DE WERELD NU

Wim van Rooy over Tom Naegels’ de immigratie in België 1944 tot 1978

natiestaten, four horsemen, crisis, recensie, Dedecker, Unorthodox,, Recensie, Haagse Schilderswijk, immigratie, Merdeka, Indië, Nova

Wim van Rooy las het boek dat Tom Naegels schreef over het eerste deel van de immigratiegeschiedenis in België, van 1944 tot 1978. 

Al te vaak zijn algemene uitspraken nietszeggend, naar mijn smaak meestal zelfs. Dat migratie van alle tijden is bijvoorbeeld. Tja, het zal wel. Het probleem echter met zulke opmerkingen is dat ze dikwijls een kokette goedkeuring inhouden: in casu dat migratie, omdat ze van alle tijden is, oké is. Het is eigenlijk het al dan niet bedoelde uitgangspunt van ‘Nieuw België. Een migratiegeschiedenis 1944-1978’ (2021, 413 bladzijden) van de Vlaamse schrijver, journalist en columnist Tom Naegels.

We hadden niet anders verwacht van de man die – met een understatement gezegd en geschreven – sterk naar de politiek correcte zijde van het rood-groene universum overhelt. Nochtans presenteerde hij met dit werk een proeve van historische bronnenstudie. We kunnen immers weinig aanmerken op de manier waarop Naegels de historische, politieke en diplomatieke bronnen hanteert: die zijn wat ze zijn.

Dus laten we proberen, ondanks de rijke inhoud van het boek, in kort bestek die migratiegeschiedenis, door Naegels als ‘Nieuw België’ gepresenteerd, te schetsen. Maar zelfs een lange recensie zal het boek te kort doen. Hij eindigt zijn geschiedenis in 1977 toen voor het eerst een staatssecretaris voor de integratie van migranten werd aangesteld.

Hij wijst echter op een KB dat in volle crisis van de jaren dertig was goedgekeurd (en niet ‘gestemd’ zoals hij schrijft) en dat een evenwichtig migratiebeleid mogelijk wilde maken, waarbij zowel de wens van de werkgevers als die van de werknemers die concurrentie vreesden werd gerespecteerd. Wie dat KB naar de letter leest, kan alleen maar constateren: het was zeer streng (bijvoorbeeld: de arbeidskaart B was maximaal twee jaar geldig); ‘gastarbeiders’ moesten sowieso terugkeren als hun arbeid niet meer nodig was. Er was toen blijkbaar nog veel gezond verstand en zin voor realisme.

Immigratie
In 1947 was 3,4 procent van de Belgische bevolking van buitenlandse herkomst, vandaag is dat 32,1 procent, met uitlopers in de grote steden (maar noem het geen ‘omvolking’!). De idee was aanvankelijk dat de arbeiders, die men aantrok omdat ze nodig waren, zoals gezegd na gedane arbeid, weer zouden vertrekken. Na de oliecrisis van 1973 kwam er een migratiestop.

Aan het eind van de jaren tachtig echter stijgen de migratiecijfers opnieuw, ditmaal zeer sterk en niet meer gestuurd door het land van aankomst, maar dat zal de auteur in een volgend boek behandelen. Naegels schrijft dat de dertig jaar van de wederopbouw en de economische boom (‘les trente glorieuses’ zoals de Fransen die periode noemen) er niet geweest zouden zijn zonder de arbeidsmigranten uit de gordel landen rond de Middellandse Zee.

Steenkool
Na de Tweede Wereldoorlog zat België economisch en moreel aan de grond. De zwarte markt bloeide. Steenkool was de motor van de fabrieken maar ook van de landbouw. Er was een gigantische nood aan steenkool – de olie van toen – maar de mijnen konden om allerlei redenen slechts in beperkte hoeveelheden leveren en zoals Constant Malva het in zijn ‘Un mineur vous parle’ (1948) omschreef: ik zou de armen breken van een zoon die in de mijn zou willen afdalen.

Malva, tussen twee haakjes, was een zogenaamde proletarische schrijver, eerst trotskist, daarna onafhankelijk communist en in de jaren veertig een ‘lichte’ collaborateur, een man die ontgoocheld stierf aan de silicose, de stoflong die hij ooit in de mijn had opgelopen. Er was dan ook een algemene afkeer van het beroep (het absenteïsme was groot en de productiviteit klein) en er was dus nood aan buitenlanders die in de mijnen wilden werken, want steekool was de levensader van een economie die zich moest heruitvinden ondanks het feit dat de Belgische steenkoolmijnen, die zich voornamelijk in Wallonië bevonden, al sinds de jaren 1920 verlieslatend waren! Zonder subsidies zouden de mijnen niet hebben kunnen overleven.

Vanaf de jaren zestig is men dan ook op weg naar ‘de olie’ en was het aandeel van steenkool gereduceerd tot 23 procent. De mijnen zijn in die zin een Belgisch of ‘zuiders’ (Italiaans, Grieks…) verhaal: men blijft subsidiëren omdat men geen harde structurele beslissingen wil of durft te nemen.

