Afwijking naar links – gereformeerde dominees en politici
De afwijking naar links van gereformeerd Nederland is een opvallend fenomeen, ook omdat datzelfde gereformeerde Nederland zich van oorsprong heeft laten kennen als een conservatief bolwerk. Het recente boek over de Linkse Kerk roept ook daarom reacties op. Syp Wynia geeft er vandaag enige achtergronden bij.
Onlangs verscheen ons boek ‘De Linkse Kerk. Hoe Calvinistisch Nederland steeds dezelfde afslag neemt’. Twaalf auteurs, waarvan verschillende gepromoveerd op hun onderwerp, buigen zich over de vraag hoe het kan dat een behoudend en gelovig volksdeel nogal plotseling linksig werd. Waarna ook de opposanten dezelfde weg insloegen.
Dat is niet zomaar wat, want de gereformeerden – want daar hebben we het vooral over – laten hun stem bovengemiddeld horen, zeker ook als ze linksaf slaan. Zo droegen deze links geworden gelovigen stevig bij aan de progressieve kanteling van Nederland als geheel.
Maar waarom bestonden daar nog (vrijwel) geen boeken over, terwijl dit toch zo’n belangwekkend fenomeen is? Waar bleven al die sociologen, politicologen, historici en – desgewenst – theologen? Helemaal duidelijk is het niet. Maar het heeft er alle schijn van, dat het buitenstaanders moeite kost om belangstelling op te brengen of zelfs maar door te dringen in het voor niet-ingewijden niet altijd simpele neo-Calvinistische wereldje.
En de insiders – zeg maar de links geworden dominees en politici – blijken er weinig belang bij te hebben om zichtbaar te maken dat ze van standpunt veranderen. Als je graag prat gaat op je universele gelijk is het ook inderdaad lastig, te moeten erkennen dat je gelijk veranderd is.
Ik had eerder al gemerkt dat als je je als journalist interesseert voor De Linkse Kerk van dominees en politici, dat dit door de direct betrokkenen weinig op prijs wordt gesteld. De reacties zijn dan, zo bleek ook de laatste weken, op het agressieve af. Een christelijke toon is soms ver te zoeken.
Het gaat vaak volgens een klassieke route: ‘Het is niet zo’ (de feitelijke ontkenning), ‘Het is juist goed’ (de morele bevestiging), uitzonderingen zoeken – alsof die niet de regel bevestigen – en vooral ook de diskwalificatie van de auteur (is geen ingewijde, draagt het verkeerde etiket of is niet uit het juiste hout gesneden). Enfin, uit die even voorspelbare als afwijzende reacties, hoe onaangenaam soms ook, konden we ten overvloede afleiden dat we een broodnodig boek hadden geschreven.
Als het aan ons ligt blijft het daar niet bij, maar verschijnen er de komende jaren nog tientallen proefschriften over de culturele revolutie in calvinistisch Nederland, die nog steeds gaande is. Ons boek is niet bedoeld als het laatste woord, eerder als een eerste aanzet.
Voor De Linkse Kerk schreef ik het samenvattende voorwoord. Exclusief voor de lezers van Wynia’s Week publiceren wij in het Pinksterweekend van 2022 die inleiding integraal. Het zijn bijna 4000 woorden, dus u moet er even voor gaan zitten. Reacties zijn welkom via het contactformulier van Wynia’s Week. Het boek De Linkse Kerk is pas verschenen bij Uitgeverij Blauwburgwal, kost 23,50 (geen verzendkosten) en is overal verkrijgbaar, zoals in de winkel van Wynia’s Week, dus HIER. Veel leesplezier!
De merkwaardige geschiedenis van dominees en politici met een afwijking naar links (voorwoord van ‘De Linkse Kerk’)
door Syp Wynia
Ik kwam er al jong hardhandig achter dat de verzuiling het scherpst is als de verschillen het kleinst zijn. Als kleuter verkende ik voorzichtig de omgeving van het dorp waar ons jonge gezin een tijdje eerder was neergestreken. Al na een paar honderd meter bleek ik een onzichtbare grens overgestoken.
In de buurt van een plukje arbeiderswoningen aan de rand van de bebouwing joegen wat oudere jochies mij weg onder de uitroep ‘âld kant, âld kant’. Ik rende geschrokken naar huis en vroeg mijn moeder wat dat te betekenen had. Veel uitleg kwam er niet, maar dat het iets met ‘gereformeerden’ van doen had, dat bleef wel hangen.
