DE WERELD NU

Popper en Aristoteles

Wijsheid

De wijsheid van de Grieken uit de klassieke tijd bestond uit twee stukken, begrip van de wereld en zelfkennis.

Eigenlijk was de volgorde omgekeerd. Gnoothi seauton of Ken u zelf was het Dorische opschrift boven de ingang van de tempel van Delphi. Zelfkennis was voor de Grieken het begin van alle wijsheid. Daar hadden ze gelijk in, want zonder zelfkennis en zonder besef hoezeer je eigen gezichtspunten een vertekening van de werkelijkheid kunnen opleveren, blijft die kennis gebrekkig. Daar is men zich dan bovendien onvoldoende van bewust.

Alleen via het eigen lichaam en de eigen geest kunnen mensen de wereld kennen leerde bisschop Berkeley[1]. De beperkingen in het vermogen tot waarnemen stellen grenzen aan de mogelijke kennis van de wereld. Dat geldt ook wanneer het begrip waarneming wordt uitgebreid zodat daar ook afleidingen en combinaties van waarnemingen onder vallen en de waarnemingen door middel van instrumenten.

Puur logisch valt hier weinig tegen in te brengen, maar de kosmos is geen constructie van de menselijke geest, het is een historisch fenomeen. Mensen zijn het product van de evolutie van het leven en daardoor aan al het andere leven verwant. Hun gelijkenis met andere levende wezens en de empathie die er tussen mensen en andere dieren bestaat verschaft een machtig instrument tot in elk geval het begrijpen van het levende deel van de wereld. En empathie valt niet onder onze definitie van waarnemen.

De wereld waarin we leven heeft drie aspecten:

  1. De wereld zoals die is “an sich”, zonder toedoen van mensen en zoals die al bestond voordat de evolutie de menselijke soort en haar samenleving had voortgebracht. Daartoe hoort het universum buiten de aarde, maar ook al wat er op de aarde bestaat zonder dat het door toedoen van mensen is veranderd.
  2. De wereld van de ideeën. Daartoe behoren wiskundige theorema, muziekcomposities, filosofische gedachten, ideeën omtrent het ontwerpen van gebouwen maar ook bijvoorbeeld de populariteit van popsterren en de mode in kleding.
  3. De wereld an sich zoals die door de mensen is veranderd, de wereld van de cultuur. Daar horen het cultuur landschap, de steden, de autowegen, gebruiksvoorwerpen, schilderijen, boeken, e.t.q. toe.

Die derde wereld is een kind van de eerste en de tweede en tussen de derde en de tweede wereld moet noodzakelijk een sterke wisselwerking bestaan, zodat die ook als een en dezelfde wereld zouden kunnen worden aangemerkt.

Een bestudering van de wereld an sich, heeft voor het eerst plaats gevonden in de natuurwetenschap, die pas in de zestiende eeuw is ontstaan. Ook de Grieken (Aristoteles) hadden de natuur en de kosmos bestudeerd, maar zonder zich zo duidelijk ter realiseren dat tussen de door mensen gecreëerde wereld en de natuur een scherp onderscheid moest worden gemaakt. In de cognitieve wetenschap is pas kort geleden een begin gemaakt met een bestudering van het menselijk bewustzijn en van de vertekening die optreedt als bijproduct van het specifieke menselijk waarnemingsvermogen. De culturele vooroordelen die verantwoordelijk zijn voor een deel van de vertekening worden nog niet of nauwelijks systematisch bestudeerd[2].

Al vormt zelfkennis in de theorie van de Grieken de basis van de filosofie, zelfonderzoek is historisch niet het voornaamste onderwerp waar de filosofie zich mee bezig heeft gehouden. Wat daadwerkelijk het belangrijkste onderwerp voor filosofen is geweest, is de leer van de kennis, de epistemologie. Epistemologie betreft niet alleen de aard van de kennis maar ook de manier waarop verzameling en vermeerdering van kennis tot stand komt.

Iedere vermeerdering van kennis veronderstelt twee uitgangspunten: een basiskennis die vermeerderd kan worden en een geschikte methode, waarmee kennis kan worden verzameld.

Feiten worden verzameld door waarnemingen en door de communicatie daarvan van. Ordening is het gevolg van toepassing van een methode. Er zijn veel methoden denkbaar en maar een beperkt aantal wordt daadwerkelijk toegepast. De meest efficiënte lijkt de methode die Karl Popper heeft voorgesteld.

Toepassing van de methode van Popper houdt in dat kennisvergaring op ieder willekeurig niveau van kennis kan starten, maar altijd hoort te beginnen met het stellen van een probleem, dat met de bestaande kennis niet kan worden opgelost. Kennis, zegt hij, is het resultaat van theorievorming en theorieën worden geformuleerd om problemen op te lossen die door de omstandigheden worden aangereikt.

