De wetenschap van de bestuurbaarheid
Toen Klink minister werd is hij als directeur van het wetenschappelijk bureau van het CDA opgevolgd door Raymond Gradus, hoogleraar aan de VU. Op 30/2/10 schreef die over bureaucratie en haar gevolgen een stuk in de Volkskrant dat ik bewaard heb.
Dat was aan de vooravond van de verkiezingen die toen begin maart hebben plaats gevonden, in een periode waarin de regerende coalitie van socialisten en christenen al voor grote problemen stond. Die problemen hingen nauw samen met het onderwerp dat Gradus aan sneed : hoe komen we aan de bezuinigingen die nodig zijn als het gevolg van de kosten van de geldcrisis. Intussen lagen daarover adviezen van een commissie van ambtenaren op tafel. In die adviezen kwam als oplossing voor: snijden in de bureaucratie. Dat idee blijkt intussen brede steun gekregen te hebben, ook bij partijen die links van het midden staan in de politiek.
Het stuk van Gradus was in wezen een pleidooi voor meer zelfredzaamheid van de burger en voor een terugtredende overheid. Hoe dat moet laat de schrijver in het midden en vandaar waarschijnlijk ook de algemene steun die ontving. Maar uit de gegevens die over hem op het internet te vinden zijn blijkt dat hij een bewonderaar is van de Amerikaanse[1] methode om de overheidswerkzaamheden te beperken tot de klassieke taken en de overige publieke werkzaamheden waar dat mogelijk en verantwoord is uit te besteden bij het bedrijfsleven. Dat progressief Nederland daar enthousiast over zou kunnen worden zou me verbazen, maar we moeten wat, nu de tekorten op de overheidsbegroting de pan uit rijzen. Wat toen gold, geldt nog steeds. Bezuinigen is aan de orde van de dag en hoe we dat precies moeten doen weten we nog steeds niet.
In zijn artikel beperkt Gradus zich tot twee algemene observaties.
- dat er geen alternatief is voor het geven van vertrouwen aan degenen die met publieke taken worden belast. Controle leidt tot een eindeloze regressie en is te duur.
- dat een bottom up organisatie in het algemeen de voorkeur verdient boven top down. Laat de samenleving zich zoveel mogelijk zelf organiseren en laat de overheid alleen doen wat noodzakelijk is en dat anders ongedaan zou blijven.
Dat zijn twee ideeën waarvan ik al lang een aanhanger ben en ik ben dus nu ook fan van Gradus. Zijn twee observaties liggen in elkaars verlengde en ze passen bovendien naadloos in het oude antirevolutionaire concept van de soevereiniteit in eigen kring. De opvatting dat het enige alternatief voor een voortwoekerende bureaucratie de herintroductie is van persoonlijke verantwoordelijkheid lijkt me juist. In plaats van controle op de uitvoering en van controle op de controle enzovoorts, dient het vertrouwen terug te komen in de mensen die met de uitvoering van taken zijn belast. In plaats van met controle moeten we werken met toezicht, wat niet hetzelfde is.
Dat vertrouwen moet gerechtvaardigd kunnen worden. Het stelt hoge eisen aan de selectie van personen en aan de doorzichtigheid van het systeem. Hoe minder top down hoe simpeler de systemen kunnen blijven en in het algemeen geldt hoe simpeler hoe doorzichtiger. De ideeën van het CDA op dit punt zijn dus consistent, maar politiek lijken ze moeilijk uitvoerbaar in een coalitie met de PvdA en met andere progressieve partijen. De samenwerking met de conservatievere krachten van VVD en PVV leek in dit opzicht indertijd een vooruitgang, maar zoals bekend is daar niet veel van terecht gekomen.
De belangrijkste klachten van mensen die werkzaam zijn in de publieke sector liggen op het terrein van onuitvoerbare of niet te combineren voorschriften, de eindeloze vergaderingen, de vele formulieren die men in moet vullen en het gebrek aan vertrouwen waarmee dat alles gepaard gaat. De ideeën van Gradus en het Wetenschappelijk Instituut van het CDA vallen daarom waarschijnlijk bij de uitvoerenden in de publieke sector in vruchtbare aarde, als ze tenminste even van ideologische vooroordelen kunnen afstappen.