Achiel
En daar duikt de authentieke Brugse socialist Achiel van Acker op (1898-1975), geboren in een gezin met twaalf kinderen, later bijgenaamd Achiel Charbon, de man van de propagandaslag om de steenkool die viermaal premier werd van België. In 1946 werd hij letterlijk minister van Steenkool. De eerste ‘soldaten’ van de kolenslag waren échte soldaten: Duitse krijgsgevangenen van wie er 50.000 in onze mijnen moesten werken.

Dit werd toegestaan door de Derde Conventie van Genève, die vrij creatief werd geïnterpreteerd, waardoor drie jaar na de oorlog nog steeds Duitsers de diepte in gingen. Ze werden door de Belgische mijnwerkers vaak slecht en agressief behandeld en aanvankelijk woonden ze in erbarmelijke omstandigheden. De bekende Britse uitgever en mensenrechtenactivist Victor Gollancz, van Joodse afkomst, nam het zelfs op voor de Duitse soldaten in krijgsgevangenschap. Hoe dan ook: ze hielpen België er economisch mee weer bovenop.

De Italianen
En dan waren er de Italianen! In een naoorlogs Italië met miljoenen werklozen en havelozen was de wetteloosheid groot. De sociale films van kort na de Tweede Wereldoorlog, gemaakt in navolging van de Franse naturalistische manier van filmen, getuigen daarvan, met het wrange neorealisme en de antihelden van regisseurs als De Sica, Rossellini, Visconti en Amelio, die toen in tegenstelling tot later niet zoveel succes hadden (tenzij in Rome) omdat onder invloed van de katholieke kerk deze films niet bepaald warm onthaald werden.

In 1946 werden tussen België en Italië afspraken gemaakt en contracten ondertekend, al werd met praktische zaken en de organisatie van deze volksverhuizing nauwelijks rekening gehouden. In ruil voor mijnwerkers (al had Italië nauwelijks mijnen!) die niet ouder dan 35 jaar mochten zijn, kon Italië als tegenprestatie bijvoorbeeld per maand tot 5000 ton steenkool aankopen. Opvallend is, en het blijft door het hele werk terugkomen: altijd zijn het de werkgevers die vragende partij zijn en aandringen op een zo vrij mogelijke immigratie…

De Italianen werden gelokt met een geboortepremie, gratis steenkool, een huis (terwijl België zelf nog herstellende was van de oorlog en er een groot gebrek was aan huizen). Helemaal ongewoon was deze immigratie echter niet. In de jaren twintig al hadden de mijnen voor de eerste keer in het buitenland gerekruteerd. Velen toen en na 1945 waren echter niet geschikt voor de zware fysieke arbeid die hen wachtte. Het waren oorspronkelijk ook vaak landbouwers. Onvoorbereid van boer naar ‘kompel’ (het begrip is overgenomen uit het Duitse ‘Kumpel): dat kon nooit goed gaan.

Het medisch onderzoek in Italië door een Belgische arts was meestal een lachertje, zodat velen na korte tijd in ons land al arbeidsongeschikt werden verklaard. Anderen haakten al vrij vlug af nadat ze na een zware treinrit onmiddellijk het lawaai, het stof, de smalle kolenaders (die tot de moeilijkst ontginbare ter wereld behoorden) en het duister in werden gestuurd, terwijl ze in de barakken van de Duitse krijgsgevangenen moesten wonen en vaak met drie in hetzelfde bed slapen. Ieder om beurt in een ploegensysteem.

De dodentol onder deze arbeiders lag dan ook hoog en precies daarom wilden de Belgen niet graag meer in de mijnen werken. Dat alles was voor deze mensen een brutale en overweldigende ervaring, en elke week werden dan ook honderden Italianen gerepatrieerd, terwijl de noordelijke Italianen zich makkelijker aanpasten dan die van de Mezzogiorno, en de Italiaanse regering de schrijnende problemen in het zuiden vooral door emigratie wilde oplossen.

Men had angst dat daar wegens de extreme armoede radicalisering zou optreden en het was zaak zoveel mogelijk van die paupers weg te krijgen, terwijl de machtige communistische partij er alles aan deed de rekrutering te saboteren. De ergernissen langs beide kanten stapelden zich dan ook op en wat onder druk van de socialisten (Camille Huysmans; 1871-1968) beslist was (vijfduizend nieuwe woningen in de buurt van de mijnsites) werd in 1949 door de katholieken weer opgedoekt.

Migratie- en emigratiebeleid
Het Belgische migratiebeleid in de jaren vijftig was een arbeidsmarktbeleid en daar werd in tegenstelling tot vandaag niet van afgeweken (p.73); de sterksten waren eventueel welkom, maar D(isplaced) P(ersons) werden nauwelijks aanvaard en ook Joden waren niet welkom. Viereneenhalve procent van de Belgische bevolking was toen buitenlands (380.000 in 1954). De politiek van de overheid was in vergelijking met nu dus heel wat realistischer: in periodes van laagconjunctuur viel de immigratie stil, werden de arbeidscontracten niet verlengd en dienden werkloos geworden arbeidsmigranten terug te keren naar hun land van herkomst.