Een voorbeeld. Men bevindt zich in een kamer en de deur is dicht. Op de deur zit een slot. In de kamer ligt een sleutel. De theorie kan dan worden geformuleerd als volgt: de sleutel zal passen in het slot en kan gebruikt worden om het slot en daardoor de deur te openen. Het experiment vindt plaats en de theorie blijkt juist; de deur gaat open nadat de sleutel in het slot is gestoken en omgedraaid.

Hoe is onze kennis nu vermeerderd? We weten niet meer dan dat deze sleutel past op dit slot. De gebruikte theorie kan algemener worden geformuleerd, bijvoorbeeld: sleutels dienen om sloten te openen, bij iedere sleutel past een slot; een voor de hand liggende vervolgtheorie zou dan kunnen zijn : met elke sleutel kun je elk slot openen.

De eerste formulering is vrij algemeen geldig. Sleutels en sloten zijn voor elkaar gemaakt en een echte sleutel zal dus op het voor die sleutel gemaakte slot moeten passen. Niettemin, als men eenmaal weet hoe een sleutel er uit ziet kan men er, als men wil, ook een maken zonder slot, b.v. van zilver als sieraad om aan een ketting te hangen. Ook kan het slot stuk zijn of verdwenen. 100% geldigheid heeft de algemene theorie dus niet, maar voldoende om te zeggen dat hij juist is: slot en sleutel horen bij elkaar en dienen tezamen om iets af te kunnen sluiten en weer te openen. De tweede stelling is onjuist. Je kunt niet met iedere sleutel elk slot openen. Als in dezelfde kamer nog een ander soort slot aanwezig is kan een nieuw experiment dat vlug uitwijzen.

De kritische methode van Popper houdt in dat iedere theorie of stelling net zolang op verschillende manieren moet worden beproefd totdat hij niet meer opgaat.

Met de eerste van de twee stellingen kan dat lang duren. Zo’n theorie vindt door verdergaande experimenten steeds meer steun en is dus goed onderbouwd. Van de tweede theorie kan vrijwel meteen worden bewezen dat hij onjuist is. Die theorie heeft dus maar heel beperkt nut. Hij kan geholpen hebben om uit de kamer te komen maar zal dat niet doen bij de eerstvolgende kamer met een ander slot.

Het aardige van de kritische methode van Popper is dat hij niet leidt tot juiste en onjuiste theorieën in abstracte zin, maar tot meer en minder bruikbare. Geen enkele theorie is met zekerheid juist. Altijd bestaat de mogelijkheid dat een voorbeeld wordt gevonden waardoor haar algemene geldigheid wordt weerlegd. De theorie van Popper houdt vooral een procedure in: er is een probleem, men bedenkt een theorie voor een oplossing en beproeft de theorie; bij succes past men de oplossing toe totdat hij ooit niet meer op blijkt te gaan.

Kennis bestaat in de leer van Popper uit tot dusver toepasbaar gebleken theorieën. Gaat een theorie niet meer op, dan gooit men haar niet helemaal weg, maar past haar zo mogelijk aan. Vaak formuleert iemand dan het probleem scherper en beperkt het terrein waarop de oorspronkelijke oplossing wel van toepassing blijft. Dat geldt dan als een bijzonder geval van het intussen algemener geformuleerde probleem. Soms, maar zelden, leidt tegenbewijs tot volledige verwerping van een theorie en ongeldigheid van de oude leer op alle toepassingsterreinen[3].

Een oplossing die het uithoudt, ook na een groot aantal keren op de proef te zijn gesteld behoort tot het algemene arsenaal van kennis[4].

Popper’s kennisleer is elegant. Je kunt zoals bij Plato theorieën hebben zonder voldoende feiten om ze op te baseren, maar anders dan bij Plato is het geen bezwaar als die theorie vervolgens onderuit gaat omdat hij niet tegen de kritiek bestand blijkt. Je kunt als bij Aristoteles feiten onderzoeken zonder dat van tevoren vast staat dat je een bruikbare theorie hebt. Plato had gelijk dat geen onderzoek mogelijk is zonder voorafgaande theorie en Aristoteles dat geen theorie van waarde is die niet onderbouwd kan worden met feiten en ervaringen. Popper combineert beide uitgangspunten op een fraaie manier.

Onder kennis wordt bij Popper verstaan de verzameling van theorieën die succesvol gebleken zijn bij het oplossen van problemen.

