De Syrië-gangers en de kruisvaarders
De schrijfstijl van Hans Jansen is uniek. Het hier aanbevolen boek, Op, op ten strijde, Jeruzalem bevrijden. Het ware verhaal van de kruisvaarders, is om die reden wat minder geschikt als cadeau voor uw niet-academische vrienden.
Het is weer wel een zeer geschikt presentje voor gelovige academici, maar daar zijn er steeds minder van. Vanwege de bijzondere ontwikkelingen rond Syrië wijd ik hier een stuk aan dit boek, ondanks dat het al bijna twee jaar geleden verschenen is. Toen ik twee weken geleden [1] de hooggeleerde auteur zelf vertelde dat ik dit boek had aangeschaft, reageerde hij op een voor hem karakteristieke wijze: door het belang ervan te relativeren. Ik geloof dat hij zelfs het woord ‘grap’ gebruikte. Nu heb ik inderdaad bij het lezen van tientallen passages geglim- en bij enkele zelfs geschaterlacht, maar het boek is in wezen wezenloos serieus.
Het boek is vooral zo aanbevelenswaardig omdat het uit twee nogal verschillende delen bestaat. De eerste bijna 200 bladzijden vormen een chronologische beschrijving van alle acht kruistochten in de periode van 1098 tot 1270. Daarna volgen nog twee hoofdstukken van elk ongeveer 50 bladzijden. Deze bevatten beschouwingen, analyses en argumenten die betrekking hebben op het fenomeen van de kruistochten als zodanig en op de cruciale rol die ze spelen in het -politieke- debat over de botsende beschavingen. De botsingen van toen en nu.
Godsdienstig gedrag
Die laatste twee hoofdstukken zijn ijzersterk maar de manier van schrijven die Jansen daarin gebruikt, is extra hard. Zeg dat er maar niet bij wanneer u het boek overhandigt aan de uitverkoren ontvanger: indien de vriend(in) daardoor juist met die hoofdstukken begint, is de kans niet denkbeeldig dat hij of zij een passage vindt die als excuus kan worden aangevoerd om de rest van het boek maar niet te lezen.
Dat zou erg jammer zijn. Van alleen het eerste deel kan men al veel leren. Wie daarna nog verder leest, leert nog veel meer. Voordat ik een paar passages licht uit het boek om u te overtuigen van de kwaliteit van het boek zelf, ga ik eerst nog even in op die genoemde actualiteitswaarde.
De moeilijkste vragen waar de atheïstische academici in verband met de kruistochten vaak geen antwoord op hebben en die ze zich daarom maar niet stellen, betreffen het fenomeen ‘godsdienstig gedrag’. Het antwoord op die vragen geeft Op, op ten strijde vanaf bladzijde 196. Het is het meest fundamentele stuk van het boek en het begint zo:
Op kruistocht gaan, om Jeruzalem te bevrijden en het Heilig Graf te bezoeken, om daardoor vergeving van zonden te verkrijgen, was godsdienstig gedrag. Niet zomaar gedrag, maar godsdienstig gedrag. Dat telt zwaar. Alleen: godsdienstig gedrag is voor echte moderne mensen een geheel onbegrijpelijk verschijnsel, en op meer dan één manier een probleem. Echte moderne eigentijdse mensen zullen dan ook de schouders ophalen over de nu volgende bespreking van de vraag hoe het zit met godsdienstig gedrag.
Onthouden en accepteren dat op kruistocht gaan ‘godsdienstig gedrag’ is, net als op jihad gaan of zich aan het celibaat houden, is voorlopig voldoende. Celibaat is wel minder lastig voor anderen dan jihad, en ook goedkoper want je hebt er bijvoorbeeld geen mitrailleurs of explosieven voor nodig, maar daar gaat het nu niet om. Waar het om gaat is dat moderne eigentijdse NRC-lezers, leden van de Avro en aanhangers van Groenlinks (i) godsdienstig gedrag niet als godsdienstig gedrag willen zien, maar als iets anders, (ii) en/of begeren het af te keuren. Vaak trouwens beide.
Die blindheid voor godsdienstig gedrag is wonderlijk want het effect van godsdienstig gedrag is met het blote oog goed waarneembaar.
