Voor Italië lijkt bezuinigen taboe te worden
Italië gaat in februari 2013 naar de stembus. Mario Monti, de ongekozen bureaucraat waarachter de Italiaanse politici zich een jaar verscholen hebben, heeft niet langer voldoende steun in het Italiaanse parlement.
In Italië is regeren altijd al meer een kwestie geweest van balanceren in het parlement dan van daadwerkelijke maatregelen. Nadat de Eerste Italiaanse Republiek begin jaren negentig ineenstortte, kwamen uit de politieke chaos die daarop volgde vooral gewijzigde politieke partijverhoudingen. Maar het doel van de politieke omwenteling, die het oude stelsel van voortdurende koehandel met allerlei kleine partijtjes, bleef feitelijk maar beperkt in stand.
De opkomst van Silvio Berlusconi leek de opmaat naar een de facto tweepartijenstelsel. En inderdaad is sinds 1990 anders dan voorheen ook Italiaans Links wel eens aan de macht gekomen. Maar alles bijeen genomen bleef kenmerkend voor het Italiaanse politieke landschap de aanwezigheid van vele splinterpartijtjes, met meer invloed dan hun stemmenaandeel eigenlijk rechtvaardigt. Toen het stof na een paar jaar neerdaalde bleek er maar weinig fundamenteel te zijn veranderd sinds de politieke revolutie die werd mogelijk gemaakt door president Cossiga. De schandalen rondom Silvio Berlusconi, die de afgelopen twintig jaar het grootste deel van de tijd premier was, waren zo mogelijk nog pregnanter aanwezig dan tijdens het tijdperk van de ontmantelde christendemocratische partij.
Mario Monti werd Italië vorig jaar opgedrongen nadat Berlusconi zich internationaal onmogelijk maakte in de EU. In het parlement werd een ongemakkelijk compromis bereikt dat de grootste politieke partijen van Links èn Rechts zijn bezuinigingsprogramma zouden steunen. Een gevolg bleek wel, dat de jarenlang getraineerde vervolging van Berlusconi een jaar lang vrijwel ongehinderd kon worden doorgezet, en dat resulteerde vorige maand in een eerste veroordeling, waartegen echter beroep is aangetekend. En zo’n beroepsprocedure kan een hele tijd worden gerekt.
Mocht Berlusconi in de tussentijd weer premier kunnen worden, dan is niet onwaarschijnlijk dat de hele vervolging opnieuw onder het tapijt zal worden geveegd. Berlusconi heeft daarom alle belang bij een vlotte machtsovername. Een nieuwe wet, die regelt dat mensen die een definitieve veroordeling aan hun broek hebben niet langer passief kiesrecht (het recht gekozen te worden) hebben, is geen beletsel vanwege de beroepsprocedures, maar wijst wel in een richting die Berlusconi niet aangenaam zal zijn.
Monti lijkt uitgerangeerd, nu Democratisch Links niet als enige de verantwoordelijkheid wil dragen voor het Italiaanse bezuinigingsprogramma, en heeft daarom nu toegezegd op te zullen stappen nadat het bezuinigingsprogramma door het parlement is geloodst. Als het ooit zover komt, natuurlijk. Waarschijnlijker lijkt dat het kabinet-Monti nog tijdens de behandeling zal worden weggestemd, zeker nu al bekend is dat er in februari nieuwe verkiezingen zullen zijn. De parlementaire behandeling van het bezuinigingsprogramma is de laatste politieke gelegenheid waarbij het zittende parlement zich nog politiek kan profileren. Dat maakt een ongeschonden doortocht van het werk van Monti hoogst onwaarschijnlijk.
Een probleem om de politici te doordringen van de ernst van de economische situatie is dat Italië het de afgelopen tien jaar ondanks een absurd hoge staatsschuld economisch helemaal zo gek niet heeft gedaan. Anders dan de meeste EU-landen heeft de bankencrisis van 2009 het land nauwelijks beroerd, en steeg de staatsschuldquote sinds 2009 relatief veel minder dan in de rest van de EU. Wel is de welvaart binnen de natie een stuk schever verdeeld dan in andere Europese landen. De problemen om de staatsschuld te financieren zijn veel meer te wijten aan de besmetting via Griekenland en vooral Spanje, dan aan eigen economisch falen. Dat betekent niet dat de situatie rooskleurig is, wèl dat de noodzaak veel minder wordt gevoeld.
Een belangrijk element van het Monti-pakket is de aanpak van het pensioenstelsel, dat inderdaad volkomen uit de hand gelopen is. Maar pensioengerechtigden zijn electoraal een grote groep, en met verkiezingen in aantocht is de verleiding een bepaalde verzachting aan te brengen te verleidelijk om te kunnen worden uitgesloten. Zeker omdat het pure, ongebreidelde populisme aan de poorten van het parlement klopt. Berlusconi is een populist pur sang, zeker, maar hij haalt het niet bij de beweging die is opgezet door de komiek Beppe Grillo.
Grillo maakt het politieke establishment bijzonder zenuwachtig. Zijn electorale resultaten steken die van Berlusconi al naar de kroon, terwijl de wijze waarop hij zich afzet tegen de bezuinigingspolitiek van Monti, garandeert dat hij ook stemmen weghaalt bij Democratisch Links. Hij heeft de reputatie corruptie rücksichtslos aan te pakken, maar beweert tevens dat Italië veel rijker is dan het schijnt. Daarmee ondergraaft hij de gevoelde politieke noodzaak tot landelijk bezuinigen. En het is niet eens onmogelijk dat Grillo gelijk heeft. Italië heeft een enorme parallelle zwarte economie, die door de overheid niet wordt afgetapt. En dan hebben we het niet alleen over de maffia die naar schatting 10% van de economie beheerst, maar over vrijwel alle Italianen.
Het resultaat van Grillo in februari zal bepalend zijn voor welk van de originele blokken het land mag gaan leiden komend jaar, maar Grillo’s afkeer van corruptie en gekuip maakt het Berlusconi nu al bijzonder moeilijk. Daarom heeft hij er alle belang bij dat het werk van Monti voor het oog van de natie zal worden afgebrand, en daaraan lijkt hij nu al hard te werken.
Eerder verschenen op Dagelijkse Standaard.