IJsberen en moslims, integriteit en hysterie
Dit stuk gaat over de relatie tussen politiek, wetenschap en media. Ik schreef het omdat ik door Eric Smit van Follow The Money daartoe werd uitgedaagd.
De beide vraagstukken waarnaar verwezen wordt met de attentiewoordjes ‘ijsberen’ en ‘moslims’ hebben werkelijk heel weinig gemeen. Ik bedoel: wat heeft de leer van Mohammed nu te maken met de relatie tussen CO2, het ‘gemiddelde klimaat’ op aarde en voedselproductie? Echt vrijwel niets.
Echter, in de manier waarop ‘gedebatteerd’ wordt over deze beide dossiers zit juist nogal veel overeenkomst. Zoveel dat wanneer je daarover nadenkt, je uit moet kijken dat je niet doorschiet en gaat vaststellen dat ijsberen weliswaar per definitie moorddadig zijn, maar dat die tenminste geen (seks)slav(inn)en maken. Eerlijk gezegd weet ik eigenlijk te weinig van het seksleven van ijsberen om daar heel harde uitspraken over te doen.
In de rest van dit stuk ben ik serieuzer. Bloedserieus zelfs. En ik onderdruk mijn woede. Over beide dossiers. Alle drie eigenlijk: die relatie tussen politiek, wetenschap en media (en onderwijs) is voor mij ook een dossier. Belangrijker en lastiger nog dan die andere twee.
Ik begin dan ook met het introduceren van de narigheid uit dat derde dossier. Dat doe ik aan de hand van het thema ‘islamofobie’. Een thema dat zich zo’n beetje tot het dossier over de leer van Mohammed verhoudt zoals het thema van de zielige, uitstervende ijsbeertjes zich verhoudt tot het dossier over klimaatverandering: niet de kernthema’s ervan maar wel illustratief voor de dossiers als geheel.
Vervolgens schrijf ik zo kort mogelijk, maar wel diepgravend, over wetenschapsbeoefening. Dan iets over de complexiteit van de ‘klimaatdiscussie’. Ik zoom daarna in op de omvang van de ijsberenpopulatie en sluit af met de enkele opmerkingen over de relatie tussen het politieke bedrijf en de wetenschap en formuleer enkele puur politieke uitspraken over het COP21 gebeuren: het bizarre spektakel in Parijs dat tienduizenden naar die stad lokte.
Een bijzondere ontdekking
Pas sinds de moord op Theo van Gogh in 2004 ben ik me gaan verdiepen in het mohammedanisme: de leer en praktijk van Mohammed en die van zijn volgelingen. Vandaag de dag en in de geschiedenis. Over de hele wereld. Na enige duizenden uren studie publiceerde ik in 2010 mijn boek over het thema islamofobie, getiteld Islamofobie? Op pagina ii van mijn boek, de tweede bladzijde van het voorwoord, gaf ik aan dat ik het geen wetenschappelijke verhandeling wilde noemen: uit eerbied voor hoe ik vind dat wetenschap beoefend moet worden. Ik stuitte op duizenden gebeurtenissen, opvattingen, verbanden. Eén sprong er echt uit als ontdekking. Dat had te maken met het niet bestaan van een serieuze definitie voor ‘islamofobie’. Er bestond alleen een serie van acht ‘kenmerken’. Die waren bedacht door de Britse organisatie Runnymede. Die club nam ze op in een rapport, uitgebracht in 1997. Zowel allerlei EU-organisaties als de OIC – de Organization of Islamic Cooperation – baseerden zich op dat rapport. De OIC verwees in haar eigen publicaties naar dat Britse rapport en loog daarin dat er volgens Runnymede sprake was van zeven in plaats van acht kenmerken. Het ontbrekende kenmerk vijf was beslist niet per ongeluk weggelaten: het OIC was hierin gewoon eerlijk.