Naegels merkt stilletjes op: “Opvallen deden de buitenlanders in die periode nog niet” (p.87). De politici van die tijd realiseerden zich ook zeer goed dat er wegens te veel migranten weerstand zou komen bij de bevolking en dat dreigde de liberalisering van de arbeidsmarkt verderaf te brengen en het gevaar zou dan bestaan dat men zou stemmen voor partijen die een protectionistische politiek voorstonden….

Men was niet alleen veel realistischer maar ook veel voorlijker, zeker als men een en ander vergelijkt met wat we vandaag ervaren, nu bobo-kosmopolieten zonder grenzen, bedrijfsleiders die van downsizing dromen en rood-groene maakbaarheidsfanaten de sluizen wijd openzetten voor een regelrechte invasie van vluchtelingen, asielzoekers, economische migranten, en hoe men ze verder ook wil benoemen.

De macht van de vreemdelingenpolitie was toen echter nog bijna onbeperkt, terwijl men nu aan handen en voeten gebonden is aan wetten en verdragen die de inertie en de wetteloosheid in het westen elke dag doen toenemen, geholpen door een juridisch apparaat van activistische rechters en loze wetten.

Vluchtelingenverdrag
Even tussendoor: het Vluchtelingenverdrag van 1951 was nooit bedoeld om alle vluchtelingen in de wereld op te vangen, maar om de Oost-Europese ontheemden van de Tweede Wereldoorlog te helpen; pas vanaf 1967 werd het toepasbaar geacht op alle vluchtelingen (het begin van onze miserie dus). Merkwaardig in dit verband is, dat het eerste land dat het Verdrag ondertekende (Denemarken) vandaag het land is met de strengste immigratiewetten.

Overschot en Tekort
Omstreeks 1950 kampten verschillende West-Europese naties (o.a. Nederland, West-Duitsland, Oostenrijk, Italië en Griekenland) met een bevolkingsoverschot en velen onder hen (de schattingen lopen uiteen van vijf tot zeven miljoen) emigreerden naar Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en de Latijns-Amerikaanse landen, waar ze als Europeanen met hun skills zeer welkom waren.

Maar er waren ook landen met een tekort aan arbeidskrachten: Frankrijk, België, Zweden en Groot-Brittannië. Het vrij verkeer van werknemers binnen Europa werd toen, gedwongen door de omstandigheden, al min of meer gerealiseerd, maar van integratie of assimilatie was bij de meeste Italianen of Polen toen ook geen sprake; ook toen (1953) waren er al academische onderzoeken die peilden naar de ‘culturele assimilatie’ van vreemdelingen en ook toen al waren er zeer tegengestelde opvattingen over de rol van religie.

Als men de documenten ter zake leest (en Naegels citeert ze omstandig), kan men alleen maar constateren dat we geen donder zijn opgeschoten maar ook (en Naegels zal het niet graag horen) dat religie, of beter: een ideologie die zich als religie vermomt, in heel Europa juist de splijtzwam is die de tolerante geest maar vooral de sociale cohesie van Europa kapot maakt, of men dat nu graag hoort of niet. De islam is en blijft een Fremdkörper, ondanks alle pogingen om dit systeem als een traditionele religie te normaliseren.

Italiaanse grieven
De Italiaanse regering drong er bij de Belgen voortdurend op aan de landgenoten beter te behandelen; allerlei grieven werden, soms terecht, soms onterecht, naar boven gehaald en er werd tientallen keren onderhandeld over werkcondities en fatsoenlijke behuizing. De organisatie die zich in opdracht van de regering bij ons bezighield met de rekrutering begon in het rampjaar 1956 (Marcinelle, 262 doden van wie 136 Italianen; het Nederlandse ‘Het Vrije Volk’ kopte: ontstellend achterlijke mijnen!) dan ook naar andere landen uit te kijken.

Men was de eisen van de Italianen beu, al wilden die zelf wel blijven en deed Italië er alles aan om mijnwerkers te blijven leveren: aan België, maar ook aan Duitsland dat economisch snel groeide maar waar voor de kompels dezelfde problemen opdoken als in ons land (gevaarlijk werk en slechte behuizing). Men keek nu naar Spanje, Portugal en Griekenland, en Marokko.

En dan kwam Marokko, en nog wat later Turkije
Er kwamen gesprekken op gang met de Marokkaanse regering en die was enthousiast (in ons land woonden in de tweede helft van de jaren vijftig 365 Marokkanen; het aantal vreemdelingen in België begin jaren zestig bedroeg 4,9%). Het was tegelijk een middel om de Italianen onder druk te zetten. Maar onze Paul-Henri Spaak, nog zo’n eminent socialist, twijfelde: aan de ene kant had men ze nodig, maar aan de andere kant (en die kant herkennen we vandaag maar al te goed) stelde hij: “Rekening houdende met de moeilijkheid die bestaat om Noord-Afrikanen te assimileren, heb ik het verkieslijk geacht om geen gevolg te geven aan het aanbod dat ons gedaan wordt” (p.135).