In dat Friese dorp leefde de Afscheiding van 1834 dan wel de veel grotere Doleantie van 1886 – twee historische afsplitsingen van de Nederlands Hervormde Kerk – blijkbaar nog als de dag van gisteren, zoveel kreeg ik op die manier wel ingeprent.
Ons gezin kwam van buiten en diende zich een plaatsje te verwerven in het verzuilde dorpsweefsel van gereformeerden, vrijzinnig-hervormden, ongelovigen en buitenkerkelijken. De christelijke school (‘Met den Bijbel’) was er voor de gereformeerden en de veel kleinere Openbare School was er voor de rest.
Met uitzondering van de familie Wynia. Wij waren dan wel hervormd, maar weer niet vrijzinnig, zoals het hervormde kerkbestuur en de hervormde kerkvoogdij. Die ‘vrijzinnigen’ waren, hoewel klein in getal, de baas van de middeleeuwse kerk en van de kerkelijke landerijen en benoemden ook de dominee – steevast van vrijzinnige snit.
Wij behoorden tot een plukje ‘rechtzinnigen’ dan wel ‘orthodoxen’, die nog in 1960 een eigen ‘gebouwtje’ neerzetten, voor kerkdiensten, voor zondagsschool en catechisatie. Deze ‘evangelisatie’ was in de jaren dertig ontstaan uit een soort opwekkingsgolfje: te recht in de leer voor de lokale hervormden, niet gereformeerd genoeg voor de gereformeerden.
Mijn ouders kwamen hun nieuwe dorp binnen met vier kleine kinderen, alle onder de drie jaar. Ons gezin was nog jong genoeg voor gezinsuitbreiding en we waren een dankbaar doelwit voor zowel de christelijke – tot dan toe vooral gereformeerde – school als voor de openbare school. De christelijke school won.
Mijn vader mocht als eerste niet-gereformeerde ook aanschuiven in het schoolbestuur van de School met de Bijbel, dat tot dan toe – en nadien eigenlijk nog steeds – een onderafdeling was van het gereformeerde kerkbestuur. Mijn vader bracht na de vergaderingen van het schoolbestuur steevast half geamuseerd, half geërgerd verslag uit aan mijn moeder: hoe de dominee van de gereformeerden en de ouderlingen van de gereformeerden hun strakke leer oplegden aan het schoolbestuur van de officieel dan wel ‘christelijke’, maar in de praktijk stiekem toch vooral gereformeerde school.
Totale zondagsheiliging
De protocollen waren nog strak in die dagen. De gereformeerden – twee derde van de bevolking – trokken twee keer per zondag in sombere zondagse kleren naar de gereformeerde kerk, die zowel ’s ochtends als ’s middags afgeladen moet zijn geweest. Alleen wie van verre kwam, werd geacht met de fiets te mogen komen. De rest liep ’s ochtends heen en terug, gebruikte thuis de warme zondagse maaltijd, ging daarna snel terug naar de kerk en keerde na afloop van de dienst weer huiswaarts.
De zondag was een heuse werkdag voor onze gereformeerde dorpsgenoten, al helemaal voor de vele veehouders, die ook nog twee keer de koeien dienden te melken. Voor de rest was het op de plaats rust. De zondagsheiliging was totaal: geen lichaamsbeweging, geen werk dat niet absoluut noodzakelijk was – ook als de hooioogst dreigde teloor te gaan door regenval was dat geen excuus om op zondag te werken.
Sport, sowieso al niet bijster hoog aangeschreven bij de gereformeerden in ons dorp, was natuurlijk al helemaal uit den boze op zondag. Wij van ‘de evangelisatie’ dan wel van ‘de âld kant’ kenden ook zondagsheiliging, maar de gereformeerden, zo werd bij ons gevonden, dat waren pas echte scherpslijpers.
