DE WERELD NU

Slavernij en de slavenhandel

Slavernij, Sinterklaas, Bij1, excuses over slavernij

Op de wereldkaart zijn praktisch geen plekken te vinden waar nooit slavernij en slavenhandel zijn geweest. Slavernij was altijd een algemeen geaccepteerd verschijnsel dat zich op verschillende manieren en in verschillende vormen manifesteerde.

Slavernij was in de Oudheid zo algemeen dat aan afschaffing niet eens gedacht werd. Ook als Aristoteles of Plato zich met ethiek bezig houden wordt slavernij behandeld als een noodzakelijk onderdeel van de condition humaine. Iets verkeerds wordt er niet in gezien. Het woord voor slaaf, slavin en knecht of dienstmaagd, was hetzelfde, beiden waren servus of ancilla. Een apart woord voor een betaalde employee bestond niet. Maar slavernij was in de Oudheid wel heel iets anders dan de negerslavernij in Amerika. Zwarte slaven werden vaak slecht behandeld omdat men ze niet helemaal als medemensen kon zien, meer als iets tussen dieren en mensen in.

In het Romeinse rijk kon iedereen slaaf worden, ook vrije burgers. Als iemand bankroet ging bijvoorbeeld of tot de verliezende partij hoorde in een oorlog, werd hij slaaf gemaakt. Slaaf werd je met name als je de keuze had tussen dood gaan of overleven. Wie niet dood wilde werd slaaf. Je behield je leven maar verloor je eer en je zelfstandigheid.

Slaven kregen vaak de kans zich zelf vrij te kopen. Een goede slaaf werd door zijn meester ook vaak bij wege van legaat vrijgelaten en omdat een slaaf vaak een deel van het geld dat hij voor een rechtschapen meester verdiende houden mocht, had hij op den duur ook vaak wel de middelen om zich vrij te kopen. Zo kalfde in de Oudheid de slavenpopulatie aan de ene kant af terwijl zij aan de andere kant aangroeide doordat opnieuw mensen tot slaaf werden gemaakt en omdat kinderen als slaaf geboren werden.

Vrijgelatenen vormden een aparte klasse in de samenleving, ongeveer op het niveau van vreemdelingen. Met minder rechten dan volwaardige burgers maar meer dan slaven. Veel keizers in de Romeinse tijd regeerden met een hofhouding van vrijgelatenen. Slaven en vrijgelatenen vormden als het ware samen een klasse en een die niet hoog in aanzien stond. Maar het waren en bleven mensen. Huisslaven maakten deel uit van de familia. Ze werden niet behandeld als vee, maar meer als een soort achtergestelde kinderen. Slaven vormden het onderste deel van de samenleving maar ze hoorden er wel bij.

De vrijlating van slaven was een heel oud gebruik. De manumissio was een van de oudste rechtshandelingen uit het Romeinse juridische repertoire. Het was een handeling per aes et libram, waartoe ook het traditionele officiële huwelijk, de adoptie en een paar andere antieke rechtshandelingen hoorden.

Wie als slaaf niet voor zich zelf kon zorgen werd niet vrijgelaten en dat was maar goed ook want hij zou het niet lang hebben overleefd. Wie niet werkte at ook niet in Rome. Sociale wetgeving was er niet in de Oudheid. Slaven werkten onder leiding van hun meester en die had daarmee ook de verantwoordelijkheid voor hun levensonderhoud.

Europese landen raakten betrokken bij de trans-Atlantische slavenhandel die tussen 1500 en 1850 leidde tot het gedwongen vervoer van tien tot elf miljoen Afrikanen naar Noord- en Zuid-Amerika. De bijna onverzadigbare behoefte aan arbeidskrachten van de plantage-economie was de belangrijkste factor in deze mensenhandel. Deze voortdurende vraag moet de aanvoer van slaven door Afrikaanse en Arabische leveranciers hebben gestimuleerd, maar zij is er niet door ontstaan. Kenmerkend voor de trans-Atlantische slavenhandel zijn wel de schaal waarop deze plaats vond en de wreedheid waarmee de transporten gepaard gingen.