Wat ze minder zal bevallen is de uitdunning van het ambtenarenbestand, waar ze zelf het slachtoffer van kunnen worden, dat spreekt. Maar toch zullen de bezuinigingen daar vandaan moeten komen, dat is onvermijdelijk.
Wel is de vraag die men zich terecht zal stellen: hoe ga je dit doen? Hoe kom je van het bestaande systeem naar een organisatievorm zoals die Gradus voor ogen staat en hoe krijg je politiek draagvlak voor de veranderingen[2]?
Dat is een vraagstelling die men van een wetenschappelijk bureau van een politieke partij zou verwachten. Voor de politieke maatregelen die men wenst te nemen moeten immers coalitiepartners worden gevonden en die coalitiepartners moeten van te voren toch ongeveer weten wat ze te wachten staat. Wensen met betrekking tot de ontwikkeling van de samenleving of zelfs van de overheid zijn onvoldoende, als we geen idee hebben hoe die te verwezenlijken zouden zijn. Noch uit dit artikel, noch uit de uitvoeriger publicatie over het onderwerp van Gradus’ instituut, ‘De bloedsomloop van de samenleving, Een christendemocratische visie op het belang van vertrouwen’ valt af te leiden hoe men zich die ommekeer voorstelt.
Waar de Christendemocraten evenmin op in gingen is hoe de relatie tussen rechtsstaat en bureaucratie precies ligt en in hoeverre een zekere afbouw van de rechtsstaat niet een noodzakelijke voorwaarde is voor het vermijden van een overmatige bureaucratie. Rechtsstaat en regelstaat zijn immers de mooie en de lelijke kant van dezelfde medaille. De wens van de progressieven om alle mensen gelijk te behandelen is moeilijk te verwezenlijken als niet langer de regels beslissen maar een vertrouwenswaardige magistraat van geval tot geval zeggen kan wat de mensen toekomt.
Als mensen in plaats van regels gaan beslissen wie wel en wie niet adressant is van de voor- en nadelen van het overheidsoptreden, dan zullen die individuen dat allemaal net wat anders gaan doen. Het vertrouwen geven aan bestuurders en ambtenaren in plaats van aan voorschriften is mooi. Maar het heeft zelfs bij de hoogste mate van integriteit tot gevolg dat het gelijkheidsbeginsel in de praktijk zal worden afgezwakt.
Redelijke mensen kunnen in gelijke gevallen heel verschillend oordelen als ze naar eigen inzicht te werk gaan. En ze zullen van mening blijven verschillen over wat gelijk is als ze niet op regels en precedenten kunnen terugvallen. Niet dat dit erg is, want het gelijkheidsbeginsel heeft ook om andere redenen zijn langste tijd wel gehad, maar men hoort zich bij het CDA te realiseren dat het wel de kern is van de humanistische leer en dat die leer ook buiten Nederland in de westerse wereld nog steeds de heersende is.
[1] Hart, O., Shleifer, A. & Vishny, R.: The proper scope of the government: Theory and applications to prisons. Quarterly Journal of Economics. (1997)
[2] Wie de bezwaren van het CDA op dit punt bijvoorbeeld deelde was Agnes Kant, die aardige ex-fractievoorzitter van de SP in de Tweede Kamer. Zij weet de bureaucratie weliswaar aan de privatisering in onderwijs en zorg, maar de voorbeelden van misstanden die zij noemde zijn dezelfde die men ook bij het CDA, de VVD en de PVV kan horen. Voor maatregelen die de bureaucratische misstanden beloven aan te pakken moet dus een ruime politieke meerderheid te vinden zijn, zolang je ideologische praat vermijdt en het concreet genoeg houdt.
Dit artikel verscheen vandaag ook op het Blog van Toon Kasdorp