‘Brussel’ en de VN zouden zichzelf belachelijk maken wanneer men met deze OIC samen optrok tegen ‘islamofobie’, terwijl men niet in de gaten had dat zij – de belangrijkste politieke organisatie van Mohammedanen in de wereld – haar eigen variant hanteert voor de ‘definitie’ van hun strijdterm islamofobie, en liegt over het verhaal van Runnymede.
Ik schreef alle toenmalige Nederlandse vertegenwoordigers in het Europarlement (behalve de PvdA’ers) aan om hen hierop te wijzen. Slechts één van hen reageerde. Een SP-er die mijn brief niet goed gelezen had en, op basis van de neutrale titel van mijn boek, ervan uitging dat ik mogelijk een bondgenoot kon zijn of worden in zijn eigen strijd tegen kritiek op het mohammedaanse gedachtegoed.
Boek en ontdekking werden genegeerd door politiek en media. Ze pasten niet in het verhaal over de leer van Mohammed als ‘godsdienst als andere godsdiensten’, als ‘religie van de vrede’ en vooral niet in het verhaal van ‘moslims als slachtoffer’. Het ‘vigérende verhaal’ zeg maar: een concept dat grofweg overeenkomt met waar het begrip ‘paradigma’ voor staat in de wetenschap. Als onbekende docent wiskunde, met inzet, integriteit en intelligentie als enige wapens, was ik er niet in geslaagd om daar doorheen te breken. Dat was jammer voor mij en ook wel voor die politiek en die media, maar in zekere zin ook voor de wetenschap: in een betere wereld zijn die drie immers ook bij uitstek de wapens die door wetenschappers gehanteerd worden. De enige zelfs.
Tekstwetenschap
Enkele jaren later verscheen in Nederland een tweede boek met ‘islamofobie’ in de titel. Best opmerkelijk: in het boekje zelf was keurig aangegeven dat het tot stand was gekomen dankzij subsidie van de “Raad van de Marokkaanse Gemeenschap in het buitenland (CCME), onder het gezag van Zijne Majesteit Koning Mohammed VI”. Ook een soort eerlijk. Ik las het boekje aandachtig en besprak het. Mijn oordeel was vernietigend. Met wetenschap had dit werkje heel weinig van doen. Met politiek activisme des te meer. Nog meer eerlijkheid: mevrouw Van der Valk doet weinig moeite om te verbergen dat ze de wetenschap misbruikt. Ze was verbonden aan de zogenaamde Monitor Racisme & Extremisme. In editie 7 beschreven de heren Donselaar en Rodrigues hoe zij aankeken tegen het begrip dat centraal stond in haar boekje. Het was volgens hen afkomstig:
…uit de wereld van sociale (emancipatie)bewegingen van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw en werd bedacht in kringen van antiracisten en aanhangers van het multiculturalisme. De oude term racisme (een samenstel uitspraken – of theorie – over de inferioriteit van mensen van kleur) voldoet niet langer. (…) Vanwege deze activistische achtergrond zou je het woord islamofobie een strijdterm kunnen noemen.
Van der Valk zou ‘tekstwetenschapper’ zijn. Deze hele tak van ‘wetenschap’ draaide in Nederland om één boekje van de hand van ene Teun van Dijk, dat verscheen in 1978. Van Dijk maakte zichzelf en zijn ‘tak van wetenschap’ onsterfelijk belachelijk door met grote stelligheid te beweren dat het boekje De ondergang van Nederland, dat onder pseudoniem geschreven was, afkomstig moest zijn van Gerrit Komrij.
Mijn review van Islamofobie en discriminatie werd door slechts enkele duizenden mensen gelezen. Het verbaasde me niet dat mijn kritiek weinig bijval kreeg. Wat me nog wel enigszins verbaasde was dat het broddelwerkje van de politiek activiste voor een commissie van de Tweede Kamer aanleiding was om haar als deskundige uit te nodigen in een officiële vergadering.
