Fatsoen
Vrucht van de verbintenis tussen een kaal hoofd en een bankrekening (Ambrose Bierce)
Het was een mooi beeld geweest: de naakte wilde die met ware doodsverachting de ingang van zijn grot, waarin zijn hoogzwangere vrouwtje schuilt, verdedigt tegen de verslindende griezels die het op hen voorzien hebben. Arme Kinneging. Anderhalf jaar geleden was zijn silhouet in de media reeds vastgelegd als dat van een brievenbuspisser. PVV-kamerlid Lucassen heeft een duidelijke gelijkenis met Kinneging, en de vergelijking wortelde direct.
De boodschap die Kinneging de wereld in wilde sturen, die van het onfatsoen van de moderne media, ging verloren in het publicitaire geweld dat PowNed ontketende. Dat Bart-Jan Spruijt in een column Kinneging nog verdedigde met de stelling dat hij eigenlijk gelijk had, was een futiel achterhoedegevecht. Niemand die daar nog over na wilde denken.
Interessanter is het gebruik van het begrip fatsoen in het publieke debat. Er zijn veel definities van fatsoen te geven, al komt het er vaak op neer dat het gaat om acties die een beschaafd (in eigen ogen) persoon zich niet kan voorstellen ooit te zullen ondernemen. Echter, de crux is dat daartegen juridisch gezien geen expliciete bezwaren zijn, zodat de beschaving weinig anders rest dan knarsetandend proberen te verdragen dat het eigen gevoel voor fatsoen geweld wordt aangedaan.
Op dit moment zijn er eigenlijk heel veel soorten fatsoen die botsen. Heel interessant. Fatsoen is de donjon van de eigen moraal. De laatste toevlucht, als alle andere verdedigingen hebben gefaald. De politieke partijen houden er in het huidige tijdsgewricht verschillende definities op na van fatsoen is, en hoe dat te gebruiken. En dat is dan weer nauw verbonden met de politieke doelen die partijen nastreven.
PVV’ers bezien fatsoen als zaak van het nakomen van de impliciete en expliciete afspraken tussen staat en burger, en zijn daarom bij uitstek een partij die veel kiezers trekken die zijn teleurgesteld in de manier waarop de Nederlandse staat om gaat met de autochtone bevolking. Waar de PVV het onfatsoenlijk vindt om burgers verplicht te laten meebetalen aan grootschalige ontwikkelingssamenwerking, zijn er evenzo partijen die juist die stellingname onfatsoenlijk vinden.
Een conservatief als Kinneging zit op een iets ander vlak, en is meer gericht op het in stand houden van een bepaalde maatschappelijke ordening. Daarin wijkt hij fundamenteel af van partijen als VVD en PVV. Hij zit dichter bij de kernwaarden van een partij als de SGP, waarbij geloof voor hem naar ik meen geen rol speelt. Maar de attitude vertoont sterke overeenkomsten.
Socialisten en internationalisten hebben weer andere kernwaarden die ze met de term fatsoen verdedigen, over het algemeen zijn die gerelateerd aan solidariteit en de belangen van het (internationale) collectief.
Merk overigens op, dat fatsoen niet bepaald hetzelfde is als het hebben van beschaving. Ook in de politieke arena worden die begrippen nog wel eens door elkaar gehaald, terwijl ze bepaald niet synoniem zijn. Vrijwel altijd legt het een claim op een bepaalde morele superioriteit, die eenvoudig ontzenuwd kan worden. En door het naar een hoger plan te tillen, komt men niet zelden tot onverdedigbare stellngen.
Kinneging bijvoorbeeld, was zo gefixeerd op het nastreven van zijn fatsoen, dat hij vergat dat op een beschaafde manier te doen. Zo’n imam Al-Haddad verkondigt zijn mening heel beschaafd, maar fatsoenlijk vinden wij hem niet. Fatsoen raakt de kern van iemands wereldbeeld.
Die verschillende interpretaties van wat fatsoen eigenlijk is, raken ook de kern van het maatschappelijk debat zoals dat op dit moment woedt. Eigenlijk denk ik dat het dat altijd doet, maar in tijden van grote politieke tegenstellingen krijgt een term als fatsoenlijk een zwaardere lading.
De manier waarop hem welgezinde media voortdurend spraken over de mens Job Cohen als een fatsoenlijk politicus, kreeg naarmate er minder positiefs over hem te melden viel, steeds potsierlijker trekjes. Nog op de dag van zijn vertrek werd hij hier om geprezen en het was het laatste positieve dat hem restte. En juist daardoor, illustreerde het in de eerste plaats de leegte van de politicus Job Cohen.
Zou Job Cohen het woord fatsoenlijk nog graag horen, over zichzelf? Moeilijk voorstelbaar.
Wie er over nadenkt als hierboven, beseft dat fatsoen een tamelijk lege hartenkreet is, die ook niet teveel gebruikt kan worden zonder aan betekenis in te boeten. Het is een begrip dat zeer snel slijt, en weinig meer is dan een moreel appèl op de diepste gedeelde maatschappelijke waarden.
In een maatschappij waar een grote gemene deler op het gebied van culturele achtergrond ontbreekt, is fatsoen een begrip dat zijn waarde verloren heeft. Fatsoensnormen zijn onhanteerbaar in een politiek debat. Fatsoen was het eerste slachtoffer van de multiculturele samenleving. Fatsoen is objectief gezien dood. Wie zich er op beroept dient zich dit alles goed te realiseren.
Eerder verschenen op Dagelijkse Standaard.