Socialisten waren blijkbaar in tempore non suspecto nog mensen met veel gezond verstand. Dat was niet alleen bij ons zo, maar ook in de UK, waar Winston Churchill “immigratie het belangrijkste vraagstuk waar dit land tegenaan kijkt” noemde. Lord Salisbury, een invloedrijke Tory, noemde gekleurde migranten zelfs een kanker, een gevaar voor het maatschappelijke weefsel! De adjunct-directeur van de Belgische vreemdelingenpolitie schreef: “Er stelt zich (sic) een probleem met de aanpassing van moslims aan onze wetten en Europese gebruiken”.

Komt erbij dat er een bloedige intra-Algerijnse broederstrijd aan de gang was, in Frankrijk, maar ook bij ons, in de eerste plaats over de kwestie wie de macht in Algerije zou krijgen na het vertrek van de Fransen. Dat vertaalde zich in moord- en steekpartijen (de keel oversnijden bijvoorbeeld) en afpersing van moslims onder elkaar. Onze kranten maakten daarvan gewag: het is hallucinante en herkenbare lectuur…

In alle Europese landen was er ook verzet van de autochtone bevolking. De Engelse arbeider bijvoorbeeld bleek niet van kleurlingen te houden en verzette zich heftig toen hij zijn werk in gevaar zag (net zoals de Nederlandse SP in de jaren tachtig). In Frankrijk was het vooral de vijandigheid tegenover Noord-Afrikanen die aan de orde was. Ook toen was er al sprake van ‘circulaire migratie’: het structurele surplus aan Marokkanen zou ongeschoold naar hier komen en geschoold weer naar zijn land gaan, en tegelijk zou men in Marokko aan gezinsplanning doen. Mooie bureaucratische plannen vanop de tekentafel waarvan zoals gewoonlijk niets in huis kwam.

Verdere immigratie
In de jaren zestig was het aandeel van vreemdelingen (het woordgebruik is van de auteur) gegroeid van 4,9 tot 7,4 procent. De economische groei boomde en heel wat banen konden niet worden ingevuld. Allochtonen werden nu ook aangetrokken om de bevolkingsgroei op peil te houden. Men had jongeren nodig, vooral in Wallonië, want daar vooral vergrijsde de bevolking en moesten banen worden gecreëerd.

De opzet was dat bedrijven via de vele vreemde werknemers dan wel plaatsen zouden creëren (wishful thinking is daar altijd en vogue geweest). Het bekende en voor velen schokkende Rapport van de Franse hoogleraar Alfred Sauvy (tegen geboortebeperking en pro migratie; een paar jaar later verscheen het Rapport Delpérée dat hetzelfde betoogde) is vandaag totaal vergeten, maar beide rapporten deden hun werk. Vooral in Wallonië moedigde men een serieuze nataliteitspolitiek aan en kwam de immigratie goed op gang.

Wilde Wallonië niet door Vlaanderen worden gemarginaliseerd, dan moesten er baby’s en immigranten bijkomen, en het liefst veel. Ook toen pleitten de liberalen, zoals Guy Verhofstadt later, voor een versnelde en kosteloze naturalisatieprocedure. De Waalse socialisten kwamen op voor de regularisatie van clandestiene immigranten.

Het déjà-vu is wel héél groot. Het was de toenmalige Vlaams-nationale Volksunie, opgericht in 1954, die fel ageerde en oordeelde dat Wallonië zich niet op onze (Vlaamse) kosten moest herpakken. Er was immers al genoeg gegeven aan de Waalse mijnen en in Vlaanderen krioelde het van de werklozen. Naegels schrijft echter zeer uitdrukkelijk dat de Volksunie (voor een deel geboren uit de collaboratie) zich niet tegen de buitenlanders keerde, en dat is fair: het Vlaams-nationalisme immers torste een reputatie van racisme.

Uit alles blijkt zelfs sympathie voor de gastarbeiders: Vlamingen en vreemdelingen zaten dan ook, nog altijd volgens de Volksunie, in hetzelfde schuitje. Ook ging men ervan uit dat op zijn minst een deel van de nieuwkomers zouden blijven en dus moest aan gezinshereniging worden gedacht. Nu (de jaren zestig) stonden opvang en integratie op het voorplan en in bepaalde documenten en speeches leest men de ongerijmdheden al die we vandaag beleven: wij ook moesten ons aanpassen, assimilatie is immers geen eenrichtingsverkeer. Maar op dat moment had men vooral Europese immigranten voor ogen. Sauvy was daarover duidelijk geweest: geen samenleving met mensen uit verschillende culturen. Dat kon men toen nog zomaar zeggen…

Turken
De modernisering van Turkije in de jaren zestig en zeventig – via de mechanisering van de landbouw bijvoorbeeld – doorbrak de traditionele rolpatronen en veroorzaakte eerst een interne migratie, vooral ook door de mislukte industrialisering; daarna kwam de emigratie naar Duitsland op gang, een land dat door de bouw van de Muur geen beroep meer kon doen op goedkope Ossies.

