Wat voor crisis?
Frans Groenendijk bezocht een lezing van Sander Boon, en ontdekte dat hij meer van economie wist dan hij besefte. En dat economie minder voorstelt dan waarvoor het krediet krijgt.
Afgelopen woensdag verzorgde politicoloog *) Sander Boon (twitter: @Sander_O_Boon) de wekelijkse voordracht voor het Forum voor Democratie. Net als bij een aantal eerdere lezingen was de titel in de weken voor de avond zelf geëvolueerd. Hij luidde eerst ‘De crisis van de verzorgingsstaat’ en later ‘De crisis van de moderne democratie’ (of andersom). In de lezing zelf kwam dan nog de suggestie naar voren dat we eigenlijk te maken hebben met een ‘crisis’ van de ‘sociaal-democratie’. Die ontwikkeling weerspiegelt aardig de inhoud van de lezing als geheel: meneer Boon had over heel wat onderwerpen best veel – en veel zinnigs – te vertellen. Beslist teveel voor het ene uurtje dat beschikbaar is op deze avonden. Zijn (soort) verhaal is dan ook niet te vergelijken met dat van de gemiddelde Buitenhof-gast, NRC- of Volkskrant-columnist of het gemiddelde Tweede Kamerlid.
Middellange termijn
Mijn titel verwijst naar het verhaal dat hoort bij de getoonde dia. Er staat “Urgentie is hoog: monetaire, financiële, politieke culturele crisis”. De lezing zelf was niet erg expliciet over de vraag welke crisis het grootste is en of het meest urgent een antwoord behoeft. Van de aansluitende dia werd ik even heel vrolijk. Boon beschreef daarbij verschillende termijnen waarover je de ontwikkelingen moet beoordelen. De ‘middellange termijn’ definieerde hij als ‘ongeveer 100 jaar’. Prachtig. Wat een contrast met wat voor de meeste zittende politici de definitie van dat begrip lijkt te zijn: 3 tot 5 jaar.
Over de lezing van vorige week schreef ik dat de spreker zo goed vertelde dat ik het niet per se nodig vind ook nog zijn boek te gaan lezen. Voor deze lezing gold het omgekeerde: door deze lezing wilde ik juist meer van Boon gaan lezen. Zijn blog, Geldbubbel verdient het om gelezen te worden. Ik vond het, met andere woorden, als presentatie sec een matige prestatie, maar het was voor mezelf misschien wel de meest leerzame die ik tot nu toe heb bijgewoond. Dat klinkt wellicht tegenstrijdig.
Een flink deel van de rest van mijn stuk gaat over die tegenstrijdigheid. Ik leerde flink bij over hoe discussies kunnen (mis)lopen.
Tamelijk vroeg in zijn verhaal stelde Boon dat de Eerste Wereldoorlog werd gefinancierd via de geldpers. Ik moest gelijk denken aan het goudtransport van Duitsland naar Constantinopel aan het begin van WO I. Toen ik in een nagesprekje met hem daarover begon, sprak hij me als het ware tegen door me gelijk te geven. Hij wees op Hitler’s afhankelijkheid van het fysieke goud dat van de joden werd gestolen om in het buitenland inkopen te doen voor zijn leger. Met andere woorden: dat financieren via de geldpers speelt weliswaar zelfs voor het verloop van (wereld)oorlogen een belangrijke rol, maar je moet er geen simpel oorzaak-gevolg verhaal van maken. Zowel de eerste als de tweede wereldoorlog werd begonnen door Duitsland, het rijk dat de oorlog niet, of minder succesvol, kon financieren via de geldpers.
Jargon
Een van de mindere aspecten van de lezing vond ik dat nogal wat onderdelen van de analyse door de manier van presenteren vermengd werden met oordelen over verschillende – meestal niet precies aangeduide – andere actoren in ‘het debat’. En er was iets vreemds aan de manier waarop het verhaal ontvangen werd.
Op bijeenkomsten van het Forum komen interessante mensen. Allerlei buitenbeentjes dus. Er zijn ook steeds meerdere bezoekers aanwezig die van het onderwerp van de lezing bijna evenveel of zelfs meer weten van het besproken onderwerp dan de spreker. Dat laatste geldt natuurlijk niet voor de meerderheid van het publiek
Het merkwaardige was dat je op deze avond even goed de indruk kon krijgen dat het hele publiek Boon’s sterk gecomprimeerde verhaal zonder enig probleem kon volgen. Dat men niet alleen begrippen als Quantitative Easing of Fractional Reserve Banking direct paraat had, maar ook precies op een rijtje had hoe de ontwikkeling rond de Amerikaanse Glass–Steagall Act aan het einde van de vorige eeuw, ook al weer samenhing met het verschil in bankwetgeving dat voordien bestond tussen Europa en de VS.
Een paar van de aanwezigen die strooiden met nogal wat jargon, raakten in een merkwaardig soort van ‘discussie’ over wat de precieze naam is, wat de herkomst is en waar de afkorting voor staat van de BIS. Dat je het beter als BIZ kunt spellen, vanwege de link naar de herstelbetalingen die Duitsland moest betalen na Versailles. Het was al weer een tijd geleden dat ik zelf wat las over die BIS. Ik wist alleen nog dat je die zou kunnen opvatten als ‘bank der banken’. De discussie over die letter z verwarde me. Toen Boon de BIS tegenover de IMF zette als ‘bank van de ministers van financiën’, begreep ik dat het hier blijkbaar toch om dezelfde BIS ging.
Een grote schok
Dat begrip ‘Fractional Reserve Banking’ moest ik zelfs achteraf opzoeken: ik verstond namelijk Frictional. Ik kende de term niet, het concept wel. In de wereld van het (grote) geld is het immers een kernbegrip. Wanneer je het investopedia-lemma leest (achter de hyperlink, hierboven), herken je dat de Engelse term aardig wat zegt over de betekenis van het concept. Het heeft alles te maken met de relatie tussen geld en vertrouwen: in wezen ook het onderliggende onderwerp van Boon’s lezing, al kwam dat niet zo goed uit de verf.
Geld, en zeker papieren geld en muntgeld wanneer dat gemaakt is van goedkope metalen, kan je opvatten als ‘universeel’ verhandelbare schuldverklaring. Je bent knettergek wanneer je uren, dagen, maanden van je werk, ruilt tegen kunstig bedrukte stukjes papier. Of allerlei kleine of grote objecten daartegen ruilt. Of nog gekker: wanneer je die arbeid of dingen ruilt tegen een signaal op het beeldscherm van je computer of tablet dat er een patroon van nulletjes en eentjes – op een computer waarvan je niet eens weet waar die staat! – veranderd is in een ander patroon van nulletjes en eentjes.
Dat miljarden mensen dat toch bijna dagelijks, en bijna altijd achteloos doen is uitsluitend te verklaren via en te danken aan het historisch gegroeide bouwwerk van instellingen, instituties, afspraken en verwachtingen. Cruciaal daarin zijn allerlei koppelingen. Historisch gezien waren de belangrijkste daarvan de koppeling van alle noemenswaardige andere munten aan de dollar, en de koppeling van de dollar aan goud. Belangrijke vergaderingen over die koppelingen (de ontkoppelingen eigenlijk) werden gehouden in het daardoor wereldberoemde plaatsje Bretton Woods. Bijna terloops meldde Sander Boon dat er tegenwoordig 100 keer meer ‘papieren goud’ bestaat in de wereld dan fysiek goud. Ik wist niet eens dat dat begrip ‘papieren goud’ daadwerkelijk als begrip gebruikt wordt in de financiële wereld!
Wanneer je er even over nadenkt is het een héél vreemd begrip; een contradictio in terminus bijna. De wezenlijke waardeloosheid van geld bestaat in de praktijk niet vanwege koppelingen, onder andere aan fysiek goud. En goud is bijzonder vanwege de relatieve schaarste ervan in combinatie met de langzame en voorspelbaarheid van de toename van de hoeveelheid ervan op de hele wereld. ‘Papieren goud’! Knetter!
Waarom ik hier openlijk over schrijf – en durf te schrijven! – leg ik verderop uit in de paragraaf met de *), waarin ik mezelf vergelijk met de centrale bankiers van Nederland en van de VS …
Sweeping statements
In een korte lezing over zo veel ingewikkelde, maar wel degelijk nauw met elkaar samenhangende onderwerpen is het bijna onvermijdelijk dat je er ook oneliners en metaforen in stopt. Ik houd daar niet van omdat je hele verhaal dan goedkoop-populistisch dreigt te gaan klinken. Of libertarisch. (in mijn nogal ongenadige kritiek op dat gedachtegoed stelde ik zelfs voor om van “onelinen” en “metaforen” werkwoorden te maken).
In een oneliner kun je natuurlijk proberen een goed verhaal te stoppen: het gaat uiteindelijk om een poging tot comprimeren van je verhaal. Nogal wiedes: het gaat om het letterlijk in een regel stoppen.
“We hebben geen schatkist maar een schuldkist”: daar zit flink wat informatie in en het zet aan tot nadenken. Wanneer je echter ‘maakbaarheid’ en ‘geldschepping’ op een hoop gooit, gaat het mis.
De pijnlijkste oneliner die Boon gebruikte ging over verkiezingen: “We kunnen wel stemmen maar niet kiezen”. Dat kun je eigenlijk niet verwijten aan het piepkleine groepje mensen dat zich serieus politiek organiseert en zich verkiesbaar stelt; hooguit aan alle anderen. Dat er heel, echt heel veel aan te merken valt op dat piepkleine groepje, doet daar niets aan af.
Echt gênant vond ik de suggestie dat het reusachtige aantal ZZP-ers staat voor een groep die niet (meer?) mee wil doen. Voor heel velen van hen is dat een ‘keuze’ uit armoe! Dat een aantal het dan weer doet voorkomen of het een positieve keuze van henzelf was, is de betrokkenen niet kwalijk te nemen. Het helpt hen om optimistisch aan de slag te gaan en blijven. En het werd nog erger: “Hipsters geven hun geld uit aan reizen”.
Ik werd er pessimistisch van. In het verhaal sloop zo’n soort houding binnen van “Alles gaat naar de verdommenis en het is hun schuld”. Wanneer je dan nalaat een nauwkeurige definitie te geven van waar die ‘hun’ precies voor staat, moet je concluderen dat die ‘hun’ iedereen omvat die niet in detail de adviezen van de voorouders van de beroepspessimist had willen volgen. Of zo. En dan spreek ik nog niet over het gevaar dat die ‘hun’ wel gedefinieerd wordt, waarbij die ‘hun’ dan bijna altijd joden en/of vrijmetselaars omvat. Of Bilderbergers, of de mensen van de New World Odor (geen typo).
De Euro als nieuw Witte Fietsenplan
En ernstiger: zo’n houding gaat soms zelfs gepaard met een afwijzen van na willen denken over een politieke uitweg: over ‘hair-cuts’ en ‘zachte landingen’ in plaats van over revolutie, oorlog of zelfmoord.
Je krijgt dan een verhaal waarin ‘Schengen’ en Euro vergeleken worden met het Witte Fietsenplan van de Amsterdamse Provobeweging van heel lang geleden. Een slechte vergelijking. Niet zozeer omdat het ook weer niet zo’n héél krankzinnig plan was (als ik me niet vergis bestaat een variant ervan zelfs nog in het Kroller-Muller-park!), maar omdat de maatschappelijk schade ervan volkómen, maar dan ook werkelijk volstrekt in het niet valt bij die van Schengen en Euro.
Maar ik had beter moeten weten: Boon is niet iemand die vanaf de zijlijn roept dat ‘ze’ het allemaal verkeerd zien. Hij is niet alleen actief geweest voor de theoretici van de Edmund Burke Stichting maar ook praktisch voor EenNL (Van de beminnelijke Marco Pastors en Joost Eerdmans) en Trots (Van Rita Verdonk. Trots heeft geen ‘landelijk gezicht’ meer, maar in een aantal Gemeenteraden is de partij wel degelijk nog met een of meer leden vertegenwoordigd). En vanwege het verslag van zijn bizarre ervaringen in de jaren 90 op de UvA (waar de gekte in reactie op de Maagdenhuisbezetting inmiddels nog verder is voortgeschreden onder het motto ‘dekolonisatie’).
Beslist positief aan de lezing zelf vond ik dat – mede dankzij enkele interrupties – wat meer duidelijkheid kwam over de cruciale kwestie van “Staatsobligaties in de rol van goud”. Iets exacter: als TripleA-status leningen. Nog wat concreter: er hoeven geen (echte) reserves te worden aangehouden voor de aan Griekenland uitstaande leningen maar wel voor hypotheken. En dit alles tegen de achtergrond van het gegeven – ja, daar raakte ik dus van overtuigd – dat in wezen de crisis van 2008 nog steeds voortduurt. Dat in feite veel van de belangrijkste actoren nog steeds bezig zijn met een vlucht naar voren. Het slot van de lezing was een soort oproep tot ‘scheiding van staat en economie’. Hoe vaag wil je het hebben? Toch was er groot applaus. Maar hoe verhoudt die gewenste scheiding zich tot en het streven natiestaten uit te schakelen ten faveure van het EU-monstrum? Daar had ik wel meer over willen horen en spreken.
