Kiesdrempel
In de aanloop naar de verkiezingen duiken nu plotseling allerlei pleidooien voor een kiesdrempel op. Gebracht met een aplomb, of het de oplossing voor veel van de kwalen van het huidige krakende coalitiestelsel is. Via via begreep ik dat bijvoorbeeld Heleen Mees – PvdA-econome te New York en columniste van het Financieel Dagblad – er deze week een lans voor brak.
Nu zal ik eerlijk toegeven het stuk niet gelezen te hebben, maar desondanks lijkt het me geen zinvolle discussie te kunnen worden. Wie naar de straks om 11.30 uur weer uitkomende wekelijkse peiling van Maurice de Hond kijkt, ziet dat Nederland 6 a 7 partijen heeft die allen een redelijk formaat hebben. Maar grote partijen kent ons land niet meer, en dat is een gebrek voor de regeerbaarheid. Maar zou een kiesdrempel dat verhelpen? Ik zie er geen argumenten voor.
Niet onbelangrijk als begin: in Nederland hèbben we een kiesdrempel. Dat zijn we ons niet zo bewust, maar 0,66% van de stemmen is het minste dat je nodig hebt voor vertegenwoordiging in de Tweede Kamer. Gezien de omvang van onze bevolking is de Tweede Kamer met 150 zetels tamelijk mager bezet, als je dat vergelijkt met andere Europese landen. Niet dat ik pleit voor verruiming, maar gezien de veelheid van middelgrote partijen is een verkleining zoals afgelopen periode werd voorgesteld naar mijn idee niet wenselijk. Het parlementaire werk moet wel gedaan worden, en daarvoor hebben partijen specialisten nodig die goed thuis zijn in hun portefeuille. Een vereiste daarvoor is dat die portefeuille niet te groot wordt.
Maar ik dwaal af.
Hoe groot zou zo’n kiesdrempel moeten zijn? Tussen de 3 (Griekenland) en 5 (Duitslland) % waarschijnlijk. De fractieomvang zou daardoor bij 5% minimaal 7 a 8 worden, wat wel de werkdruk van de kleinere partijen dan iets verlicht ten opzichte van de huidige situatie, maar welke partijen zouden verdwijnen? SGP en CU zouden samensmelten, mogelijk met het CDA. Dat heeft dus nauwelijks effect. Zoals het nu staat zouden de PvdD en GroenLinks – als ze niet samengaan – verdwijnen, maar daarmee is de koek wel op.
Het enige voordeel dat ik in de Nederlandse situatie kan bedenken, is dat D66 een paar jaar geleden zou zijn verdwenen, zodat Pechtold roemloos was teruggegaan naar Wageningen. Mogelijk ook waren in een eerder stadium zoveel voorlopers van GroenLinks verdwenen, dat die partij nooit ontstaan was.
Een kiesdrempel is daarom vooral geschikt om een barrière op te werpen tegen nieuwe partijen. Maar is dat een gezonde aanpak? In Duitsland is nu al een aantal malen gedemonstreerd dat nieuwe partijen wel degelijk kans maken kiesdrempels te halen (Grünen, Die Linke, Piraten) als de bevolking er voldoende noodzaak toe voelt. Alleen, het komt dan ook altijd als een uitbarsting die alleen vertaald kan worden als uiting van onvrede (zoals Griekenland met de fascistische Gouden Dageraad). De frustratie aanmoedigen kan toch niet het doel van een kiesdrempel zijn. In het Nederlandse systeem verschijnt zo’n partij makkelijker in de Kamer, en kan bij onvoldoende succes ook eenvoudig weer verdwijnen. Om veel zetels gaat het zelden.
Een districtenstelsel zoals het Franse en Britse systeem is in zekere zin ook een manier om grotere partijen te bevoordelen, tenzij lokaal grote groepen kiezers willen kiezen voor een kleine partij. Dit versterkt dus de lokale binding van partijen, maar of het door die binding de regeerbaarheid van het land verbetert lijkt me kwestieus. Wel versterkt dit de vorming van overkoepelende blokken, maar zowel in Frankrijk als de USA heeft dit ook geleid tot het effect dat kleinere partijen die grote blokken gebruiken gaan als lanceerplatform bij grotere verkiezingen. Dat vergroot de regeerbaarheid niet zozeer, als wel dat het het ontstaan van allerlei pressiegroepen stimuleert, en door lobbyisme het politieke proces voor de kiezer nog ondoorzichtiger maakt.
De regeerbaarheid van een land wordt niet verminderd door een veelheid aan partijen, maar door gebrek aan daadkrachtige kabinetten, die onvoldoende in staat zijn bindend op te treden bij de grote vraagstukken van onze tijd. Premiers als Balkenende en Rutte blonken vooral uit door wegduiken voor de grote vragen, in de hoop dat de kiezer hen het voordeel van de twijfel zou geven.
Geert Wilders antwoordde desgevraagd in Elsevier in een recent interview, dat zijn manier van optreden in de eerste plaats een stuk gereedschap is. Spijker => kop.Tegen een premier en partijleiders die een heldere visie uiteen gezet hadden op belangrijke onderwerpen, zonder zich daarin door allerlei taboes te laten weerhouden in de eigen analyse, zouden zowel de SP als de PVV kansloos geweest zijn. Het is juist de zwakte van onze leidende middenpolitici die ons in de huidige situatie van versplintering hebben doen verzeilen.
Ik ben er ook van overtuigd dat het juist de krachtdadige uitstraling van Rutte tijdens de vorige campagne is geweest die hem in het Catshuis deed belanden. Waar hij jammerlijk faalde. Door het falen van Rutte is de laatste kandidaat afgevallen, die voldoende krachtig leiderschap vanuit het politieke midden had kunnen verschaffen. Daardoor is het nu een gepasseerd station, omdat een groot deel van het electoraat het geloof in de bijbehorende retoriek verloren heeft.
Politiek gezien lijkt Nederland na 12 september af te koersen op een brokke(l/n)coalitie van middenpartijen onder zwak leiderschap. Dat kan niet anders dan een drama worden. Nederland zit verlegen om een krachtig politiek leider – waarmee ik overigens beslist geen Führertype bedoel – maar iemand die taboes doorbreekt met het oog consensus te kweken.
De brokkelcoalitie die er aan gaat komen zal, als zij niet door tenminste één van de flankpartijen SP/PVV actief zal worden gesteund, leiden tot nieuwe verkiezingen binnen drie jaar, waarbij het politieke midden zal worden afgeslacht. Zowel de economische situatie als de politieke ontwikkelingen binnen de EU staan daar voor garant. Met kiesdrempels heeft dat alles niets te maken.
Eerder verschenen op Dagelijkse Standaard.