Zwarte Amerikaanse strijders voor burgerrechten uit de jaren ‘60 tot ‘80 noemden Afrika soms heel romantisch ‘Moeder Afrika’. Die beschrijving doet weinig recht aan de uitgestrektheid en diversiteit van Afrika, met haar enorme verschillen in landschap, klimaat en cultuur. Alleen al aan de Atlantische kust wonen de Akan, de Ibo, de Mandinka, de Wolof, de Songhai, de Bambara, de Fetu, de Fon, de Yoruba en de Ashanti. Het zijn volken die evenzoveel stammen, koninkrijkjes of andere staatkundige eenheden vormden. De staatkundige organisaties van die gemeenschappen vertoonden nog het meeste overeenkomst met Europese koninkrijken. Maar er was één groot verschil met West-Europa: slavernij werd daar toen nog beschouwd als een normaal verschijnsel.

Ook in de Arabische wereld is men altijd vertrouwd gebleven met slavernij. De introductie van de islam rond de zevende eeuw bracht wel wat verbetering in het lot van de slaven maar leidde niet tot afschaffing. De Koran verbiedt medemoslims tot slaaf te maken, maar niet alle gelovigen hielden zich aan deze regel. Liever zorgden ze er voor dat slaven zich niet bekeerden. Het bracht wel mee dat in de behoefte aan slaven moest worden voorzien door deze in niet-islamitische gebieden te gaan halen. Arabische kooplui maakten daarbij gebruik van de eeuwenoude handelsroutes.

Dwars door de Sahara gingen de karavaanroutes die de Oost- en West-Afrikaanse gebieden verbonden met de havens aan de Middellandse Zee. Via de karavaanroutes werden rond 800 de eerste Afrikaanse slaven vanuit Oost-Afrikaanse havens overgebracht naar gebieden buiten het Afrikaanse vasteland. Daarmee waren de Arabieren de eersten die op georganiseerde wijze gebruik gingen maken van de Afrikaanse slavenmarkt.

In West-Europa voltrok zich in de dertiende en veertiende eeuw een enorm veranderingsproces. De kruistochten waren ten einde. Het systeem van feodaliteit was op zijn retour en daarmee verdween, tenminste in West-Europa, ook de slavernij of horigheid, zoals het daar heette.

Het oprukken van de islam in het oostelijk bekken van de Middellandse Zee had de mogelijkheid afgesneden om gebruik te maken van de over land verbindingen naar het Verre Oosten. Venetiaanse kooplieden die lang de handel in de Middellandse Zee hadden gedomineerd raakten, hun invloedrijke positie in het gebied kwijt. Het gevolg was dat de handelslijnen in toenemende mate werden bepaald door de landen die in het Atlantisch gebied waren gelegen. In het zuidelijke deel van Europa werden Spanje en Portugal de machtigste handelsnaties ter wereld. Het Iberisch schiereiland zou gaan functioneren als springplank voor de vroege Europese kolonisatie.

Met de verdrijving van de ‘Moren’ uit de Algarve, in 1249, kreeg het christelijke koninkrijk Portugal ongeveer zijn bestaande omvang. Het is opmerkelijk dat een land met nauwelijks een miljoen inwoners en een sterk agrarisch karakter, binnen twee eeuwen in staat bleek een wereldrijk op te bouwen. Dat rijk strekte zich uit van de Maghreb (Noord-Afrika) tot Macau (China) en de Matto Grosso (Brazilië).

