattingen is terug te vinden in punt 22 van het requisitoir van de officieren Van Dam en Plooy in de zaak tegen de moordenaar van Theo van Gogh, Mohammed Bouyeri: vergelding maar niet in de zin van oog om oog, tand om tand; voorkoming van eigen richting; herstel van het kosmisch evenwicht ( ontleend aan de Groningse hoogleraar Vrij); generale preventie; speciale preventie. In het overigens hoogstaande betoog van de officier blijkt uit niets dat met de geëiste straf de genoemde doelen kunnen worden bereikt. Er spreekt eerder een soort berusting uit en het uitspreken van de goede bedoelingen van een onmachtige overheid tegenover een desintegrerende samenleving.
- Op scholen bijvoorbeeld.
- Het tegenwoordige strafrecht is ontstaan in de tijd van de verlichting. Veel van de beschermende bepalingen waren een reactie op de willekeur en de klassenjustitie die de strafvervolging kenmerkten tijdens het ancien régime. Die bepalingen schieten nu vaak hun doel voorbij. Zij dienen om te voorkomen dat onschuldigen worden veroordeeld en zouden daarom dienen te worden toegepast in het deel van het strafproces, waarin wordt vastgesteld of een verdachte terecht of onterecht beschuldigd wordt. Wanneer vaststaat dat men niet de verkeerde te pakken heeft en het alleen nog de vraag is of de tenlastelegging juist is en een veroordeling kan opleveren, dan zijn veel van de beschermbepalingen zinloos geworden en belemmeren zij eerder het goede verloop van het recht.
- Een bekend voorbeeld is de leer van het onrechtmatig verkregen bewijs. Ook wanneer er overtuigend bewijs is dat een verdachte het hem ten laste gelegde gedaan heeft en de tenlastelegging doel treft, volgt vrijspraak wanneer in de bewijsgaring een voldoende ernstige fout is gemaakt. Dat is een van de onderdelen van het strafproces dat aan geen buitenstaander is uit te leggen. Het argument dat strafrechtjuristen dan aanhalen – waar blijf je als politie en officieren zich niet aan de wet hoeven te houden bij hun bewijsvoering – overtuigt alleen henzelf. Buitenstaanders menen terecht dat er ook andere middelen moeten zijn om onrechtmatig gedrag van vervolgende instanties te sanctioneren dan vrijspraak van de verdachte. Die heeft zich immers niet tegenover de officier te verantwoorden maar tegenover de samenleving en de samenleving heeft in casu geen fout begaan.
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp