2021 – de traditie van Orde en Chaos, en het nieuwe jaar
2021 is begonnen, en in de media is nu veel aandacht voor de traditionele orde en chaos waarmee het nieuwe jaar begon. Nooit voor de oorzaken.
Orde en chaos vormen namelijk hèt leidende begrippenpaar bij de start van een nieuw jaar. Dat de veroorzakers van chaos dat zelf niet weten of begrijpen, maakt dat niet minder waar. Laten we met een weinig commentaar kort even kijken naar de nieuwshoogtepunten van het nog jonge jaar bij een journalistiek die er ook maar weinig van snapt:
Hmmmm, heeft de politie de revolutievoorraad van de SP gevonden, dat ze zo lankmoedig is??
Anders gezegd: het was nog steeds onacceptabel vreselijk, maar al een stuk beter dan men gewend was. Wat dat voor de toekomst betekent? Een verdere inperking van de vuurwerkverkoop lijkt me geen gewaagde voorspelling. Ook op het lot van het carbidschieten wordt geanticipeerd:
Het wachten is op de oekaze waarmee de regering ongelukken gaat verbieden omdat die de zorg te zwaar belasten.
Interessant is weer om te zien hoe de media lokale tradities van autoverbrandingen aan het einde van het jaar weet te vermengen met de autobranden van een heel ander type.
Eindigend met: het was beter, maar moet nog véél beter:
Goed, veel chaos derhalve. Maar wat heeft dat met een theoretische achtergrond van het begrippenpaar Orde en Chaos te maken? Alles, eigenlijk. Als eerste dag van het nieuwe jaar is de orde hersteld, die het kosmisch chaotische[1] einde van de laatste dagen van het nieuwe jaar kenmerkte.
Grappig genoeg is dit de tegenstelling tot het begin dat in het christendom werd verkondigd. Er zij licht is een aankondiging van een nieuwe dualiteit. En dualiteiten hebben meer met orde en chaos, yin en yang te maken dan de gemiddelde christen pleegt te beseffen. Dat is niet beledigend bedoeld, ik constateer slechts dat wij cultureel niet altijd aandacht aan onze eigen wortels geven. Want dualiteit is in het christendom, waarin het kwaad geacht wordt een ondergeschikte rol te spelen, geen prominent begrip.
Dat voorgaande culturele beschavingen daar anders naar keken zien we in hoe hun kalander was ingericht. Beschavingen met een maankalender hebben van nature iets chaotischers dan zij die zich op een zonnekalender baseren – de voortdurende verschuivingen van de omstandigheden waaronder rituelen plaatsvinden, vragen daarom aanpassingsvermogen. Dat neemt niet weg dat de wordingsgeschiedenis van de zonnekalenders toont hoe ingewikkeld het is dat goed bij te houden. Ik neem graag de Romeinse kalender van voor de hervormingen door Julius Caesar als voorbeeld.
Die Romeinse kalender zat vol met extra dagen, toevoegingen en wat dies meer zij, aangezien zij een maankalender was die poogde het zonnejaar te volgen.
Een maankalender met twaalf maanden heeft 336 dagen (12×28), zodat er jaarlijks bijna 30 dagen moeten worden ‘ingevoegd’ om in de pas te blijven. Het Romeinse jaar begon op 1 maart, en kende onder andere de nog wel gebruikte term ides voor de 15e dag [2], hetgeen niets anders betekent dan dat men halfweg de maan is. Maar de oude Romeinse kalender had maar tien maanden! Al in de 8e eeuw voor Christus werd daar iets aan veranderd:
Numa Pompilius hervormde de oorspronkelijke, aan Romulus gewijde kalender, die slechts 10 maanden had, rond 713 v.Chr. door twee naamloze maanden te benoemen: Ianuarius (29 dagen) en Februarius (28 dagen).
Vanaf dat moment had de vaste Romeinse kalender 355 dagen. In de naamgeving van onze maanden is die oeroude Romeinse kalender nog terug te vinden: september betekent 7e maand, december betekent 10e maand. De maanden er voor heetten deels anders, en zijn deels na de dood Caesar hernoemd, waaronder Juli naar hem zelf, en Augustus naar zijn erfgenaam en opvolger. Maart was een belangrijke maand, waarmee het landbouwseizoen begon en daarom naar de god Mars werd genoemd (die zowel de functies van oorlogsgod als van vruchtbaarheidsgod had), en was daarom standaard het begin van het nieuwe jaar, ook bestuurlijk (zie verder Wiki en hier voor licht afwijkende verhalen – het is een lastige kwestie). Er zaten nog veel meer haken en ogen aan: even dagen waren per definitie ongelukkig, en van veel dagen die door de priesters die het regelden werden toegevoegd om de zonnekalender bij te houden werd achteraf een te voorspellen karakter bepaald. (Zie daarvoor ook hier).