Nu kun je effecten van godsdienstig gedrag wel met het blote oog waarnemen maar voor wie gewend is om te denken in termen van ‘root causes’, eventueel zelfs in staat is om de aanslagen van 11 september 2001 te zien als reactie op de inval in Irak in 2003, was het tot voor kort blijkbaar nog steeds gemakkelijk om het godsdienstige karakter van zowel jihad als kruistochten te ontkennen.
Maar gelukkig gaan er nu jonge mannen uit Delft en uit Vilvoorde naar Syrië. Enkele van hen hebben ook al hun doel bereikt: ze zijn gedood in de strijd en komen dus in de door Mohammed beloofde hemel. Hun stoffelijke overschotten komen misschien weer hierheen en de zwaargewonden of bang geworden jihadisten worden hier weer verwelkomd.
Niet bidden
Ik ben optimistisch over het effect hiervan op het aantal ogen dat in het komende jaar weer open zal gaan in Nederland en Vlaanderen. Duizenden mensen zullen dankzij deze would-be martelaren wat meer doordrongen raken van de grote theoretisch en praktische betekenis van het jihad-concept. Velen zullen daardoor ook iets anders gaan kijken naar de kruistochten. Wanneer voldoende mensen juist in deze tijd Op, op ten strijde lezen misschien óók wel duizenden. Mogelijk zijn er zelfs enige tientallen ‘moslims in naam’ die wat anders aan gaan kijken tegen militaire expedities als vorm van innerlijke strijd.
Dit artikel van Maarten Zeegers in De Standaard, Het is daar wel een heilige oorlog, kan er ook aan bijdragen dat er ogen open gaan. Zeegers schrijft:
Ruim een week geleden belde ik via skype met een oude studievriend van de universiteit van Damascus. Hij vecht momenteel bij een salafistische groepering in Syrië, coördineert de toestroom van buitenlandse strijders. Deze jihadi’s komen overal vandaan: Tsjetsjenië, het Midden-Oosten en ook West-Europa.
Verderop heeft de journalist het dan over hoe vanuit de soennitische meerderheid in Syrië aangekeken wordt tegen de alavieten: de stroming die enige verwantschap heeft met het sjiitisme van Iran en waar president Assad toe behoort. Zijn wandaden tegen de bevolking zijn erg, maar “dat hij niet bidt” is erger. De burgeroorlog in dat land is voor de sharia-4-beweging op de eerste plaats een strijd tegen de ongelovigen.
Cynisch?
Maar wat maakt de manier van schrijven van Hans Jansen nu uniek?
Sommige mensen zien veel cynisme in zijn schrijfstijl. Ik niet. Ik zie wel heel veel understatements, milde humor, sarcasme, wijsheid en relativeringen die misschien niet door iedereen herkend worden.
En nuchterheid, grote nuchterheid. In een tamelijk bekend propagandaverhaaltje over de wreedheid van kruisvaarders is er sprake van zodanige slachtingen dat het bloed in een deel van Jeruzalem op een gegeven moment tot enkel- of zelfs kniehoogte zou hebben gestaan. Jansen schrijft hierover:
De hoeveelheid liters bloed die voor zoiets nodig is, is niet zo eenvoudig bij elkaar te brengen maar wel goed te berekenen: hoogte maal breedte maal lengte van het ondergelopen terrein. Verder is de bodem van Jeruzalem niet waterpas.
Wiskundig is er nog wel wat aan te merken op de weinig exacte manier van uitdrukken, maar er is absoluut niets cynisch aan: het is alleen niet hysterisch.