België volgde – we schrijven 1964. De rekrutering verliep chaotisch zoals toentertijd bij de Italianen, en opnieuw waren er serieuze bezwaren inzake integratie: én omdat het eerste contingent zo groot was (10.000, maar andere cijfers geven tot 50.000 aan) én omdat de meeste Turken daarbij nog uit het achtergestelde Anatolië afkomstig waren. De cultuurkloof zou dus te groot zijn, maar de gretigheid van de bedrijven was nog groter…

Toen al stelden sommigen dat onze nationale belangen in de uitverkoop zouden worden gedaan, ook al waren de oekazes vanuit Turkije duidelijk: ‘Val de vrouwen niet lastig. Houd uw manieren’, was één ervan. Veel Turkse mijnwerkers hielden het werk snel voor bekeken en werden openlijk en schaamteloos geronseld om in Nederland of Duitsland te komen werken.

In 1964 merkte iemand op: “Het is de grootste Turkse invasie van het Westen sinds de Ottomaanse veroveringen”. Ook toen kwamen imams uit Turkije om de gebedsdienst te leiden en ook toen waren er de bekende wrijvingen en ook toen waren er al filières (smokkelroutes). De krapte op de arbeidsmarkt zorgde voor een gedoogpolitiek en voor het feit dat clandestiene migranten hun weg altijd wel konden vinden.

Eigenlijk was de situatie er een van (stiekeme) open grenzen voor arbeiders van buiten de toenmalige EEG, vooral omdat werkgevers arbeidskrachten nodig hadden, en ditmaal niet alleen voor in de mijnen of in de metaal. Vooral de bouw was vragende partij. De ‘Willkommenskultur’ was dus groot (Belgen zijn een fijn volkje, aldus een aanwervingspamflet), en Naegels zet die af tegen de kritiek van vandaag, alsof beide periodes gelijkaardig zijn. Dat er niet zo’n enthousiasme meer is voor Marokkanen en Turken kan toch niet verwonderen, of leeft Tom Naegels onder een bemoste steen?

Intellectuelen
Opmerkenswaardig is, dat werkgevers klaagden dat er tijdens de nieuwe economische expansie en dus in de welvaartsmaatschappij die aan het ontstaan was, eigenlijk te veel doorgestudeerden waren en te weinig vakmannen. Er waren te veel pseudo-intellectuele beroepen, een gegeven dat we vandaag zeer goed herkennen. Er werden ondertussen heel wat integratie-initiatieven op poten gezet, o.a. via taalcursussen. Integratiecentra werden opgezet. Integratie was immers een vast onderdeel van het denken over migratie geworden.

Non-native moest native worden, waarbij gezinshereniging toentertijd als cruciaal werd gezien voor het welslagen ervan, een strategie die men vandaag gezien de ervaringen ermee gelukkig niet meer hanteert (wél in de praktijk natuurlijk). Nu profiteerde vooral Vlaanderen van gastarbeid (de haven van Antwerpen, Cockerill Yards in Hoboken, de Gentse Kanaalzone) en Brussel (de absolute hotspot met zijn bouwwoede). Voor al die banen was het bijna onmogelijk nog Belgen te vinden.

Ondertussen voltrok zich langzaam de transitie van steenkool naar olie en de westerse olieslurpers deden er dan ook alles aan om islamlanden als Saoedi-Arabië te pleasen. Het vervolg daarvan kennen we: zowel het wahabisme als de moslimbroeders werden te zijner tijd opgevreeën en tot vandaag blijft het islamitisch onheil voortsudderen, met nu en dan een aanslag en wrede moordpartijen. Olie voor islam als het ware.

Toch zijn er verschillen met vandaag: als een vreemdeling betrokken raakte bij een misdrijf had de Belgische pers de gewoonte om de nationaliteit uitdrukkelijk te vermelden. Zo stond als ankeiler in De Standaard van 31 mei 1965: ‘Brusselse kroegbaas de keel overgesneden. Marokkaan verdacht van roof- of wraakmoord’. Vandaag zou dat allicht etnische profilering zijn….

Gast of last?
De grootschalige immigratie begon al in de jaren zestig voor heel wat spanningen te zorgen. De krant ‘La Dernière Heure’ had het bijvoorbeeld over de onoplosbare moeilijkheden bij het onderwijs aan vreemde kinderen, het weekblad Humo (gedurende decennia de spreekbuis van de gauchistische en roodgroene culturo’s) schreef toen over de toenemende criminaliteit en de krant ‘La Libre Belgique’ (toen sterk katholiek gericht) stelde vast dat de Belgische bevolking de immigranten als ‘onassimileerbaar’ beschouwde.