De Portugezen waren vooral geïnteresseerd in het vinden van een zeeroute naar Indië. Nu de route naar Azië over land was afgesloten en specerijen dus schaars en duur waren, werd het aantrekkelijk om de route over zee te verkennen. Maar ook dichter bij huis lagen er voor de Portugezen winstmogelijkheden. De Moren hadden in het zuiden van Portugal rietsuiker geïntroduceerd. Suikerriet groeit alleen in een warm en vochtig klimaat, en de verbouw is een arbeidsintensieve aangelegenheid. De Arabische producenten hadden daarom zwarte Afrikanen als slaven ingezet. Portugal was daarom al, net als het zuiden van Spanje, vertrouwd met de aanwezigheid en het gebruik van Afrikaanse slaven. De aanvoer van slaven verliep via de West-Afrikaanse kust.

Al snel voeren schepen uit met geen ander doel dan slaven te kopen of in sommige gevallen die zelf gevangen te nemen. De Portugezen leerden hoe er met Afrikaanse leveranciers moest worden onderhandeld. Er was behalve slaven nog wel meer te halen op de kust. Ivoor en goud waren twee andere belangrijke producten waar behoefte aan was. Toen Portugal een stel eilanden voor de Afrikaanse kust, zoals de Kaapverdische eilanden, São Tomé en Principe had gekoloniseerd en daar het suikerriet had geïntroduceerd, moest vervolgens de aanvoer van slaven naar die eilanden veilig worden gesteld.

Met dat doel en om de handelsbelangen te beschermen tegen het verzet van Afrikaanse vorsten bouwden de Portugezen een reeks van forten langs de kust. Eén daarvan werd gebouwd in de buurt van een goudmijn. Dat kasteel, São George del Mina, zou onder de naam Elmina een belangrijke rol gaan spelen in de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel.

Vanaf het einde van de zestiende eeuw begonnen Nederlandse ondernemingen de wereld buiten Europa te verkennen. In een tijdsbestek van tientallen jaren verwierven Nederlandse kooplieden zich een krachtige positie langs de kusten van Afrika en Amerika. De eerste bekende reis naar Afrika werd uitgevoerd door de Maagd van Enkhuizen. Dit schip voer in 1594 uit voor rekening van een aantal West-Friese kooplieden en keerde weer met een rijke lading goud en ivoor.

In die zelfde tijd konden Nederlandse schepen met grote regelmaat worden waargenomen in het Caraïbische gebied. Ze kwamen er vooral voor het zout dat werd gebruikt om haring te conserveren. Maar ook het aanbod suiker vormde een reden voor hun komst. Daarnaast was er nog handel in parels, huiden en tabak. De kaapvaart uitgeoefend door Zeeuwse schepen, was ook een profijtelijke business.

Vanuit het Caraïbische gebied werd de Noord-Amerikaanse oostkust verkend. Tegen het einde van de zeventiende eeuw hadden inwoners van de Republiek zich permanent gevestigd in Suriname, op een aantal Antilliaanse eilanden en in Noord-Amerika.

Vanaf het begin van de Nederlandse koloniale expansie naar Afrika en de beide Amerika’s is ons land betrokken geweest bij de slavernij. In de Nederlandse slavenhandel zijn twee grote en wat kleinere ondernemingen van belang: de West-Indische Compagnie(WIC), De OIC en de Middelburgse Commercie Compagnie. De Middelburgse Commercie Compagnie is een van de kleinere scheepvaartondernemingen die in de 18e en 19e eeuw actief waren, net als de Sociëteit van Suriname en de Rotterdamse maatschappij Coopstad en Rochussen. De grootste handelsonderneming van de zeventiende en achttiende eeuw, de VOC, heeft slaven bezeten en vervoerd, maar speelde een minder significante rol in de trans-Atlantische handel in mensen dan de WIC.

In de georganiseerde slavenvaart van ons land zijn twee perioden te onderscheiden. De eerste is die van de West-Indische Compagnie, die ruim honderd jaar een monopolie heeft gehad op de handel in het Atlantische gebied, dus ook op de handel in slaven. Dat monopolie was verleend door de Staten-Generaal, die daarmee particuliere ondernemers uitsloot. Het monopolie gold niet voor schepen uit andere landen. Aan de hand van de bewaarde boekhouding van de WIC is vastgesteld dat in deze periode ongeveer 273.000 slaven op Nederlandse schepen uit Afrika naar de Amerika’s zijn overbracht.