Op één plaats in het boek is Jansen wel uitgesproken cynisch. Ik doel op de laatste alinea van de paragraaf ‘triomfmoskee’. Dit stuk gaat over “de aardige gewoonte van moslims” om na een grote overwinning een moskee te bouwen op de plaats die voor de overwonnenen een groot symbolisch belang heeft. De belangrijkste daarvan tot nu toe was zonder twijfel de basiliek van Constantinopel die werd verbouwd tot de Aya Sofia van Istanboel. De eerste van de meer bekende was de Al Aqsa die gebouwd werd op de plaats waar ooit De tempel uit het Oude Testament stond. De Omayyadenmoskee in Damascus verving de kerk die oorspronkelijk gewijd was aan de nagedachtenis van Johannes de Doper. De ground zero moskee in New York past volgens Jansen ook in dit rijtje en ik ben het daarmee eens. De paragraaf sluit dan echter af met:
In het licht van deze aardige gewoonte is het dus ongewoon hard dat Ataturk in 1934 de Aya Sofia in Istanbul heeft geseculariseerd, en er een museum van gemaakt heeft. Daarmee werd een van de grootste triomfen van de islam ongedaan gemaakt. In het licht van dat verlies zou een klein moskeetje in de Linnaeusstraat toch heel gepast en troostrijk zijn.
Voor wie het vergeten mocht zijn: het is de straat waar Theo van Gogh afgeslacht werd. Cynisch, maar wel een volstrekt acceptabele uiting van het pessimisme dat van de rest van het boek helemaal niet afstraalt, ook al is Jansen als geen ander op de hoogte van redenen om pessimistisch te zijn.
Peccavimus
Misschien komt op een enkele lezer ook een deel van de paragraaf met deze titel, Latijn voor ‘wij hebben gezondigd’, cynisch over. Deze passage op pagina 292 neigt er wel een beetje naar:
Kennelijk is het mogelijk boete te doen voor de oude collectieve westerse zonden zoals de kruistochten door islamitische massa-immigratie toe te staan. Niemand mag geweigerd of uitgezet worden, want er is voor moslims kennelijk geen erger lot dan in de islamitische wereld te moeten blijven wonen. Uiteraard zien de moslims neer op deze onnozele boetelingen, en willen ze in geen geval met deze groep zielige warhoofden integreren.
Deze passage is echter onderdeel van een buitengewoon scherpe analyse van een fenomeen dat exemplarisch is voor het grote verschil tussen de botsende beschavingen: de joods-christelijk-humanistische tegenover de tribaal-mohammedaanse. Dit fenomeen staat voor zowel de kwetsbaarheid als de kracht van ons kamp: het kunnen leren van fouten door ze te onderkennen. Dat heeft een christelijke invulling, met als summum schuld bekennen en de biecht, en een wetenschappelijke, met als summum het falsificatie-principe. Bijna alle claims over de mohammedaanse, of zelfs Arabische wereld die allerlei moois zou hebben voortgebracht waar het Westen ‘alleen maar’ op heeft voortgebouwd, zijn gebaseerd op rare praatjes. “Het bestaan van de rozenkrans schiet tekort als bewijs voor het islamitische creatieve genie“. Bovendien is volgens Jansen de rozenkrans, net als de nul, geen uitvinding van de mohammedanen maar door hen alleen doorgegeven (van de hindoes naar de Europeanen). Europeanen hebben wel enkele dingen overgenomen. Andersom werd er juist niet zo veel overgenomen.
In de tribaal-mohammedaanse cultuur heeft men grote moeite met het toegeven van fouten. De kruisvaarders hebben velen slagen gewonnen dankzij enkele superieure hulpmiddelen: de maliënkolder en de kruisboog. De tegenstander heeft niet geprobeerd ze na te bootsen. In de leer van Mohammed zit zelfs een soort afkeer van het denken over oorzaak en gevolg ingebakken. Dat Allah doet wat hij wil is een van de meest voorkomende zinnetjes in de Koran. Dat is de uitdrukking van een essentieel verschil met het christendom: op elk moment kan Allah de hele schepping als het ware overdoen.
Een perfect cadeau voor uw atheïstische academische vrienden!
Zie over Jeruzalem ook Daniel Pipes
320 pagina’s, ISBN: 9789049024086. Oktober 2011. Uitgeverij van Praag.
Het boek is via BOL.com nog steeds online te bestellen. Via de betere boekhandel dus vermoedelijk ook.
- Deze recensie verscheen eerder op islamofobie.nl (2013)
Mooi en leerzaam artikel !
Heel goed artikel.
Daniel Pipes – Middle East Forum, is zeer aan te raden.
Hans Jansen – dit boek, en al zijn boeken, zijn zeer aan te raden.
Ze geven een zeer duidelijke uitleg over de aard van dat mohammedanisme.