Nochtans zijn er heel wat getuigenissen van immigranten die duidelijk stellen dat er in de jaren zestig – begin jaren zeventig toch geen echt racisme was. De autochtone Belgen waren zelfs erg tegemoetkomend t.o.v. de eerste gastarbeiders. De spanningen ontstonden later want aanvankelijk was haast niemand tegen de ‘vreemdelingen’. Er was zelfs een Hobokense pastoor die grond achter zijn kerk ter beschikking stelde om de eerste moskee op te bouwen!

En ook toen waren er mensen met veel gezond verstand die zich de racisme-mantra niet lieten aanleunen, maar die wezen op de grote onoplosbare problemen die er aan het ontstaan waren. Natuurlijk was er vaak slechte huisvesting, en natuurlijk was er wat ordinair racisme, maar er was ook de nieuwe en groeiende criminaliteit met een delinquentiegraad die het dubbele was van het gemiddelde.

Maar de algemene welwillendheid en christelijke toeschietelijkheid zijn groot geweest, ondanks uitschieters inzake huisvesting en bordjes aan bepaalde cafés (maar dat is ook een complex verhaal). Naegels vergoelijkt die criminaliteit wat (want stigma als crimineel komt allicht door de media, alsof de criminaliteit dan is weggegumd; absolute cijfers zijn niet zo hoog).

Ook nu echter gingen gutmenschen die negatieve beeldvorming tegen en de Unesco stelde zelfs voor om in het lager onderwijs leerkrachten aan te stellen die de moedertaal van de nieuwe leerlingen perfect zouden spreken. Het staat er echt. Men schrok er blijkbaar van dat onze onderwijsstructuren geheel gericht waren op Vlaamse kinderen… Er waren toch ook Europese scholen?

Naegels spreekt in dit verband van sociaal kapitaal. Stricto sensu klopt dat natuurlijk, maar hoe zou je dat voor zoveel kinderen zonder echte leercultuur organiseren? Zo’n libido sciendi-cultuur vergt generaties inspanning, en dat is uiteindelijk ook gelukt bij de meeste Europese immigranten, maar met de islam voor ogen kan men alleen maar somber worden. Wat elke dag blijkt.

De recessie
Vanaf 1966 belandde België in een recessie en werd gastarbeid niet meer aantrekkelijk. Van dan af, zo schrijft Naegels, dook ook het racisme meer en meer op, al begrijpt Naegels allicht niet waarom bijvoorbeeld een café-uitbater na ettelijke gevechten, diefstallen en het lastigvallen van vrouwen ‘vreemdelingen’ de deur wijst. Het mocht daar ook geen soek worden, en geef zo’n man eens ongelijk.

De auteur citeert in dit verband verschillende uitspraken van mensen die hun zaak niet kapot willen laten maken. Ik vrees dat hij daar geen begrip voor heeft, of misschien een héél klein beetje. Méér begrip is er zeker voor de achtergestelde immigrant. Nieuwe strafbepalingen werden in de wet opgenomen, al liep dat ook niet van een leien dakje omdat men (zeer terecht overigens) vreesde dat een strafwet tegen racisme een inbreuk zou betekenen op de vrijheid van meningsuiting. Hoe voorlijk waren onze wetgevers toen!

Vlaams Blok
Die partij werd in 1978 opgericht en maakte de breuklijn die er toch al was, zowel binnen de Vlaams-nationale Volksunie, als binnen de andere partijen, zichtbaar. Ook al waren ook andere breuklijnen binnen de Vlaamse beweging zichtbaar geworden: vooral tussen progressieven (Grammens, Verrept, Roosens, het maandelijks opinieblad ‘Het Pennoen’, Daensistisch angehaucht) en traditionalisten.

Tussen enerzijds de kinderen van de lagere middenklasse die nu naar de universiteit konden gaan en er progressief, antikapitalist of marxist werden, ‘aangevuld’ door de katholieken van het Tweede Vaticaans Concilie, en anderzijds degenen die als nationalisten een wortelloos internationalisme aanklaagden. De eersten bijvoorbeeld vonden de traditionele IJzerbedevaart (waar het Vlaams nationalisme zich in al zijn geledingen verzamelde) een voorbeeld van ‘verlicht cabaret’ (Gaby van Dromme – die ik een paar jaar geleden tijdens een van mijn lezingen ontmoette en nu precies dacht zoals ik, id est héél politiek incorrect), terwijl vele nationalisten oordeelden dat zulke denigrerende uitspraken op een geestelijke ontsporing wezen.

In 1965 al had Roeland Raes, de latere senator voor het Vlaams Blok, in een artikel gewezen op de miserie die er met immigratie beslist zou komen. Hij redeneerde zoals zelfs bepaalde progressieven later ook zouden doen: immigratie leidt tot downsizing van de lonen, tot conflicten allerhande en het opdringen van vreemde wetten en gewoonten. Raes beklemtoonde dat hij niets tegen ‘kleurlingen’ had, maar dat ze veel beter in het land van herkomst zouden gedijen door ze daar een menswaardig bestaan te bezorgen.

