Tijdgeest en geweld
Dat geweld in de samenleving steeds grotere problemen geeft, zal maar een minderheid van de mensen ontkennen. Het is wel eens beter geweest. Of niet, want vroeger kwam niet alles in de krant of op internet. De overheid krijgt er echter geen greep op, ondanks allerhande goedbedoelde pogingen de zaak onder controle te houden. Maar juist in de manier van controle uitoefenen zit een element dat het geweld weer verder kan doen aanwakkeren.
Wat onvoldoende geapprecieerd wordt, is dat het geweld waar de overheid mee te kampen heeft, in twee categoriën uiteen valt.
De eerste categorie is duidelijk herkenbaar. Kopschoppend tuig, voetbalhooligans, baldadige jongeren die straatmeubilair ruïneren, plegers van grof huiselijk geweld. Het vloeit voort uit een overmaat aan testosteron en een gebrek aan opvoeding. Tegen de tijd dat het uitbreekt is het vaak moeilijk er nog wat aan te doen, niet in het minst doordat de daders door geestelijke mankementen en scheefgroei niet altijd even makkelijk bereikbaar zijn voor hulpverleners.
De tweede categorie werd me onder de neus gewreven via een artikeltje in De Volkskrant eerder deze week, waarin werd bericht over de toegenomen agressie tegenover inspecteurs van de NVWA, die horecagelegenheden moeten controleren op de naleving van het rookverbod. Er stond een kenmerkend citaat bij van tsjirp-lolita Myrthe Hilkens (Kamerlid PvdA):
‘Hoe haal je het in je hoofd om een inspecteur aan de broekriem naar buiten te flikkeren?
(…) Ook ambulancebroeders, scheidsrechters en caissières van supermarkten hebben hiermee te maken.’
Wat Hilkens en velen onder de Haagse stolp onvoldoende lijken te begrijpen, is dat dit tweede type geweld voortkomt uit de frustratie van mensen die zich ernstig in hun levensvrijheid beperkt voelen. Dat ze deze situatie prompt op één hoop veegt met geweld tegen ambulancebroeders en andere hulpverleners is veelbetekenend. Wat bestuurders en politici lijkt te ontgaan, is dat deze agressie voortkomt uit het gevoel bij deze mensen door de overheid te worden aangevallen. Het is dus eerder defensief geweld, dan pure agressie met een offensief karakter.
Laat ik dat met een duidelijk voorbeeld illustreren. Een man die zijn vrouw geregeld in elkaar slaat, valt zonder meer in categorie 1. Maar als die vrouw uit angst (en ongetwijfeld gefrustreerde woede) op een dag in de keuken een scherp mes grijpt en haar belager in noodweerexces doodsteekt, is hier geen sprake van agressie die vergelijkbaar is met categorie 1. Vrijwel iedereen zal eerder met haar te doen hebben, en ook de wet beschermt daders in dergelijke situaties. En dan nog eigenlijk te beperkt, uitbreiding van het recht geweld te gebruiken in zelfverdediging is heel wenselijk. Al was het alleen maar omdat de overheid in de huidige situatie steeds minder in staat lijkt de verplichtingen van het Contract Social na te komen, dat de overheid het monopolie van geweld geeft.
Meindert Fennema toonde – gisteren – in een terzijde in zijn wekelijkse column een milde verbazing over de sympatie die een Turkse ondernemer, die enige overheidsdienaren gijzelde, kreeg bij de bevolking in zijn woonplaats. Dat hij benoemde dat daarvoor geen reden was, liet natuurlijk onverlet dat de sympathisanten van de man het proces dat hij doormaakte dachten te begrijpen, en dienovereenkomstig reageerden.
Waar het Contract Social niet in voorziet, is het geweld dat vanuit de overheid tegen de bevolking wordt gebruikt. Dan heb ik het niet over een politieoptreden bij het neerslaan van rellen, maar over een overheid die zich in toenemende mate bemoeit met het dagelijks leven van zijn burgers. Mensen die overheidsinspecteurs hun bedrijf uitgooien, omdat er door diezelfde overheid wordt ingegrepen in het dagelijks leven en de manier waarop dat geleefd wordt. Men voelt dat meer en meer als een vorm van overheidsterreur. Hoe goed bedoeld ook de redenen van de overheid om een dergelijke ingreep toe te passen.
Wetgevers als Myrthe Hilkens begrijpen dat blijkbaar in het geheel niet. Wat de woede tegenover mensen als deze juffer nog doet toenemen, is dat zij zich verschuilen achter uitvoerende diensten om daarmee hun bemoeizucht te kunnen doorvoeren. Voor veel mensen valt het in de categorie vierkante komkommers, waarvoor het Europarlement zich sterk dacht te moeten maken. Het is een relatief zinloze ingreep in het dagelijks leven bij mensen, die met hun gewraakte activiteiten verder niemand kwaad doen.
Argumenten aangaande de gevaren van meeroken klinken nogal hol, en zijn voor veel bezoekers van café’s, of ze nu roken of niet, herkend als gelegenheidsargumentatie. De torenhoge verkeersboetes voor relatief kleine overtredingen vallen hier ook onder. Dat betekent niet dat iedere inperking op wettelijke basis reden is voor fysiek verzet, maar de drempel wordt verlaagd.
Er is een veelheid van zaken die ergens tussen categorie 1 en 2 in zweven. Vanzelfsprekend is niet ieder verzet tegen de overheid te rechtvaardigen; waarmee het vooral samenhangt is maatschappelijke acceptatie van wat de overheid wil afdwingen. En niet onbelangrijk: acceptatie van de middelen en methoden die daarvoor worden ingezet.
Een overheid die een als fnuikend ervaren beleid voert met een toenemende hoeveelheid regeltjes en voorschriften, ondergraaft zijn eigen gezag en geloofwaardigheid. En geeft mensen – in hun eigen optiek – daarmee in een toenemende mate de legitimatie zich daartegen te verzetten. Zo genereert een dergelijke aanpak niet alleen zijn eigen geweldsspiraal, maar ondergraaft zij ook het gezag van overheidsdienaren die al die voorschriften dienen te handhaven. Daarmee is die overheid zelf een belangrijke schuldige aan het geweld dat zij zo graag zou zien eindigen.
Eerder verschenen op Dagelijkse Standaard.