*) De mavericks
Voordat de eigenlijke lezing begon bleek dat presentator Thierry Baudet verkeerd te zijn geïnformeerd over de studie-achtergrond van de spreker. Boon bleek géén econoom maar politicoloog. Dat vond ik heel opmerkelijk, maar niet in de zin dat Thierry ergens niet goed over geïnformeerd zou zijn. Gezien de door Sander Boon verrichte studie was het helemaal geen vreemde veronderstelling dat hij economie gestudeerd zou hebben. Het was in zekere zin een compliment aan het adres van de spreker. (Zeker in mijn ogen. Ik schreef een tijdje geleden een stukje met als ondertitel Hoed u voor politicologen)
Ik heb zelf ook een rare, je zou zelfs kunnen zeggen een beschamende studieachtergrond: sociale wetenschappen. Naast mijn kandidaatsstudie psychologie volgde ik dan nog wel een nuttig bijvak bedrijfseconomie. In mijn ‘linkse tijd’ was ik niet alleen jarenlang abonnee van het marxistoïde tijdschrift Politieke Economie maar ook tamelijk trouw lezer van het weekblad Economisch Statische Berichten. Aan het begin van deze eeuw besteedde ik vrij veel tijd aan het volgen en soms becommentariëren van een voormalig economisch adviseur van Clinton: Brad deLong. Daar las ik voor het eerst iets over ene Obama als mogelijk potentieel toekomstig kandidaat-president en over de hoge status van mavericks als Nouriel Roubini: een topeconoom die als een van de weinigen correct de financiële crisis van 2008 voorspelde.
Na de moord op Theo van Gogh ging ik steeds meer van mijn vrije tijd steken in allerlei aspecten van de leer van Mohammed en dat ging ten koste van mijn aandacht voor deze onderwerpen. Een lang maar onvermijdelijk uitstapje om terug te kunnen komen op mijn ‘kennismaking’ met centrale bankiers en dergelijke. In 2011 schreef ik namelijk nog wel eens iets over dit terrein.
Zoals dit stuk over het Nederlandse parlementaire onderzoek naar de oorzaken van de crisis van het financiële stelsel van 2007/2008. Daarin draaide ik Onno Ruding – zowel voormalig minister van financiën van Nederland als voormalig topman van een heel belangrijk speler in de crisis (Citybank) – door de gehaktmolen, vanwege zijn (klaarblijkelijke of voorgewende!) geringe kennis van het wiskundige begrip exponentieel.
Voor de parlementaire commissie kwam Ruding – in zijn hoedanigheid als voorman van Citybank – weg met verbijsterende ‘excuses’, maar nog pijnlijker was de deconfiture van Noud Wellink, vanaf 1997 hoofd van De Nationale Bank) en Greenspan (van de Amerikaanse FED). We schrijven 1998(!). Ik citeer mezelf uitgebreid (en ik houd me nog in (!), ik leg erna uit waarom ik dit allemaal opneem in dit verslag):
Wellink:
“We kregen daar Robert Merton op bezoek van Long-Term Capital Management (LTCM), het hedgefonds dat failliet is gegaan in de de VS. Merton is een Nobelprijswinnaar die allerlei geleerde dingen in de economie heeft gedaan en die ons, centrale bankiers, kwam uitleggen hoe hij met ingewikkelde, sophisticated producten omging. Hij zei dat er geen enkel risico aan verbonden was. Wij zaten daar te kijken naar allemaal grafieken op de muur. Ik herinner mij dat Alan Greenspan na twee dagen zei: ‘Heren -er was nog een andere Nobelprijswinnaar bij- gij zijt ontzettend geleerd en gij hebt precies uitgerekend hoe klein de risico’s zijn die in het systeem zitten. Wij als toezichthouders zijn alleen geïnteresseerd in de staartrisico’s; kunt u ons ook nog wat geleerdheid geven over staartrisico’s?’ Ik vond dat een groot moment. Het antwoord was nee, want dat gebeurt nooit. Ze gingen terug naar Amerika en de week daarop trad zo’n staartrisico op en was de LCTM op de fles. Dat bedoel ik te zeggen over risico’s die we niet gezien hebben. We wisten dat er risico’s in het systeem zaten, maar we wisten niet hoe groot ze waren, we wisten niet waar de staart begon en we wisten niet hoe het zich in de staart gedroeg.”