Het tweede tijdvak, van 1730 tot 1803, is dat van het particuliere initiatief. Dat werd mogelijk nadat het monopolie van de WIC was opgeheven. In die tijd werd de Middelburgse Commercie Compagnie de grootste slavenhandelaar. Naar wordt aangenomen zijn ongeveer 257.000 mensen in deze periode op Nederlandse schepen de Atlantische Oceaan overgebracht. Het totaal aantal door Nederlandse ondernemingen overgebrachte slaven bedraagt daarmee ongeveer 530.000 personen.

Daarbij moet opgemerkt worden dat in de periode van het WIC-monopolie smokkelaars actief waren die ook slaven naar Amerika vervoerden. Het precieze aantal slaven dat werd vervoerd is daarom slechts bij benadering vast te stellen, maar zal nog wel enige tienduizenden hoger zijn geweest, zodat het totaal vermoedelijk op rond 550.000 personen zal uitkomen.

Niet alle ingescheepte slaven overleefden de tocht over de Atlantische Oceaan. Naar schatting bereikten ongeveer 460.000 Afrikanen hun bestemming. Dat betekent dat 90.000 mensen onderweg stierven. Langzame schepen en schepen die werden getroffen door besmettelijke ziekten verloren meer slaven. Aan het eind van de achttiende eeuw konden de nieuwe schepen sneller zeilen. De snellere overtocht bracht het aantal slaven dat verloren ging tijdens de overtocht drastisch omlaag. De ervaring met het transporteren van grote hoeveelheden mensen leidde tot nieuwe inzichten. Een pakket van maatregelen zoals betere voeding en hygiëne hielp om de verliezen te beperken.

Op het totaal van ca. tien miljoen mensen dat door Europeanen uit Afrika naar Noord- en Zuid-Amerika werd gebracht, bedraagt het Nederlandse aandeel zo ongeveer 4,5%. Dat percentage was in bepaalde perioden hoger. Tijdens de actieve periode van de Nederlandse betrokkenheid (1630 tot 1795) bedroeg het Nederlandse aandeel ca. 7,5 procent. In de ‘topperiode’ (1760 – 1773) liep dat op tot 10%.

Het hoogtepunt van de Nederlandse mensenhandel werd in 1770 bereikt, toen via de tussenstations Curaçao en Sint Eustatius de slaven over het gehele Amerikaanse continent werden verkocht. Een financiële crisis in Nederland en daarmee in de kolonie Suriname, de gevolgen van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en kort daarna het uitbreken van de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784) maakten een einde aan de grootschalige handel. Een dominante positie in de slavenhandel is daarna niet meer teruggekomen.

Maar slavernij is niet zonder slag of stoot uit de Nederlandse koloniale bezittingen verdwenen, dat heeft nog een flinke tijd geduurd. Twee factoren hebben een doorslaggevende rol gespeeld. In de eerst plaats het toenemend humanisme op het vaste land van Europa, maar vooral was er de invloed van de Engelse abolitionistische beweging. Het machtige Engeland was na het einde van de Napoleontische oorlogen in staat zijn wil aan andere Europese landen op te leggen.

Naar schatting zijn er tussen 1667 en ca 1820, 300.000 slaven uit Afrika naar Suriname overgebracht. Niet alle Afrikanen waren bereid zich zonder meer in hun lot te schikken. Op allerlei manieren is er verzet gepleegd, passief en actief. Veel slaven namen de benen, ‘het bos’ in, zoals dat in Suriname heet. Daar vormden ze eigen gemeenschappen. Onvermijdelijk kwamen deze, mede vanwege de aantrekkingskracht die zij hadden op andere slaven, in conflict met de plantage-eigenaren en met de Sociëteit.

