FARC – Hallo, verworpenen der aarde, wakker worden
Onderaan pagina 11 van De Volkskrant een kort bericht: Colombianen straffen democratische FARC af (Volkskrant 13-03-’18). Vooral voor historici met fantasie een interessant nieuwsfeit.
FARC staat voor Fuerzas Armadas Revolutionarias de Colombia en is een gewelddadige communistische beweging die pretendeert op te komen voor de rechten van de allerarmsten. Ik zeg pretendeert omdat de FARC door het massale gebruik van landmijnen grote gebieden heeft ontvolkt (Garry Leech; The FARC: The Longest Insurgency). Volgens de FARC zijn landmijnen de wapens van de armen en weigert zij daarom het gebruik ervan op te geven, ook al maken de mijnen veel burgerslachtoffers, voornamelijk boeren.)
Nu is een communistische beweging per definitie antidemocratisch, maar wat De Volkskrant waarschijnlijk bedoelt, is dat de FARC sinds kort meedoet aan het democratische proces in Colombia. En wat blijkt: bij de parlementsverkiezingen haalt de beweging nog geen half procent van de stemmen. De zelfverklaarde revolutionairen hebben geen noemenswaardig draagvlak. Dit is in historisch opzicht een belangwekkend en nieuwsgierig makend gegeven.
De FARC roept namelijk twee belangrijke, maatschappelijke bewegingen in herinnering. De communisten natuurlijk, maar ook de anti-kolonialistische ‘vrijheidsstrijders’. De laatste groepen werden ook vrijwel altijd gesteund door de communisten. Dichtbij in onze geschiedenis staat de nog steeds, zo niet in moreel, dan toch in wetenschappelijk opzicht problematische dekolonisatie van Nederlands Oost-Indië.
De onderzoekscommissie die recentelijk heeft aangekondigd opnieuw deze periode onder de loep te nemen, verwijst in haar introductie naar De Brandende Kampongs van Generaal Spoor (Remy Limpach 2017). Uit diens studie blijkt dat buitensporige geweldsuitoefening door Nederlandse militairen eerder regel was dan uitzondering. Ik wil daar niets aan afdingen. Waar het mij hier om gaat, is dat altijd in beschrijvingen van deze tijd wordt gezegd dat de Nederlanders de zucht naar onafhankelijkheid onder de inheemse bevolking totaal miskende.
In Koloniale Oorlog 1945-1949 / Van Indië naar Indonesië van René Kok, Erik Somers en Louis Zweers (2015) bijvoorbeeld, staat dat: ‘In Nederland, maar ook in het buitenland, nauwelijks een reëel beeld (bestond) van hoe het de bevolking daar (buiten het oog van westerse waarnemers) – verging.’ Dat lijkt mij een onweerlegbare constatering. Niettemin schrijven zij even later met grote stelligheid dat: ‘De Indonesische gevechtseenheden werden gesteund door de burgerbevolking’. En dat in Nederland en bij het Indische gezag ‘werd voorbijgegaan aan de breed gedragen wens tot zelfstandigheid (onder de Indonesische bevolking).’
Vooropgesteld, misschien is dat zo en werd de vrijheidsstrijd in Indonesië inderdaad breed gedragen. Maar kan de stelligheid waarmee wordt beweerd dat de vrijheidsstrijd breed werd gesteund door de bevolking, of het nu om Vietnam, de Congo of Indonesië gaat, wetenschappelijk nog vol gehouden worden?
Wat we namelijk ook weten, hoewel misschien niet in kwantitatieve zin uit te drukken, is dat de ‘vrijheidsstrijders’ zich schuldig hebben gemaakt aan martelingen, executies van inheemse vrouwen en kinderen, ontvoeringen en verkrachtingen. De vraag is in hoeverre heeft de terreur van de opstandelingen/vrijheidsstrijders de inheemse bevolking ‘overgehaald’ de zaak van de revolutie te steunen?
Het kan best zo zijn geweest dat er veel Indonesiërs waren die het Nederlandse gezag terug wilden zien. Zo is het in ieder geval vaak door militairen ter plekke opgetekend uit de mond van enkelingen, van wie we niet weten of zij dat deden om de militairen gunstig te stemmen of uit oprechte hoop.
Op dit moment zullen er waarschijnlijk weinig Algerijnen, Vietnamezen of Cambodianen zijn die de Fransen terug willen als bestuurders van hun land. Maar hoeveel Algerijnen, Vietnamezen of Cambodianen zouden dat wel hebben gewild na de Tweede Wereldoorlog?
In alle eerlijkheid moeten we zeggen dat we het niet weten. In de voormalige koloniën hebben de ‘vrijheidsstrijders’ gewonnen en zij en hun kinderen zijn begrijpelijkerwijs niet van zins hun triomf te laten bezoedelen door aandacht te genereren voor hun eventuele misdrijven.
Wat we nu wel weten, is dat een revolutionaire terreurbeweging niet noodzakelijkerwijs op de steun van de bevolking hoeft te rekenen. Hoe lovenswaardig hun uitgangspunten ook hebben mogen klinken.
Maar wat zou ik graag een enquête hebben gehouden onder Franse en Russische boeren in pakweg respectievelijk 1790 of 1918.