Raes zei lang geleden al dat het westen voortdurend een schuldcomplex werd aangepraat, dat de westerse mens schuldig wordt geacht aan zowat alles wat misloopt in de wereld en dat andere, weerbaardere volkeren ons onder de voet zouden lopen, dat er een omgekeerd kolonialisme aan het werk was, dat hij het racisme driftig afwees (iedereen moet gelijk worden behandeld), dat niet-Europeanen nauwelijks te integreren zijn, dat het terugsturen ervan een sociale daad was én dat de kerk driftig meewerkte aan de ondergang van het westen.

Het is, kortom, wat in het pas verschenen boek (met een voorwoord van Hirsi Ali) ‘Westerse schuld. Mythe of realiteit?’ door verschillende auteurs (Raisa Blommestijn, Paul Cliteur, Bart Collard, Piet Emmer…) ook wordt gesteld. Het hoeft niet te verbazen dat Roeland Raes door de toenmalige media werd uitgebraakt wegens zijn hyperrealistische uitspraken die alle van veel inzicht getuigden.

De socialist Louis Major
In 1968, het jaar dat de oersocialist Louis Major minister van Tewerkstelling en Arbeid was, piekte de werkloosheid. Louis was altijd al een koele minnaar van immigratie geweest, maar nu ging hij voluit: clandestiene arbeiders zouden worden opgespoord en uitgezet, nieuwe arbeidskaarten mochten maar voor één jaar gelden, werkloze migranten moesten met hun familie het land kunnen worden uitgezet en de voordelen waarvan de gezinsherenigers genoten moesten worden afgeschaft.

Major had het niet direct over de aantrekkingskracht van de Belgische vetpotten maar het kwam er wel op neer. Toen de vakbonden dat als discriminatie ten opzichte van de Belgische werknemers percipieerden, antwoordde Major dat je de bodem uit de migratiewetgeving sloeg als je dat discriminerend vindt en dat je dan zou eindigen bij ‘de politiek van de open deur’.

Major volgde de oorspronkelijke teneur van de migratiepolitiek: geen werk meer, dan naar huis, een politiek die zeker in de jaren vijftig werd gevolgd. En ja hoor: de antiracistische organisatie MRAX (‘Mouvement contre le Racisme, l’Antisémitisme et la Xénophobie’) noemde het project Major racistisch en xenofoob, een voorbeeld zelfs van apartheidspolitiek. Het voorstel Major werd niet ingevoerd…

Onder de socialist Alfons Vranckx, minister van Justitie, rebelleerden de universiteiten omdat buitenlandse studenten dreigden te worden uitgezet (‘Nous sommes tous des étrangers’). Vranckx oordeelde dat te veel buitenlandse studenten hier studeerden (of beweerden te studeren), en dat vaak zonder de vereiste vergunning. België kon toch niet de hele wereld een opleiding geven! Resultaat was dat de vreemdelingwetgeving werd aangepast om de student meer rechtszekerheid te geven.

Wie een toespraak van Vranckx uit 1971 leest (p.312-313) kan zijn ogen niet geloven. Ze lijkt vandaag geschreven. En dan ging het weer over de illegale kinderen in ons land waarmee de ‘Belgische Liga voor de Rechten van de Mens’ ons land in de verdediging duwde. Kortom: het debat eindigde altijd in het nadeel van de autochtonen, wie er ook minister was.

Wie de uitspraken leest van de Vlaamse donkerblauwe liberaal Herman Vanderpoorten, gericht tegen de Liga, wrijft zich verbaasd de oogjes uit: we zouden het niet beter kunnen verwoorden. De toenmalige socialisten en liberalen gaven niet toe aan een kortzichtige Gesinnungspolitik. Het waren zeer verstandige realisten die goed begrepen waartoe die deugpolitiek zou leiden: naar de malaise waarin we vandaag verzeild zijn geraakt en waarvoor de politiek zelfs geen begin van een oplossing aanreikt. Het multiculturele moeras wordt immers alleen maar verraderlijker, en ‘le trahison des clercs’ stuitender.

Vreemdelingenpolitie
Niet slechts liberalen en socialisten (van de oude stempel) waarschuwden, ook de Vreemdelingenpolitie. De rapporten van deze instelling lezen als een verslag van vandaag: ze klaagden in de jaren zestig bijvoorbeeld regelmatig aan dat Brussel ‘vergeven’ was van illegale vreemdelingen en dat een en ander tot een alarmerende situatie had geleid. Het was altijd ‘terug naar af’, men voelde zich ontwapend omdat de wetgeving in het voordeel van de niet-autochtoon speelde.

Bij de Vreemdelingenpolitie konden en mochten ze hun werk niet doen, want als de Gentse textielbonzen spraken, moest de Dienst zwijgen en Turkse arbeiders terugnemen: er werden immers al te vaak wettelijke bezwaren aangehaald, of er was gebrek aan medewerking van de administratie, of de arbeidsinspectie controleerde niet, of Buitenlandse Zaken gaf forfait door geen visumverplichting voor Marokkanen en Turken in te voeren, waardoor ze als toeristen binnen konden komen. De landen van herkomst werkten zeker niet mee aan een repatriëring en bij Vreemdelingenzaken was het geld om terug te sturen vlug op. Het is allemaal du déjà vu.