Ondertussen gingen mijn tweelingzusje en ik wel degelijk naar de gereformeerde school die we School met den Bijbel noemden, waren onze schoolvriendjes en buurkinderen vaak ook gereformeerd, maar op zondag scheidden onze wegen en ook door de week hadden de gereformeerde kinderen verplichtingen in de gereformeerde infrastructuur voor jongens en meisjes, ‘knapen’ en wat dies meer zij. Daar genoten ze een gedegen opleiding voor een leven als gereformeerde, dat was op zijn minst ons vermoeden. Wij waren weliswaar buitenstaanders, maar zo ben ik toch maar mooi gereformeerdoloog geworden.
Kerk en politiek
Toen het eenmaal 1960 was geworden, ging het snel. Het meest zichtbaar was dat door het verkeer op zondag. Wie ver weg woonde, permitteerde het zich nu met de auto te komen in plaats van met de fiets. Het duurde niet lang of de hele dorpskern was twee keer op zondag een volledig volgestouwde parkeerplaats voor de gereformeerde kerkgangers die hun nieuw verworven weelde kwamen etaleren.
Aansluitend daarop werden de plechtstatige zondagse kleren al gauw vervangen door windjacks en andere, dikwijls kleurrijke vrijetijdskleding. In het kader van de vooruitgang kochten de ouderlingen van de gereformeerde kerk de pas gesloten zuivelfabriek om er een dorpshuis van te maken: officieel een gereformeerd huis, maar anderen mochten er ook gebruik van maken. Dat laatste was niet uitsluitend een kwestie van moderne, oecumenische tolerantie, maar zeker ook een poging breder draagvlak te vinden voor de exploitatie.
Het was in die dagen dat je ook voortdurend – met instemming of juist niet – namen hoorde vallen als die van ‘Verkuyl’ en ‘Kuitert’, ‘Bruins Slot’ en ‘Berghuis’. Alsook die van ‘Algra’ – maar dat was Hendrik Algra, de geharnaste tegenstander van al die nieuwe gereformeerde en antirevolutionaire nieuwlichters. Algra was niet alleen senator van de ARP en hoofdredacteur van het Friesch Dagblad, maar kwam ook steevast in het zicht van verkiezingen onze gereformeerden in de kerk oproepen om trouw aan de traditie op de Anti-Revolutionaire Partij te stemmen. Van scheiding tussen kerk en politiek was bij de mannenbroeders van ons dorp hoegenaamd geen sprake.
In één nacht communist
Mijn leven ging ondertussen verder. Ik ging naar de HBS in de buurt die officieel ook christelijk was, maar toch vooral weer gereformeerd. Toen ik mij naar de universiteitsstad begaf, was ik steevast van plan om mij nu maar eens los te maken van de gereformeerde wereld en werd ik een studentenvereniging binnen gelokt die met enthousiasme de moderniteit heette te omarmen. Er waren zelfs serieuze plannen het etiket ‘reformatorum’ te laten vallen, al werd die discussie opgehouden door de vraag of een condoomautomaat op de sociëteit wel was zoals het hoorde.
Hoe dan ook, ik liet mij vermurwen en was er zo ooggetuige van dat de gesloten gereformeerde studentenwereld serieus streefde naar ‘openheid’ – zij het op het gevaar af zo in schoonheid te sterven.
Zo bleven gereformeerde en andere protestantse jongens en meisjes in het Groningen van begin jaren zeventig steeds minder in hun beschermde wereld, ze gingen misschien wel samenwonen, ze stemden misschien wel niet meer op de ARP maar op de PPR of zelfs op de PSP. En ik heb ze wel gekend, de gereformeerde bakkerszonen en andere arbeiderskinderen die onder invloed van de Vietnamoorlog in één nacht communist werden en vervolgens net zo makkelijk kopstukken werden van de radicale studentenbeweging die onder auspiciën van de CPN opereerde.
Sommige gereformeerde studenten vonden hun studentenvereniging die zich openstelde voor de wereld, zich associeerde met volkscongressen en kraakacties toch te links en te werelds en splitsten zich af. Om na een aantal jaren zelf ook weer linksaf te slaan, richting moderniteit en steeds minder richting eigen kring, waar men eerder nog met afschuw over de lichtzinnigheid van de wereld had gesproken.
Net zoals de EO die werd opgericht in reactie op wat men zag als een te wereldse tendens van de overwegend gereformeerde omroep NCRV, maar enkele decennia later eveneens – zij het nu in de geest van barmhartigheid en rentmeesterschap – menig afslag naar links nam.