De Juliaanse hervorming hield daar opruiming in. Caesar verordonneerde 12 maanden van 30 dagen, en daarmee verdwenen veel van de traditionele toegevoegde dagen en inschuivingen, maar er bleven er vijf of zes over waarmee men wat moest. Die werden door Caesar om en om over de maanden verdeeld.
Zoals u ziet zeer chaotisch, en bovendien een uitstekende kans voor bestuurders de zaken desgewenst naar hun hand te zetten. Wanneer de verschuiving van het christelijke Nieuwjaar naar 1 januari heeft plaatsgevonden? Dat men zo dicht mogelijk bij de veronderstelde geboortedatum van Christus wilde zitten is logisch, dat men de Romeinse kalender niet zomaar in het geheel opzij kon schuiven (de cultuur waarin het christendom tot bloei kwam, per slot van zake) eveneens. De ironie dat daardoor de laatste 5 dagen van de jaarkalender – traditioneel als meest chaotische beschouwd, want eigenlijk niet passend bij de reguliere indeling van 30 dagen per maand – daar direct achter postuleerde, zal aan de tijdgenoten niet zijn ontgaan.
Wij weten niet beter.
De verschuivingen die door de Juliaanse kalender niet werden opgelost werden door de Gregoriaanse kalender adequaat geregeld.
Een tropisch jaar duurt 365,242190 dagen of 365 dagen 5 uur 48 minuten 45,2 seconden. Dit is geen geheel aantal dagen. Door om de vier jaar een jaar van 366 dagen in te voeren, zoals in de Juliaanse kalender, heeft men al een goede benadering. Dit geeft een gemiddelde jaarduur van 365,25 dagen.
Na verloop van tijd begint het kleine verschil (0,0078 dagen per jaar) echter op te lopen. Zo was het echte begin van de lente door de onvolmaaktheid van de Juliaanse kalender in de 16de eeuw al naar 11 maart verschoven. Om dit terug in orde brengen besliste Paus Gregorius XIII in 1582 dat de 4de oktober door de 15de moest gevolgd worden. Bovendien liet hij, op vraag van de astronomen van die tijd, de volgende nieuwe regel invoeren: een jaartal deelbaar door 100 mag geen schrikkeljaar zijn, tenzij het deelbaar is door 400. Door alleen de eerste regel toe te passen krijg je na 100 jaar een gemiddelde jaar van 365,24 dagen, de tweede regel geeft op 400 jaar een zeer goede benadering van het tropisch jaar, namelijk 365,2425 dagen. Slechts binnen ongeveer 3000 jaar wordt de onnauwkeurigheid groter dan 1 dag.
Wat er niet door werd opgelost, want daar was geen vraag naar, is de chaos die men percipieert aan het eind van het jaar. De jaarwisseling werd ook gezien als een vernieuwing van het oude, een wedergeboorte. Feitelijk is dit een heidense gedachte, de geboorte van Christus werd geacht al het voorgaande te hebben vernieuwd. Maar zij is onweerstaanbaar als idee dat mensen tijdens hun eigen leven iets van vernieuwing zien. Door ieder jaarwisseling als een kleinere hervorming te zien, wordt aan die behoefte vorm gegeven. Dat dat traditioneel in landbouwend Europa tevens betekende dat de laatste magere tijd tot de lente aanbrak kwam (niet voor niets zitten de meeste belangrijke feesten van het christendom aan het begin en einde van de moeilijkste periode van het landbouwjaar, met veel vasten rondom) compenseerde een beetje doem en donkerheid van de eerste maanden van het jaar.
En aangezien vernietiging van het oude tot vernieuwing verplicht, is ook het ritueel van verbrandingen ouder dan de kerstboomverbrandingen. Knallen is van later, en minder essentieel. Daarom is het verbieden van verbrandingen een zwaarder cultureel gambiet dan het kabinet van nitwits dat in Den Haag zetelt beseft. Want ook als iets formeel niet meer zo wordt beleefd – de culturele instincten spelen bij feesten als Oud en Nieuw een grote rol.
- Dit in puur beschouwelijke zin, niet refererend aan welke gebeurtenis dan ook.
- Om te laten zien dat men heeft gehoord dat Caesar tijdens de ides van maart werd vermoord. Desgevraagd weet vrijwel nooit iemand die de term gebruikt wat zij inhoudt en waarom. De ironische relevantie is dat Caesar zojuist dat systeem had afgeschaft.