Nationaliteit, loyaliteit en sentimenten
Vandaag staat er een mooi stuk van Syp Wynia op de site van Elsevier, waarin hij betoogt dat er een principieel verschil bestaat tussen dubbele nationaliteiten.
Een Zweedse nationaliteit zou als co-nationaliteit niet te vergelijken zijn met een Turkse of Marokkaanse. Een argument waar ik eigenlijk wel gevoelig voor ben merk ik, niet in het minst van uit een politieke overweging. Dat een dergelijke gedachte in me opkomt bij een principiële zaak als deze is bedenkelijk (als het niet zo vroeg was zou ik mezelf bestraffend gaan toespreken voor de badkamerspiegel), maar wellicht tegelijkertijd tekenend, omdat het ook een sentimentele kwestie is.
Het argument van Syp Wynia betreft de eisen die verschillende staten stellen aan de houders van hun nationaliteit. Nu is het ontegenzeggelijk waar dat landen als Marokko en Turkije heel anders omgaan met de geëmigreerde houders van hun nationaliteiten dan een land als Zweden, ongeacht mogelijke wetsartikelen die wellicht nog in de Zweedse constitutie verstopt zitten.
Tegelijkertijd is het eigenlijk ondenkbaar dat men op een bepaald niveau van bestuur aangekomen zich chantabel zou voelen door het land waarvan men ook nog de nationaliteit bezit. Mensen die daarvoor bevattelijk zijn hadden sowieso niet tot hoge ambten geroepen mogen worden. Wel hebben de voordragende partijen hierin een verantwoordelijkheid, die ze duidelijk niet altijd nemen.
Dat het bij de formatie van het kabinet Rutte niet tot de standaardvragen over de achtergrond van de kandidaat-functionaris behoorde, lijkt me een fout die premier Rutte zich aan zou moeten trekken. Het debat rond de bewindslieden van Balkenende IV had in dat verband leidend moeten zijn, ook omdat het in toenemende mate mogelijk blijkt dat mensen van wie je dat niet in eerste instantie zou verwachten een tweede nationaliteit hebben.
Dit debat vindt zijn wortels in het voortgaande marchanderen met de oorspronkelijk in de wet vastgelegde regel, dat men de Nederlandse nationaliteit alleen kon verkrijgen door afstand van de oude nationaliteit. Deze regel opnieuw scherp naleven zou wellicht conflicten veroorzaken met landen als Turkije, die daarmee een deel van hun veronderstelde greep op nazaten van emigré’s zouden verliezen. Of dat zwaar zou moeten wegen, gesteld tegenover staatsrechtelijke zuiverheid van het eigen systeem, zou geen vraag mogen zijn. Het zou het debat niet, zoals nu, in de weg mogen staan.
Het probleem bij hoge functies van staat is de psychische gesteldheid van de houder van twee paspoorten, die niet alleen loyaliteit naar het land waarin men een publieke functie gaat vervullen veronderstelt, maar tevens een sentimentaliteit naar het land waarvan men ook nog een paspoort bezit. Door afstand te doen van de tweede nationaliteit laat de kandidaat-functionaris zien geen sentimentaliteit ten opzichte van de tweede nationaliteit te bezitten. Er wordt een streep getrokken, die ook voor de kandidaat zelf een bevestiging van de gemaakte keuze betekent.
Bij het aanvaarden van bepaalde functies is een dergelijke stap eigenlijk een logische, vergelijkbaar met het uitspreken van een eed van trouw aan land en staatshoofd. Deze functies lenen zich niet voor twijfel, en alleen daarom is het een eis die niet alleen mag, maar zelfs moet worden gesteld.