Waarom omarmden traditionele gereformeerden allerlei moderniteiten?
De ARP van Abraham Kuypers was in de jaren vijftig van de twintigste eeuw nog een van de meest conservatieve partijen van het land. Zoals ook de gereformeerde kerken veelal een bolwerk van cultureel, politiek en religieus conservatisme waren. Maar vanaf 1960 werden al die gereformeerde bolwerken onder invloed van theologen en politici en zeker ook van ontwikkelingen in de samenleving juist dragers van progressieve, linkse, ‘betrokken’ en zelfs vrijzinnige ambities.
Daarover gaat dit boek. Het is geboren uit een mengeling van verbazing en nieuwsgierigheid. Verbazing over hoe in zo’n korte tijd – soms van enkele jaren, soms van enkele decennia – een in wezen conservatief volksdeel een radicale beweging in linkse richting maakte, waarna stukje bij beetje ook de resterende conservatieven dezelfde weg bewandelden. Typerend is de route van Wim Aantjes, die in de jaren vijftig als Kamerlid nog principiële bezwaren tegen de AOW had, maar als leider van de ARP in de jaren zeventig regeren met de PvdA nagenoeg als een door God gegeven plicht zag.
Ik ben altijd verbaasd geweest over hoe die intens traditionele gereformeerde dorpsgenoten van mij, die aanvankelijk nog geen vrouw zouden toelaten tot de kring van ouderlingen, in betrekkelijk korte tijd allerlei moderniteiten accepteerden of zelfs uitdroegen en dat kennelijk ook weer als logisch onderdeel van de leer van hun vaderen zagen.
Met de verbazing was er de nieuwsgierigheid: waarom zijn er niet stapels reportages en sociologische en historische publicaties over de curieuze reis die gereformeerd Nederland steeds weer over de politieke menukaart maakt, met vrijwel altijd weer die afslag naar links. En als ik het dan over ‘gereformeerd’ heb, bedoel ik niet alleen de Kinderen van Kuyper – zoals het merendeel van de gereformeerde dorpelingen van mijn jeugd – maar vaak ook de mensen van de ‘evangelisatie’ die overal al lang zijn samengegaan met de gereformeerden, hun gezamenlijke protestantse kerken, de Afscheiding en de Doleantie voorbij (en soms met opvallende rituelen, zelfs de Reformatie – de afscheiding van de katholieke kerk in de zestiende eeuw – voorbij).
Progressieve kanteling door gereformeerden
Dat er relatief weinig over de culturele revolutie in neocalvinistisch Nederlands is gepubliceerd, komt naar mijn indruk ook omdat betrokkenen zelf de neiging hebben hun eigen Werdegang te ontkennen. Eerder wordt de indruk gewekt dat de eigen koers als altijd voortvloeit uit de Schrift en dat allerlei progressiefs logisch in de eigen traditie zou passen.
Het is kwestieus. De antirevolutionairen die Ons Indië niet wensten op te geven en nadien (aanvankelijk) evenmin Nieuw-Guinea zitten niet simpel op één lijn met de gereformeerde actievoerders die in de jaren tachtig voorop liepen in massademonstraties tegen Amerikaanse kruisraketten en vooral het goede wensten te zien bij de politieke leiders achter Russische kernkoppen.
Katholieken en hervormden hebben natuurlijk ook massaal hun zuilen verlaten, de afgelopen decennia. Hervormden gingen daarin zelfs voorop. Het waren ook vaak gelovigen, nadien vaak afvallige gelovigen, die vooropgingen in de sociale bewegingen vanaf het midden van de 19e eeuw. Ferdinand Domela Nieuwenhuis was een Lutherse predikant, voordat hij zich tot het socialisme, dan wel het anarchisme, dan wel het communisme bekeerde.
Willem Drees kwam uit een calvinistisch nest en liet het geloof vallen om zich tot het socialisme te kunnen bekennen. Links was en is in Nederland heel vaak doortrokken van calvinisme. En overigens dragen veel politieke bewegingen in Nederland een calvinistisch dan wel gereformeerd stempel, want gereformeerden staan vaak vooraan, nemen het initiatief, nemen verantwoordelijkheid – ook buiten de zuil die met name door Abraham Kuyper aan het einde van de 19e eeuw is vormgegeven.