Deze ‘wegloperskampen’ werden zo belangrijk en machtig dat het koloniale bestuur in de achttiende eeuw er officiële vredesverdragen mee sloot. Daarin werd onder meer opgenomen dat deze van de Sociëteit een jaarlijkse vergoeding zouden ontvangen maar dat ze geen nieuwe weglopers zouden opnemen.

Niet met alle gemeenschappen, die wij tegenwoordig als marron-gemeenschappen kennen, wilden of konden zich aan de verdragen houden. De guerrilla die vervolgens ontstond en die duurde van ca. 1765 tot 1793 wordt de Boni-oorlog genoemd. Beroemde marronleiders zoals Boni, Baron en Joli Coeur veroorzaakten paniek met hun aanvallen op plantages.

Ook op de Antillen en in de andere gebiedsdelen in het Caraïbische gebied braken met enige regelmaat kleine en grotere slavenopstanden uit. Berbice werd in 1763 geconfronteerd met een opstand van de slaven. Op het eiland Curaçao brak in 1795 onder leiding van Tula ook een omvangrijke slavenopstand uit.

De wettelijke status van slaven kwam voor het eerst op een fundamentele wijze aan de orde toen de nieuwe Bataafse Republiek na 1795 een grondwet moest krijgen. De heren die een wetsvoorstel moesten opstellen kwamen in de problemen toen ze het revolutionaire principe: ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ ook wilden toepassen op de zwarte slaven.

Voorlopig konden ze deze niet zien als gelijkberechtigde, vrije broeders en zusters. Dat betekende dat onder de eerste Nederlandse grondwet (1798) de slavernij in de koloniën kon worden gehandhaafd omdat een definitieve beslissing naar een later tijdstip werd verschoven. Het duurde tot 1814 voordat koning Willem I, mede onder druk van de Engelse regering, de handel in slaven (maar niet de slavernij) verbood.

Het duurde daarna tot ca. 1840 voordat er weer beweging te constateren was op het terrein van de anti-slavernij acties. In dat jaar werd de Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij opgericht. Die moeste het overigens zonder koninklijke goedkeuring doen. De organisatie richtte zich, zonder succes, in een adres tot de Kroon met voorstellen tot afschaffing van de slavernij.

Intussen hadden de plantage-eigenaren, die meest in Amsterdam waren gevestigd, zich ook georganiseerd. Toch slaagde minister Baud er in om de slavenreglementen te verbeteren. In 1844 rapporteerde hij in een geheim rapport aan de koning: ‘Emancipatie (d.w.z. de vrijmaking) is voor Suriname een maatregel van materiële noodzakelijkheid, zonder welks Suriname onvermijdelijk zal worden geruïneerd.’ De ontwikkelingen in het aan Suriname grenzende (Britse) Guyana, waar de slavernij in 1834 was afgeschaft, speelden een belangrijke rol in zijn overwegingen. Het probleem bleef echter hoe de regering een regeling tot stand kon brengen die zowel de slavenhouders als de abolitionisten tevreden kon stellen.

Twee boeken hebben een belangrijke rol gespeeld in de vorming van de publieke opinie in ons land. In de eerste plaats de Amerikaanse bestseller van Harriet Beecher Stowe, Uncle Tom’s Cabin. De Nederlandse vertaling, De negerhut van oom Tom, verscheen in 1853. Van vaderlandse bodem was het boek dat een jaar later verscheen: Slaven en vrijen onder de Nederlandse wet door Wolter R. Baron Van Hoevell. Het was vooral bedoeld om de staatscommissie te beïnvloeden die zich bezig hield met voorstellen om de slavernij af te schaffen.

Beide boeken veroorzaakten bij het lezende deel van de Nederlandse bevolking en daarmee bij het kiezersvolk, veel verontwaardiging. De argumenten van de tegenstanders van de afschaffing van de slavernij waren vooral economisch van aard. Negatieve en racistische vooroordelen over de capaciteiten van het ‘negervolkje’ speelden een kleinere rol.