Het zou absoluut niet verbazingwekkend zijn, er zou ook helemaal niets mis mee zijn, wanneer extreemlinkse en/of mohammedaanse parlementsleden haar informeel om advies hadden gevraagd, maar dit was toch van een andere orde. (zie over het verschil tussen Van der Valk en mijzelf desgewenst ook dit hilarische verhaal over een paaspuzzelopdracht; de reacties eronder met name.)
Echte wetenschap
In het kader van een pleidooi voor non-peer reviewing schreef ik drie jaar geleden een vrij uitgebreid stuk op de (nu bevroren) webstek over wetenschap Keizers & Kleren.
De mogelijkheden en beperkingen van de wetenschap houden me al veel langer bezig. Een kleine 40 jaar geleden schreef ik voor het vak wetenschapstheorie een werkstukje, waarvoor ik een hoge waardering kreeg. De belangrijkste reden daarvoor was ongetwijfeld dat ik het mede gebaseerd had op het boek Personal Knowledge van de geniale, maar niet zo beroemde Michael Polanyi.
Wetenschapsbeoefening is niet gemakkelijk. Het beschrijven van de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om tot wetenschappelijke kennis te komen, is minder moeilijk. Beoefenaars van natuurwetenschappen kunnen het ideaal het dichtst benaderen. Zij kunnen zich houden aan het door Karl Popper (een sociaaldemocraat!) geformuleerde voorschrift om zich te baseren op het zogenaamde falsificatieprincipe maar zelfs voor hen vormt met name de voorwaarde “aansluiting op een helder geformuleerde theorie“, een fundamenteel probleem. Polanyi schreef in 1958 al dat zonder deze voorwaarde wetenschapsbeoefening niet tot zinvolle kennis zou leiden maar tot het vullen van rariteitenkabinetten: losse, onsamenhangende brokjes wetenschappelijke kennis in een oceaan van meningen en traditionele opvattingen. Er zijn drie manieren om met deze beperkingen om te gaan:
a) integer
b) achterlijk
c) verraderlijk
a. Je probeert bedacht te blijven op het gevaar van arrogantie en verblijf in ivoren torens, je bent terughoudend in je claims en doet extra je best om zo goed mogelijk aan de voorwaarden te voldoen.
b. Je constateert dat men in de wetenschap ‘van mening verandert’ en gebruikt die vaststelling ter versterking van je opvatting dat wetenschap inferieur is ten opzichte van geloof. De islamitische benadering, meer in het bijzonder: die van islam’geleerden’.
c. Je besluit dat integere wetenschapsbeoefening niet mogelijk is, streeft daar niet meer naar en je misbruikt het label wetenschap om je politieke overtuigingen als juist en/of onontkoombaar voor te stellen.
Omdat c nogal vaak gekozen wordt binnen bepaalde takken van wetenschap (criminologie, politicologie, sociale wetenschappen in het algemeen) ben ik er voorstander van om drastisch in die studierichtingen te snijden. Maar dat nu even terzijde.
Hillary Clinton en de ingenieurs van Hitler
De stand van het ‘klimaatdebat’ doet rare dingen met rare politici. Met PvdA EU-commissaris Frans Timmermans bijvoorbeeld. Hij bleef heel lang volhouden dat nog in deze eeuw Nederland voor de helft onder water zal komen te staan door de wereldwijde stijging van de zeespiegel als we hem niet geloven en gehoorzamen. Hillary Clinton – maar zij niet alleen – heeft gesuggereerd dat de tsunami van illegale immigranten die zich dit jaar een weg baant naar Noordwest Europa, ook te maken heeft met ‘climate change’. Mij is niet bekend of ze zich er nog speciaal voor inspant om te voorkomen dat de slachtoffers van dat fenomeen terecht zullen komen in het deel van Nederland dat volgens Timmermans binnenkort onder water komt te staan.