Sterker nog: geen enkele minderheid had de afgelopen eeuwen zo’n grote invloed op Nederland als de gereformeerden. Ze maakten nooit meer dan een tiende van de bevolking uit, maar zorgden wel voor politieke omwentelingen en leverden verschillende minister-presidenten. Dat zij vanaf 1960 voortdurend linksaf sloegen speelde een sleutelrol bij de progressieve kanteling van Nederland.
Zonder de links afgeslagen gereformeerde politici van de ARP was er geen kabinet-Den Uyl (1973-1977) geweest. De oppositie in eigen kring kwam van de dominees van de EO en van de rechtzinnige politici van de voorlopers van de ChristenUnie. Maar ziedaar: in de 21e eeuw werden kabinetten van Balkenende en van Rutte op de been gehouden door dezelfde ChristenUnie, die op haar beurt in verschillende opzichten linksaf slaat en toch herkenbaar gereformeerd blijft.
Tegelijkertijd is het de vraag hoe het verder zal gaan. Het CDA, dat in de jaren na het premierschap (1982-1994) van de katholiek Ruud Lubbers een steeds meer gereformeerde en steeds minder katholieke partij werd, is anno 2022 weliswaar weer regeringspartij, maar de aanhang is geen schim meer van die uit de Lubbers-jaren.
Wie zat erachter? Wat dreef hen?
Langer dan de katholieke kerken en de hervormde kerken wisten de gereformeerde kerken hun aanhang vast te houden. Toen in 2004 de meeste hervormden, lutheranen en gereformeerden samengingen in de ene Protestantse Kerk in Nederland had die ook meteen overwegend een progressief-gereformeerd karakter. Echter, ondertussen stroomt ook die PKN leeg.
Er zijn wel wat publicaties over die herhaalde afslagen naar links, naar progressief, naar ‘de wereld’, die het zo invloedrijke gereformeerd Nederland vanaf 1960 kenmerkte, maar een overzicht ontbrak.
Dit boek doet een poging daarin te voorzien. Wie en wat zat erachter? Wat dreef hen? Hoe kregen de gereformeerde dominees en politici hun behoudende volgelingen mee? Of spraken ze voor hun beurt? Overleeft neocalvinistische Nederland wel al die afslagen naar links, die – wellicht met enige vertraging, maar toch – ook weer bijdragen aan verdere ontkerkelijking en afkalving van de eerder zo machtige confessionele partijen?
Henk-Jan Prosman en ik nodigden de auteurs uit en samen met Roelof Bouwman en Jan-Jaap van den Berg vormden wij de redactiecommissie van dit boek. De auteurs vormen een divers gezelschap van historici, politicologen, theologen, sociologen, journalisten en publicisten. En allemaal zijn het tijdgenoten van een bijzondere en ingrijpende geschiedenis.
De bijdragen aan dit boek vormen samen een palet dat de bijzondere woelingen in en rond gereformeerd en antirevolutionair Nederland in de tweede helft van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw in kaart brengt.
‘Gereformeerd’ staat dan ruwweg voor alle afsplitsingen van de Nederlands-Hervormde Kerk vanaf 1834, die nadien namen kregen als ‘christelijk-gereformeerd’, ‘gereformeerd-synodaal’ en ‘gereformeerd-vrijgemaakt’. Sommige hoofdstukken betrekken trouwens ook de Nederlands-Hervormde Kerk in hun beschouwing. Sinds 2004 zijn de meeste gereformeerde, hervormde en lutherse kerken in Nederland gefuseerd tot Protestantse Kerk in Nederland.
De Anti-Revolutionaire Partij (1879-1980) was grofweg de politieke vleugel van de Gereformeerde Kerken (synodaal), opgericht door Abraham Kuyper, de grondlegger van de gereformeerde zuil waar onder meer ook een dagblad (eerst: De Standaard, daarna Trouw), een omroep (NCRV), een vakbond (CNV), een universiteit (de VU) en tal van zorg- en onderwijsinstellingen deel van uitmaken.
Beroep op de Schrift: ‘barmhartigheid’ en ‘rentmeesterschap’
Als er één draaipunt was, dan was het wel het moment dat de leiding van de ARP besloot het verzet tegen het aan Indonesië laten van Nieuw-Guinea op te geven. Een centrale rol werd, zoals vaker bij het links afzwaaien van gereformeerden en antirevolutionairen, gespeeld door de zendeling en VU-hoogleraar Johannes Verkuyl (1908-2001), die in gereformeerde kring later ook voorging in kritiek op de Vietnamoorlog en in acties tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime.