Rond 1860 raakte de discussie over de afschaffing in een impasse. Dat veranderde pas weer toen de liberalen de post van minister van koloniën gingen bezetten. De noodzaak om tot snelle resultaten te komen werd dringend toen steeds meer berichten over onrust in Suriname en de Antillen de Kamer bereikten. De commissie deed toen het voorstel om de afschaffing van de slavernij te koppelen aan de mogelijkheid om contractarbeid mogelijk te maken.

Minister G.H. Uhlenbeck lanceerde in 1862 in het parlement een voorstel aan om de slavernij af te schaffen. De belangrijkste punten waren dat elke eigenaar per vrijgelaten slaaf een vergoeding zou krijgen en dat er een overgangsperiode van tien jaar zou zijn waarin de slaven verplicht werden op de plantage te blijven werken. Door middel van twee amendementen van de oppositie werd de vergoeding voor de slavenhouders teruggebracht tot driehonderd gulden per slaaf en werd de overgangsperiode voor de Antillen niet van toepassing verklaard. Het voorstel tot afschaffing van de slavernij werd aanvaard en zou op 1 juli 1863 in werking treden.

De vraag of Nederland laat was met het afschaffen van de slavernij kan simpelweg aan de hand van de feiten worden beantwoord. Engeland beet van de grote Europese landen het spits af door in 1807 de handel in slaven en in 1834 de slavernij te verbieden. Frankrijk, waar de revolutie van 1789 niet de gelijkheid voor de slaven had gebracht die zij wellicht hadden verwacht, volgde onder invloed van een nieuwe revolutie in 1848.

In Amerika brak onder andere door de slavernijkwestie een burgeroorlog uit. Pas nadat de burgeroorlog was beëindigd, konden slaven in 1865 vrij worden verklaard. Spanje en Brazilië schaften de slavernij respectievelijk in 1886 en 1888 af. Zo verdween in een tijdbestek van ruim vijftig jaar de officiële slavernij in de landen die het meest gebruik maakten van slavenarbeid. Nederland schafte de slavernij af in 1863,  in het midden van deze periode.

Bij het slavenmonument in het Oosterpark is jaren geleden een klein opstandje uitgebroken. Minister Verdonk kwam op verzoek van het organiserend comité namens de regering een toespraak houden en een krans leggen. De gelegenheid die toen officieel gevierd werd was de afschaffing van de slavernij in Suriname en op de Antillen in 1863, Maar volgens een tweetal vertegenwoordigers van het organiserend comité ging het om een herdenking van driehonderd of vierhonderd jaar Nederlandse slavernij. Dat is dan in alle opzichten een merkwaardige viering. De slavernij is niet driehonderd of vierhonderd jaar geleden afgeschaft en zeker niet driehonderd of vierhonderd jaar geleden begonnen, zelfs niet in Suriname.

De kans dat de demonstranten slavenhouders onder hun voorouders moesten rekenen was in elk geval een flink aantal malen groter dan dat een van de voorouders van minister Verdonk zich aan die handel zou hebben schuldig gemaakt.

In Nederland zelf is het houden en verhandelen van slaven nauwelijks voorgekomen al woonden hier wel behoorlijk wat slavenhandelaren en werd veel van de handel vanuit Nederland gefinancierd. In de koloniën die men op de Spanjaarden en Portugezen veroverde of, zoals in het geval van Suriname, met de Engelsen ruilde, werden de slaven en de infrastructuur voor slavernij aangetroffen en vervolgens overgenomen.

De onmenselijke toestanden die in alle mijnen en op sommige plantages werden aangetroffen wekten afschuw bij buitenstaanders en de toestanden op de transportschepen waren zelfs praktisch zonder uitzondering beestachtig.