Volgens mij is de bewering van Clinton cs. niet voor de volle 100% onzin. Heel wat overheden in landen waar die migranten vandaan komen voeren een desastreus beleid, of beter gezegd laten een beleid achterwege dat zou kunnen voorkomen dat er veranderingen optreden in de natuur die je met wat ‘goede wil’ zou kunnen voorstellen als klimaatveranderingen: lokale klimaatveranderingen, wel te verstaan. Ja, gebieden kunnen verwoestijnen. Ja, het Aralmeer is door fout beleid van de Sovjet-Unie en daarna in versnelde mate door dat van Oezbekistan, sinds 1989 vrijwel opgedroogd. Ja, door ontbossing en dergelijke kunnen overstromingen veel ernstiger uitpakken dan vroeger etc.
Veranderingen van het klimaat op wereldschaal door menselijk ingrijpen is theoretisch ook goed mogelijk. In het Derde Rijk werden plannen gesmeed om van het complete stroomgebied van de Congo (rivier) een stuwmeer te maken. Uitvoering van dat plan zou waarschijnlijk globale effecten gehad hebben. Dat geldt zeker voor plannen om een dam te leggen in de Beringstraat (tussen Rusland en Alaska: de verbinding tussen de Stille Oceaan en de IJszee).
Supraparadigma
In Parijs wordt echter niet over dat soort dammen gesproken. Op het programma staat van alles en nog wat dat geschoven kan worden onder wat ik zou willen noemen het supraparadigma van door gebruik van fossiele brandstoffen veroorzaakte, wereldwijde opwarming van de aarde. De vervanging van het begrip ‘global warming’ door ‘climate change’ is zo lachwekkend doorzichtig dat ik daar verder geen aandacht aan besteed. Onderstaande afbeelding van een uitspraak van de Nederlandse minister Ploumen laat ik ook verder voor zichzelf spreken. Ik zie geen mogelijkheid hier in beleefde woorden commentaar op te geven.
Wetenschappelijke paradigma’s moeten er van tijd tot tijd aan geloven maar zijn onontkoombaar en eigenlijk ook nuttig (zie het eerder geciteerde stuk op Keizers en Kleren), in de hardste, meest betrouwbare takken zowel als in de boterzachte. Het klimaatdebat is echter niet gebaseerd op één tak van wetenschap met één paradigma maar op een speciale stapeling van wetenschappelijke paradigma’s en politieke veronderstellingen, prioriteiten en keuzes.
‘Hoogtepunt’ van het supraparadigma wordt niet gevormd door een wetenschappelijk paradigma of gegeven, maar door het politieke dogma dat stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde niet alleen een grote bedreiging vormt maar ook een groot kwaad is. Het bijna absolute taboe om over de onmiskenbare voordelen ervan te spreken, grenst aan het misdadige. Ik heb het dan niet over meer prettige strandwandelingen per jaar maar over vergroting van de landbouwopbrengst. Lees hierover beslist dit interview dat de filosoof Ralph Bodelier had met Indur M. Goklany: een van de meest invloedrijke klimaat-analisten ter wereld. Het gaat uiteraard ook over prioriteiten: die dingen die in de politiek vele malen belangrijker zijn dan ‘standpunten’ / vrome wensen.
De leugen uitdragen dat het voor het leven op aarde onmisbare gas CO2 een vergif is, grenst in mijn ogen niet aan misdaad: dat is misdadig, misdadig hysterisch.
Het is geen kleinigheid om de gemiddelde temperatuur op aarde en de fluctuaties daarin met zekerheid vast te stellen. De verandering is in ieder geval de laatste tijd niet erg groot terwijl het klimaat al eeuwenlang, millennia lang, nee al miljarden jaren verandert. Politici die spreken in termen van maximaal toelaatbare (!) stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur dienen keihard uitgelachen te worden: of ze nu Jan Klaassen of Barack Houssein Obama heten. Zoals ik in de vorige paragraaf aangaf kunnen menselijke activiteiten niet alleen lokaal maar zelfs mondiaal effecten hebben op het klimaat.