De jaren zestig grepen hard in bij gereformeerd en antirevolutionair Nederland. Er werd nu radicaal anders tegen Nederland in de Tweede Wereldoorlog aangekeken en al evenzeer tegen de Amerikaanse bevrijders. De Vrije Universiteit, waar het kader van de gereformeerde zuil werd opgeleid, werd net als andere universiteiten en doorgaans tot ontzetting van de kleyne luyden een bolwerk van Marx en Marcuse.
Historicus Jan-Jaap van den Berg vertelt hoe de Anti-Revolutionaire Partij van een conservatieve partij in de jaren vijftig radicaliseerde tot een progressieve partij in de jaren zestig en zeventig – zelfs tot een partij die het als on-Bijbels beschouwde om met de VVD te regeren en het als een sociale plicht zag om met de PvdA samen te werken. Die ideeën droegen in de jaren zeventig bij aan de deelname van antirevolutionaire politici aan het kabinet-Den Uyl, dat tot op de dag van vandaag te boek staat als het meest linkse dat Nederland ooit had.
Dat is overigens een interessante continuïteit bij al die linkse afslagen van het gereformeerde volksdeel vanaf 1960: het beroep op de Schrift – al dan niet met een herziene interpretatie van de Bijbel – om een nieuwe wending aan geloof, kerk of partij te geven.
Klassiekers zijn in dat verband de begrippen ‘barmhartigheid’ en ‘rentmeesterschap’ die bij het CDA, maar meer nog bij de ChristenUnie bij uitstek gelden als maatstaven voor christelijke politiek. De Bijbelse barmhartige Samaritaan geldt als voorbeeld voor de ruimhartige opvang van vluchtelingen – zeker ook uit verre streken – en het Bijbelse ‘rentmeesterschap’ als aanwijzing dat de mens ‘rentmeester’ is van de wereld die voor opwarming dient te worden behoed.
Vaak blijkt dat met name bij de ChristenUnie te leiden tot politieke standpunten die een frappante overeenkomst vertonen met GroenLinks (of, ten tijde van de Rutte-kabinetten, met die van coalitiegenoot D66). In de Bijbel komt de rentmeester overigens nergens voor, althans niet in de zin van de mens als verzorger van de schepping (vee- en huisdieren daargelaten).
Nederland Gidsland
Henk-Jan Prosman gaat terug naar het cruciale moment in 1960 waarop de leiding van de ARP onder invloed van de gereformeerde theoloog Verkuyl bereid was afstand te doen van Nieuw-Guinea en in één moeite door het eerdere ‘koloniaal-conservatisme’ afzwoer. Het waren zendelingen als Verkuyl die een doorslaggevende rol speelden, ook bij het op poten zetten van de Nederlandse ontwikkelingshulp, al draaide die – toch anders dan de traditie wilde – voor het overgrote deel op belastinggeld en niet op de ingezamelde kwartjes en dubbeltjes van de kerkgangers.
En de ontwikkelingshulp, die was als zodanig weer een pijler onder de vorming van het idee dat Nederland, als ware het een moderne versie van het Bijbelse Israël, een lichtend voorbeeld in de wereld diende te zijn. Nederland Gidsland was geboren. Het idee is tot op de dag van vandaag terug te vinden in de ambitie van een partij als D66 – een partij met deels ook calvinistische wortels – dat Nederland qua bijdrage aan klimaatbeleid koploper in de wereld dient te zijn.
Historicus Rimko van der Maar, gepromoveerd op Nederland en de Vietnamoorlog, dook voor dit boek speciaal in de gereformeerde protesten tegen die oorlog. Ook dat protest was een motor voor radicalisering en antiamerikanisme, en ook een opstap voor sympathie voor communisten in het algemeen en voor de Moskougezinde CPN (Communistische Partij Nederland) in het bijzonder. Zowel de CPN als Moskou zouden daar later nog de vruchten van plukken bij het brede, maar opvallend protestants getinte verzet tegen de plaatsing van Amerikaanse kruisraketten in de jaren tachtig.