Processie van Echternach
Dezelfde processen keren altijd terug. De regering wil een migratiestop afkondigen en dan duiken de social justice warriors op die er altijd weer in slagen een en ander te vertragen of te verhinderen. Begin jaren zeventig pleitte zelfs de Europese Commissie voor een migratiestop, waarop het linkse activisme weer begon. Ooit was er zelfs een tijd dat de Vlaamse krant ‘De Standaard’ kritisch was t.o.v. migratie, het was de tijd dat ze als insigne meedroeg ‘AVVK’, ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus’…

In 1974 zag de bekende journalist Guido de Spiegelaere hoezeer de verschillen tussen culturen tot grote problemen zouden leiden. Maar de politiek, vaak opgezweept door een progressivistisch activisme, maakte altijd opnieuw dezelfde fouten. Zeker de werkgevers gingen niet vrijuit, en dat via het profijt dat ze van ‘zwartwerk’ hadden. De belofte om meer mensen bij de arbeidsinspectie aan te nemen, werd nooit gehonoreerd.

Vervreemding en conflict namen toe, mensen voelden zich onteigend op alle mogelijke manieren, de aanpassingsproblemen liepen voor geen meter, er was agressiviteit en criminaliteit, men wees op de vele kosten die moesten worden gemaakt. Op al deze fenomenen werd dus al erg vroeg gewezen, het staat letterlijk in zoveel verslagen en analyses uit de jaren zestig en zeventig, en ook erna, maar geen hond die nog luisterde. Enzovoort enzoverder.

Opnieuw Roeland Raes
Wat ik hiervoor van Roeland Raes citeerde, stond dus eigenlijk ook al in al die officiële rapporten. Plots echter ontstond een partij die dat op een fellere manier aanklaagde en succes had, het Vlaams Blok, nu (na een schandelijk proces met partijdige rechters in 2004 voor racisme veroordeeld) Vlaams Belang.

De pleidooien voor terugkeer waren er al geweest, onder anderen van Oud VU-senator Maurits van Haegendoren, maar met het VB werd het blijkbaar menens. Het was vroeger al gezegd door de Volksunie: de integratie van Turken wordt onmogelijk, en een van de hinderpalen was de islamitische godsdienst (‘omwille van de koranieke richtlijnen tot levenswijze’ – zo staat het er).

Vader Vic Anciaux (zoon Bert is ondertussen als politicus het toonbeeld van de onnozele bobo), expliciet bevoegd voor integratiebeleid, had oog voor de islamitische vrouw en stelde een programma op. De zoveelste poging om het onmogelijke mogelijk te maken. Dat is dan ook niet gebeurd.

Vergeefse lessen
De lessen die we uit dit werk kunnen trekken zijn wreed. Men wist eigenlijk wat eraan stond te komen. Er waren daaromtrent niet alleen de officiële teksten maar ook de dagelijkse wrijvingen (ik hou het deftig). Men wist dat integratie van de islam een onmogelijke taak is (we zijn ondertussen vijftig jaar verder!) en dat eerder desintegratie zou plaatsvinden, wat ook gebeurde. Maar zoals steeds haalden cognitieve dissonantie, de economische uitruil (olie voor facilitering van de islam en zijn gezanten) en het oecumenische drammen van het progressieve mensdom het van het gezond verstand.

Het allemaal uitgebreid beschreven en via historische bronnen geattesteerd in dit omvangrijke en erg boeiende werk, geschreven door een Gesinnungspublicist. Tom Naegels schreef met dit boek het eerste deel van de immigratiegeschiedenis in België, van 1944 tot 1978. Ik wacht met spanning op het tweede. Zal hij deze inspanning sine ira et studio kunnen volhouden? Ik gun het hem alleszins.


Tom Naegels Nieuw België: een migratiegeschiedenis 1944-1978

  • Uitgever ‏ : ‎ Lannoo; 1e editie (24 augustus 2021)
  • Taal ‏ : ‎ Nederlands
  • Hardcover ‏ : ‎ 480 pagina’s
  • ISBN-10 ‏ : ‎ 9401434506
  • ISBN-13 ‏ : ‎ 978-9401434508
  • Prijs € 34,99

Bestellen kan hier.

2 reacties

  1. Martien Pennings schreef:

    Het is een flinke lap, Wim. Maar ik heb geprobeerd het toch kort en krachtig onder de aandacht te brengen: https://twitter.com/MartienPennings/status/1484999259170738182

  2. N.G. schreef:

    Heeft de auteur en hebben de politici indertijd ook aandacht besteed aan de veranderingen in aanbod van Belgische arbeidskrachten?
    Gedurende de Koude Oorlog werden 1 à 2 jaargangen van de sterkste mannen uit de circulatie gehaald vanwege de dienstplicht. En na 1991 kwam er ineens een hele jaargang mannen bij.