Het paradigma van de zogenaamde broeikasgassen vertelt ons dat ook het gebruiken van fossiele brandstoffen een menselijke activiteit is die effect heeft op het mondiale klimaat. Het is waar dat veel wetenschappers op een of andere wijze dit paradigma accepteren of zelfs hanteren als kader voor hun werkzaamheden. Een van die broeikasgassen is koolstofdioxide: CO2. Hetzelfde CO2 dat letterlijk het meest milieuvriendelijke, het ‘groenste’ gas is dat er bestaat.
Voor dat werken ‘binnen’ dat paradigma – beter gezegd: voor het niet streven naar bijstellen of omverwerpen ervan – hebben wetenschappers uiteenlopende redenen. Daaronder heel veel pragmatische. Het is niet toevallig dat onder de ‘klimaatsceptici’ van wetenschappelijk niveau veel gepensioneerden te vinden zijn, die volledig onafhankelijk zijn van welke politieke machinatie of prioriteitenstelling dan ook.
97%
De grootste leugen die de ronde doet in het kader van het ‘klimaatdebat’, misschien wel de gevaarlijkste leugen die überhaupt de ronde doet in de wereld, is die van de ‘wetenschappelijke consensus’ waarop zelfs het label “97% van” wordt geplakt.
Alex Epstein (auteur van het boek The Moral Case for Fossil Fuels) schreef hierover in januari in Forbes een werkelijk vernietigend artikel, getiteld ‘97% Of Climate Scientists Agree’ Is 100% Wrong. Enkele zinnen uit het artikel en een afbeelding daaruit:
It’s likely that 97% of people making the 97% claim have absolutely no idea where that number comes from. (…)
On his Twitter account, President Obama tweets: “Ninety-seven percent of scientists agree: #climate change is real, man-made and dangerous.” Not only does Obama sloppily equate “scientists” with “climate scientists,” but more importantly he added “dangerous” to the 97% claim, which is not there in the literature.
This is called the fallacy of equivocation: using the same term (“97 percent”) in two different ways to manipulate people. (…)
This is a fairly clear statement—97 percent of the papers surveyed endorsed the view that man-made greenhouse gases were the main cause—main in common usage meaning more than 50 percent. But even a quick scan of the paper reveals that this is not the case. Cook is able to demonstrate only that a relative handful endorse “the view that the Earth is warming up and human emissions of greenhouse gases are the main cause.”(…)
… numerous scientists whose papers were classified by Cook protested.
De goede verstaander leest in de afbeelding een verwijzing naar die ‘moral case’.
IJsberen naar de zuidpool?
De gesuggereerde bedreiging voor het voortbestaan van de ijsberen als soort, heeft alles te maken met hun specifieke leefgebied: dat overlapt sterk met het noordelijke poolgebied. Hij wordt nogal eens zwaar overtrokken maar al enige tijd bestaat inderdaad de trend dat de hoeveelheid Noordpoolijs afneemt. In ‘het klimaatdebat’ wordt terecht opgemerkt dat er daarnaast een vergelijkbare trend aan de gang is van toename van de hoeveelheid Zuidpoolijs.
De ijsberen hebben daar helemaal niks aan: zij kunnen niet zo goed zwemmen als walvissen en die pinguins in het zuiden zijn als prooidier ook erg miezerig in vergelijking met de vriendelijke, om niet te zeggen ronduit schattige zeezoogdieren, waarmee deze roofdieren zich in het noorden voeden. Het is zonneklaar dat de bedreigde ijsberenstand beter aangepakt kan worden door te focussen op lokale veranderingen in het klimaat dan het in dat genoemde supraparadigma te frotten.