Johann Grünbauer verhaalt over zijn persoonlijke ervaringen met de protestantse vredesbewegingen, die wel protesteerden tegen Amerikaanse raketten, maar heel wat minder kritisch waren op de raketten van de Sovjet-Unie. De bekendste van die instanties, het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV), heet nu Pax en wordt met 12,5 miljoen euro per jaar gesubsidieerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag.
Roelof Bouwman beschrijft de wonderlijke, naïeve betrekkingen tussen gereformeerde intellectuelen en de CPN en de Sovjet-Unie. Onder het mom van vredelievendheid lieten zij zich misbruiken door Moskou.
Christelijk-sociaal
Martin Bosma behandelt de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme – de gereformeerden in het bijzonder – die zich aanvankelijk nauw verbonden voelden met hun Zuid-Afrikaanse geloofsgenoten, vaak van Nederlandse origine – maar in de jaren zeventig en tachtig van de 20e eeuw vanwege de Apartheid juist blinde aanhangers werden van de communistische ‘bevrijdingsbeweging’ ANC en die ook financieel steunden. Die financiële hulp uit Nederland werd ook ingezet voor de gewapende strijd.
Ad Prosman schetst de aanvankelijke gevoelens van verbondenheid in protestants Nederland met de staat Israël, een sympathie die de laatste decennia gaandeweg is omgeslagen in een kritische houding tegenover Israël en een zekere loyaliteit jegens Palestijnen en hun bewegingen.
Wim Berkelaar beschrijft hoe protestantse, overwegend gereformeerde media als de omroep NCRV en dagblad Trouw vanaf de jaren zestig meegingen in de tijdgeest, zoals die ook vat had gekregen op de gereformeerde zuil. Inmiddels vormt de NCRV een combinatie met de katholieke KRO en samen koesteren ze een uitgesproken progressief imago. In reactie werd al in 1967 de Evangelische Omroep (EO) opgericht, die in later jaren op haar beurt dikwijls een progressieve richting zou inslaan.
Bas Hengstmengel vertelt hoe de bubbel van EO, Reformatorisch Politieke Federatie (RPF), Evangelische Hogeschool en verwante conservatieve reacties op de progressieve afslagen van gereformeerd Nederland er in de jaren tachtig nog trots op waren ‘rechts’ te zijn. Ook de GPV, de mini-partij van de gereformeerd-vrijgemaakten, stond toen te boek als uitgesproken rechts.
Maar vanaf 1994 wenste de RPF ‘christelijk-sociaal’ te zijn, later fuseerde de RPF met het GPV tot ChristenUnie. Als regeringspartij (2007-2010 en vanaf 2017) viel de ChristenUnie op als junior-partner die dikwijls partij koos voor de meest linkse partij in de coalitie (eerst PvdA, later D66), met name op het vlak van immigratie en klimaat. Van een eurosceptische partij in 2005 werd de ChristenUnie een overwegend eurofiele partij. Sommige CU’ers – zoals ex-staatssecretaris Paul Blokhuis – wensen nu zelfs als links te boek te staan. Op medisch-ethisch terrein bleef de CU conservatief, al liet de CU bij de formatie van Rutte-IV in 2021 enkele harde voorwaarden vallen.
Religieus gesteund schuldgevoel
Theo Boer maakt een uitstapje naar de Nederlands Hervormde Kerk van een halve eeuw geleden, die een progressieve sprong vooruit wenste te doen met een rapport over abortus, ‘een voorbeeld van hoe een kerk een verbond kan sluiten met de tijdgeest’. Boer neemt daarbij ‘een protestants trekje’ waar, ‘namelijk om zichzelf te veel te reformeren’.
Jaap Hanekamp beschrijft een vrij recent fenomeen, te weten dat van ‘de groene kerk’, die toegewijd is aan milieu en klimaat, in de slag is met ‘duurzaamheid’ en het ‘vergroenen’ van de eigen gemeenschap. De toon van deze en vele andere ‘christelijk-kerkelijke’ teksten over milieu – een overkoepelende term voor thema’s als biodiversiteit, klimaatverandering, lucht-, water-, en bodemverontreiniging, gebruik van fossiele brandstoffen, recht en rechtvaardigheid, duurzame consumptie, en zo verder – is dat onze manier van welvarend leven in het Westen niet langer vol te houden is. Het moet ‘allemaal anders’ en wel systematisch. Het is religieus gesteund schuldgevoel over de aarde.