De slavernij is afgeschaft, niet als gevolg van een actie van de slaven zelf. Daarvoor verkeerden die ook niet in een positie, maar als gevolg van politieke en kerkelijke acties in West-Europa, met name in Engeland. In andere delen van de wereld en helemaal in Arabische landen is zij pas onder zware druk van het Westen afgeschaft. In de verre uithoeken van de Dar al Islam bestaat zij nog steeds.

De verwijten die Nederland een aantal jaren geleden van VN-wege gemaakt zijn over het Sinterklaasfeest, hadden te maken met het slavernijverleden van ons land. Vlak erna kwam op het nieuws het bericht dat een aantal Caraïbische landen, waaronder Suriname, een schadevergoeding gingen claimen op grond van door hun voorouders meegemaakte slavernij.

In hoeverre men van plan was ook het Sinterklaasfeest in de litigieuze schade te betrekken was toen niet helemaal duidelijk, maar niets lijkt op dat punt onmogelijk. Hoe dan ook, het is niet doorgegaan, een boodschap die je als jurist met een glimlach ontvangt. Leuke onzin denk je dan.

Maar duidelijk is wel dat Nederland op het punt van slavernij geen goede naam heeft in de Caraïben en op nog wat andere achtergebleven plaatsen in de wereld.

De slavernij was in de zestiende eeuw zo goed als verdwenen in Europa. Alleen op de Canarische eilanden kwam zij nog voor en in de huishoudingen van vreemdelingen, maar als verschijnsel in de straten van de Lage Landen was het een bijzonderheid. Toen in Zuid-Amerika een behoefte aan tropische werklui ontstond en Spanjaarden in dat kader de eerste slaven in Zeeland van hun schepen aan land brachten, liet de burgemeester van Middelburg ze prompt vrij. De kooplui die aan slavenhandel deden waren daarna wel wijzer. Slavenschepen voeren rechtstreeks van Afrika naar de Amerika’s en ze meden Europa. Wat slavenschepen waren daar hoefde je niet aan te twijfelen. Ze stonken letterlijk een uur in de wind.

Het aantal Nederlanders dat openlijk aan slavenhandel heeft gedaan was verbazingwekkend klein. De handel was niet populair en wie er zich mee bezig hield werd gemeden. De handel werd pas groot onder het regime van de West Indische Compagnie. Maar aangezien Europa geen bestemming was woonden de meeste handelaren na verloop van tijd in Amerika, een twintig jaar lang in Brazilië en later in Suriname en op de Antillen.

Wie wil zoeken naar de afstammelingen van Nederlandse slavenhandelaren moet daar dus wezen. Onze Surinaamse en Antilliaanse landgenoten hebben behalve slavenbloed ook het bloed van de slavenhandelaren in hun aderen. Het slavernijmonument zou om die reden ook veel beter op de markt van Paramaribo hebben kunnen staan dan in het Oosterpark. Wij in Europa wilden er vooral niets mee te maken hebben.


Dit essay over slavernij verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.

2 reacties

  1. Mike Brandenburg schreef:

    IK mis altijd in dit soort uiteenzettingen de rol van de Afrikane (zwarten zelf, in de VS waren 32% van de slavenhouders zelf zwart en waren zij in verhouding dus zwaar oververtegenwoorigd, waarbij zij ook vaak tot de grootste slavenhouders behoorden met aantallen die die van de blanke vaak overtroffen. Zoals ook in Suriname op een gegeven moment er meer zwarte slavenhouders waren dan blanke, en de zogenaamde slachtoffers die nu nog steeds leiden onder het feit dat hun voorouders misschien wel slaaf waren biojna net zo veel kans hebben dat hun voorouders zelf slavenhouders waren net zo groot als dat deze blank waren.

  2. jantje schreef:

    Helaas worden de onpasselijk makende wandaden door moslims t.o.v. slaven niet vermeld.
    Zij hebben(niet hadden) al sinds 800 de slavenhandel in Afrika in handen.
    Het Westen heeft de slavenhandel afgeschaft, de rest niet.