En dan is er er nog iets vreemds aan de omvang en de aard van die bedreiging. Wordt de afname van de hoeveelheid Noordpoolijs nogal eens overtrokken, de afname van het aantal ijsberen wordt hysterisch overtrokken. Wetenschappers die zich daar niet (meer) aan schuldig willen maken – wetenschappers uit beide kampen van ‘het klimaatdebat’ – stellen vast dat er géén betrouwbare gegevens zijn over het aantal ijsberen van veertig, vijftig jaar geleden. Ook de schattingen voor het huidige aantal zijn matig betrouwbaar. Zowel de ontwikkeling in het aantal als de betrouwbaarheid van de schattingen variëren sterk tussen de verschillende leefgebieden van die beesten. Die wetenschappers zijn het er ook over eens dat de omvang van het poolijs slechts één van de vele factoren is die van invloed is op de totale omvang van de populatie. Andere factoren zijn bijvoorbeeld de omvang van de jacht gericht op zeehondjes- of ijsberenbont. Wanneer er minder zeehondjes worden doodgeknuppeld, blijven er meer over om door ijsberen aan stukken gescheurd te worden. Het teruglopen van de jacht op ijsberen is ook gunstig voor de ijsberenstand: in delen van Canada is het bijeffect dat de ijsberen een grotere bedreiging voor mensen aan het worden zijn.
Complexiteit en politici met ‘tunnelvisie’ en zonder lef
Tegenwoordig ontlopen heel veel politici graag en met een soort vanzelfsprekendheid hun verantwoordelijkheid. Bijvoorbeeld door van de vraag of we in oorlog zijn met de Islamitische Staat een juridische kwestie te (willen) maken. Of een woordspelletje.
Aan de basis van het COP21-circus ligt een vergelijkbare wens onder politici om niet na te denken over moeilijke kwesties. Dat er moeilijke kwesties bestaan is echter de grond voor de politiek als professie. Wanneer het in de politiek alleen ging om eenvoudige ja-of-nee vragen over kwesties die weinig tijd vergden om je er afdoende in te verdiepen, konden we gewoon elke vrijdagavond referendumavond houden. Dat dus de hele bevolking langs digitale weg zich uitsprak over alle belangrijke overheidsbeslissingen van die week.
Het populistische angst aanjagen met smeltende ijsberen, klimaatvluchtelingen, giftig CO2 en koudere winters in de VS als gevolg van ‘global warming’ zou er trouwens wel eens aan kunnen bijdragen dat steeds meer mensen de politieke professie als compleet idioot gaan beschouwen.
Met mijn paragraaf over 97% neem ik een serieus risico. Deze bevat namelijk een forse dosis falsifieerbaarheid. Ik citeerde Epstein die beweert dat “numerous scientists whose papers were classified by Cook protested“. De link die hij daarbij verschaft heb ik niet gevolgd. Hij kan die bewering uit zijn duim gezogen hebben. Door aan te tonen dat Epstein dat heeft gedaan, kunt u mijn verhaal een forse douw geven. Ik reken erop dat Forbes zijn goede naam niet te grabbel wil gooien, door een fantast een podium te bieden. Daarnaast vind ik Epsteins insteek aansluiten bij die van de eerdergenoemde klimaat-analist Indur M. Goklany.
Aan het maken van dit soort afwegingen kleven risico’s. Mensen die niet tegen de daarbij horende hitte kunnen, zouden de politieke keuken moeten verlaten. En ja, in Nederland gaat het daarbij om de meerderheid van de zittende politici.
Net als veel politieke carrières verdienen ook sommige wetenschappelijke carrières het om volledig gebroken te worden: mensen die door hun tekort aan wetenschappelijke integriteit de wetenschap zelve te schande maken of die het zelfreinigend vermogen van de wetenschappelijke wereld ernstig ondermijnen.