Roelof Bouwman schetst hoe in de 21e eeuw de predikanten van de protestantse fusiekerk PKN opvallend vaak politiek actief zijn en veel linkser stemmen dan de rest van Nederland. Een kwart stemde in 2003 bijvoorbeeld GroenLinks, vijf keer vaker dan de rest van het land. Het idee van de linkse dominee bleek, zo bezien, niet uit de lucht gegrepen. Bouwman tekende ook voor de gereformeerde Hall of Fame: van Pieter-Jaap Aalbersberg via Mieke van der Weij naar Klaas Wilting.
Toch een eigen verenigingsgebouw
Terug naar het dorp van mijn jeugd. Kinderen van hervormde ouders kunnen daar niet meer worden uitgescholden voor ‘âld kant’, want ook hier zijn de gereformeerden en hervormden ‘Samen op Weg’ gegaan en hebben ze elkaar gevonden in de PKN. Nu preekt de PKN-dominee in beide kerken. Zelfs zijn de openbare school en mijn ‘gereformeerde’ School met den Bijbel gefuseerd tot één dorpsschool. Zoals ook de eigen gereformeerde ijsbaan (niet schaatsen op zondag, nooit wedstrijden) de nieuwe eeuw niet heeft gehaald.
De voormalige zuivelfabriek die in de jaren zestig door de gereformeerden van ons dorp tot gemeenschapshuis werd gemaakt is niet meer: gesloopt. Vervolgens trokken de gereformeerden echter niet in bij de hervormden: ze bouwden voor alle zekerheid toch maar weer hun eigen verenigingsgebouw, verrassenderwijs ‘De Binding’ geheten.
Soms weegt de last van traditie en identiteit blijkbaar toch zwaarder dan de lokroep van de vooruitgang: een gezamenlijke dominee is nog daaraantoe, een gemeenschappelijk onderdak bleek een stap te ver. Een enkele keer dringt de gedachte zich op dat de wendingen die calvinistisch Nederland de laatste zestig jaar doormaakten ons dorp nog niet volledig hebben bereikt.
U noemde de naam Wim Aantjes als kamerlid voor de ARP. Toen ik jaren geleden, een foto zag van wim Aantjes in een duits SS.uniform had ik het helemaal gehad met die club, zeker vanwege het feit dat het oorlogsverleden van de heer Aantjes bij de mannenbroeders volledig bekend was maar zij hem de hand boven de christelijke pet hielden. Hij werd uit de kamer verwijderd maar vanwege den brode kreeg hij het baantje van voorzitter van de kampeerraad. Voor het geloofsgedeelte van de christenen verwijs ik naar een uitspraak van wijlen Harrie Kuitert, die bij leven emeritus hoogleraar godgeleerdheid aan de gereformeerde universiteit van Kampen was , tot de conclusie kwam , dat “Alles over Boven, komt van Beneden”. Vrij geïnterpreteerd, was volgens hem de godsdienst dus een menselijke uitvinding, Conclusie, de god van de christenen bestaat niet. De hedendaagse christenen hebben dat ter harte genomen en hanteren de slagzin “De heer is mijn herder maar met geld kom je verder”. Ten bewijze daarvan, staan er bij de kerken meer mercedessen dan fietsen. Voor de rest een aardig stukje kerkgeschiedenis.
Het is vreemd dat Syp Wynia met zijn christelijke achtergrond een hekel heeft aan zijn zogenaamde “christenen uit verre oorden” en christelijk mededogen bestempelt als links.
Het lijkt alsof hij net als de nazi’s de voorkeur geeft aan religie op basis van ras.
Aangezien zijn wereldbeeld draait om ras, herkent hij de Surinamers niet als cultuurgenoten en heeft hij een hekel aan hun aanwezigheid in Nederland.
Het bovengenoemde agressieve op ras gebaseerde wereldbeeld van Syp Wynia en Martin Bosma drijft hen naar een anti-immigratiepositie in Nederland en het tegenovergestelde als het om Zuid-Afrika gaat!
Er moet iets mis zijn gegaan in de opvoeding van de twee uiterst interessante en welbespraakte mannen.