Het lijkt er niet op dat Wellink hiermee Greenspan in een kwaad daglicht wilde zetten, eerder het tegenovergestelde. Ik vind het echter vooral schokkend dat Greenspan op deze bijeenkomst met deze actie blijkbaar nog gunstig afstak tegen de rest van het gezelschap: door na twee dagen, na twee dagen pas, met een bezwaar te komen waarvoor iemand met een goed verstand en een instelling om zich niet te laten imponeren, het kind uit het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer dus, hooguit een paar uur voor nodig had gehad. Ik vond dit dus geen groot moment maar een dramatische illustratie van het falen van de centrale bankiers in het algemeen en van Nout Welink in het bijzonder. (de VEB is het daarin met me eens).
Hoe moet je zo’n opmerking van Wellink over Merton nu toch interpreteren? Hij zegt dat Merton “allerlei geleerde dingen in de economie heeft gedaan”. Dit betekent niets anders, zo veel wordt onontkoombaar duidelijk uit het vervolg van de tekst, dan dat het verhaal van Merton niet-transparant was. Niet-transparant, ondoorzichtig: zelfs voor centrale bankiers. Zij bleken niet in staat – of niet bereid? – om in te zoomen op die ondoorzichtigheid!
De voor mij meest schokkende opmerking uit het verhaal van Sander Boon was aanleiding om mezelf hier zo uitgebreid te citeren. Deze politicoloog, die zich was gaan buigen over de monetaire wereld, vertelde dat hij een eerste bekentenis had gevonden van het bestaan van geldcreatie door commerciële banken, afkomstig van de Centrale Bank van Groot-Brittannië.
Ik was vooral verbijsterd door het jaartal dat hij noemde: 2011. Het jaar dat ik bovenstaande schreef!
En bijvoorbeeld dit verhaal over het verband tussen politiek en economie: generiek, specifiek of spiritueel?. Daaruit ook nog een zelfcitaat. Over Wijffels, voormalig topman uit de bankwereld en de (CDA) politiek.
Een aantal vragen die hij noemt vind ik reëel en belangrijk maar tegelijkertijd verontrust het me zeer dat hij het doet voorkomen alsof ze voor hem nieuw zijn; voor iemand met zijn achtergrond en positie in de politieke en financiële wereld! Zo wil hij bijvoorbeeld nog eens “stilstaan bij de geldscheppende functie van banken, waarbij dat geld beschikbaar komt als schuld”.
Nu, begin 2016, komt bij mij zelfs even de gedachte op dat Wijffels het vier en een half jaar geleden niet deed voorkomen alsof die vragen voor hem nieuw waren, maar dat ze echt nieuw voor hem waren. Moet ik hopen dat hij in 2011 loog? Het alternatief – wijdverspreide, tenhemelschreiende incompetentie – is nog angstaanjagender.
En daarmee ben ik terug bij het durven schrijven over mijn eigen onwetendheid. Ik maak daarvoor eerst nog een uitstapje – wie tot hier is gekomen met lezen, kan dat nog wel hebben – naar de veiligheid in de luchtvaart. Naar de zeer grote vliegramp van Tenerife. In de mist. Honderden doden. Onomstotelijk werd achteraf vastgesteld wat de eigenlijke oorzaak was: de ongezonde gezagsverhouding in de (KLM) cockpit: de lageren in rang spraken de gezagvoerder ten onrechte niet tegen. Grof gesteld joeg het gebluf van de kapitein honderden mensen de dood in. (Grof, omdat de man zelf ook de dood vond). Die bevindingen uit het uitgebreide onderzoek naar de oorzaak van de ramp maken sindsdien onderdeel uit van de opleidingen van piloten en werktuigkundigen.
Mijn – pessimistische – hypothese is dat het zo mogelijk nog schadelijker gebluf in de financiële wereld nog veel te weinig onderkend wordt. Ik heb in het verleden vaak gebruik gemaakt van de ‘metafoor’ van het sprookje over De nieuwe kleren van de keizer. Achter de daarin besloten ‘oproep’ om je te gedragen als het kind dat de naaktheid van de keizer benoemt, sta ik nog steeds. Ik had hierboven echter vraagtekens gezet bij het overvloedig gebruik van oneliners en metaforen. Hier voeg ik nu daarom alvast de ‘oproep’ toe om foute vormen van populisme te vermijden. Die oproep mag ook gelezen worden als eigen voornemen. In het verlengde daarvan mag u volgende week een verhaal van mij verwachten over ‘een andere politieke aanpak van de islamisering’. Blijf lezen.
PS:
Intussen word ik steeds positiever over het Forum voor Democratie. Zeker gegeven de partijpolitieke verhoudingen in de Tweede Kamer en in de peilingen, hecht ik er steeds meer belang aan.