En daarmee stuiten we dan tenslotte toch nog op een overeenkomst tussen die beide vraagstukken achter de attentiewoordjes ‘ijsberen’ en ‘moslims’: hier serieus mee aan de slag gaan heeft ongetwijfeld een opvoedkundige werking. Het vernietigen van slechts enkele wetenschappelijke en/of bestuurlijke carrières en het sluiten van enkele (sub)faculteiten zal een heilzame uitwerking hebben op de hele wetenschappelijke wereld. Zoals het uitzetten van slechts enkele imams en families van criminele draaideurmarokkanen een heilzame uitwerking zou hebben op het gedrag van anderen.
Wat te doen?
Tussen de regels door heb ik inmiddels al min of meer aangegeven welke politieke beslissingen ik voorsta op het terrein van ‘COP21’. Het komt goed beschouwd neer op de aanpak die vergelijkbaar is met wat ons te doen staat in verband met de EU.
Om te beginnen de trein stoppen. Voor wat betreft de EU betekent dat een succes maken van het ‘Oekraine-referendum’. En dat betekent beslist niet het belemmeren van handel met andere EU-landen. Ook voor wat betreft ‘het klimaatdebat’ moeten we de hysterie stoppen en het supraparadigma slopen, zonder dat we ons terugtrekken uit allerlei vormen van internationaal overleg over concrete vraagstukken: of het nu om de ijsberenpopulatie gaat of om het bevorderen van R&D met betrekking tot gesmoltenzoutreactoren als mogelijke energiebron van de toekomst. Concreet moeten we afstand nemen van doelstellingen met betrekking tot CO2-productie en zeer beslist van het fenomeen ‘verhandelbare emissierechten’.
Tot slot nog iets luchtigers. Psychologie behoort niet tot de sociale wetenschappen. Die tak van wetenschap levert af en toe aardige zaken op. Zoals dit:
(bron)
“Islamofobie” is een verwijt van onterechte angst. Meestal krijgen blanke mannen dat verwijt.
Maar op “dé populair-wetenschappelijke website voor het Nederlandse taalgebied”, Kennislink, staat dat juist blanke mannen niet bang zijn; in het bijzonder zijn zij niet bang genoeg voor de opwarming van de aarde:
http://www.kennislink.nl/publicaties/blanke-mannen-zijn-niet-bang
Dat artikel was geschreven door Asha ten Broeke, met de kennelijke bedoeling om het politiek onwenselijke gebrek aan klimaathysterie bij blanke mannen te verklaren. Helaas is voor een politiek correcte verklaring van islamofobie de omgekeerde stellingname nodig.
De nulhypothese moet natuurlijk zijn dat er niets speciaal mis is met blanke mannen. Er is veel te zeggen voor die nulhypothese. Sterker nog, blanke mannen deden vrijwel alle grote ontdekkingen en uitvindingen waar wij onze welvaart en welzijn te danken hebben. Zij zijn ook bovenmatig productief in wetenschap, kunst, literatuur en muziek.
Laten we het erop houden dat blanke mannen iets vaker dan anderen realistisch, eerlijk, intelligent en creatief zijn. Wanneer blanke mannen verweten wordt dat zij te weinig angst hebben, of juist teveel, dient dat een valse politieke agenda.
Zie ook
http://www.geenstijl.nl/mt/archieven/2009/12/nl_staatspropaganda_racistisch.html
http://ashatenbroeke.nl/2009/12/16/klimaatangst-discrimineert/
Over “op de man spelen” gesproken!
Ik weet niet goed wat het meest verbijsterende is in dat stukje van mevrouw Ten Broeke.
Misschien is dit wel het meest illustratieve. Als bijschrift bij een (ontbrekende) afbeelding lezen we:
“Deze fotomanipulatie maakte ik zelf, voor bij het Kennislinkartikel ‘Blanke mannen zijn niet bang’. Ik plakte het mannenhoofd in de foto van de brandende aarde, en heb die vervolgens opnieuw belicht, zodat je de oranje gloed van het vuur terugziet op het gezicht.”
En in het stuk zelf heeft ze het dan over “mijn collega wetenschapsjournalist …”. Oh dear.