Deze definitie is beperkter is dan de algemeen gebruikelijke. Onder kennis wordt door anderen bijvoorbeeld ook wel verstaan de namen die worden gegeven, of jaartallen en andere pure feitelijk gegevens die geen onderdeel zijn van een theorie of ordening.

Het verschil houdt onder meer verband met het verschil tussen een natuurwetenschappelijke en een magische manier van denken. Het is magisch om te menen dat het belangrijk is de echte naam van iets of iemand te kennen. Dat is het niet. Namen zijn willekeurig. Ze krijgen hun betekenis door de persoon of het ding waaraan zij worden gehecht en niet omgekeerd. Magie is uit haar aard onbegrijpelijk en mysterieus. Kennis in de bij Popper gebruikte betekenis is niet mysterieus of heilig, zij is helder en voor iedereen toegankelijk. Als zij blijkt niet te werken wordt zij zonder pardon opzij gezet.
De manier waarop we volgens Karl Popper kennis verzamelen is geen menselijke uitvinding, maar zij kan beschouwd worden als van nature gegeven, als een evolutionair instrument.

De kern idee van de evolutietheorie van Darwin is dat zich ontwikkelingen voordoen doordat er voortdurend kleine veranderingen optreden bij individuen. Deze individuen worden daardoor meer of minder succesvol in de strijd om het voortbestaan en het krijgen van nageslacht. De meer succesvollen krijgen meer nageslacht; op die manier worden werkzame veranderingen doorgegeven, komen zij steeds algemener voor en worden zo “geselecteerd” door de soort[5].

Dit komt spectaculair tot uiting als de omstandigheden waaronder de soort leeft drastisch veranderen. Worden de omstandigheden veel slechter dan zijn veranderingen vaak essentieel om überhaupt te kunnen overleven. Worden ze beter dan zijn veranderingen nodig om van de nieuwe kansen gebruik te maken.
Voorbeeld van het eerste: in Engeland leefden in het kolengebied van Yorkshire witte vlinders die in het oude grazige Yorkshire tussen de witte bloemen een goede schutkleur hadden. In het Yorkshire van de kolenmijnen staken zij tegen de omgeving af en werden meer dan andere vlinders een prooi voor vogels. De wat donkerder gevlekten hadden een wat betere kans omdat ze minder afstaken. Binnen een paar decennia na het ontstaan van grootschalige kolenindustrie had zich in Yorkshire een zwarte soort ontwikkeld, die afstamde van de witte.

Voorbeeld van het tweede: op de Galapagos eilanden, die meer dan 1000 km uit de kust liggen ter hoogte van Ecuador, had zich bij toeval een soort vinken gevestigd. Concurrentie van andere vogels was er niet. Op de eilanden, die van vulkanische oorsprong zijn, komen nogal veel uiteenlopende biotopen voor, met bijbehorende verschillen in begroeiing en fauna.

Voor iedere biotoop was een ander soort snavel de meest geschikte. Binnen zeer korte tijd ontwikkelden zich voor elke biotoop een apart soort vink met een eigen formaat snavel.

De parallel tussen de werking van de evolutie en de theorie voor het verzamelen van kennis van Popper is duidelijk. Zijn theorie is, kort samengevat: begin maar ergens met een hypothese als antwoord op een probleem. Als de oplossing werkt is de kennis vergroot en vormt zij uitgangspunt voor nieuwe hypotheses bij nieuwe problemen. Blijkt de oplossing niet te deugen dan wordt de theorie verworpen. Ook in de evolutie worden door de omstandigheden problemen gesteld en worden door levende wezens oplossingen aangedragen en uitgeprobeerd. De meest bruikbare oplossing overleeft.

Er is wel een belangrijk verschil. Theorieën voor de oplossing van problemen worden door de natuur niet met voorbedachte rade ontwikkeld. De natuur is niet teleologisch, zij is zoals Mayr zegt, teleonomisch[6], niet werkend naar een van te voren bepaald ontwerp, maar wel oplossing gericht.

Mensen zijn in staat om oplossingsalternatieven te bedenken waarbij zij onbewust of op grond van rationeel inzicht een groot aantal onwaarschijnlijke mogelijkheden uitschakelen. Zij zullen daarom in het algemeen sneller met een passende oplossing komen dan dat dit in de natuur gebeurt. Niet altijd trouwens. Bij een grote snelheid van reproductie en met de enorme aantallen waarmee de natuur soms werkt kan het daar nog erg snel gaan ook. De natuur[7] komt bovendien met oplossingen waar mensen nooit aan gedacht zouden hebben. En ze heeft meer tijd ter beschikking. Zij is al 5 miljard jaar bezig het leven op aarde te evolueren en mensen die er tegenwoordig rondlopen zijn er nog niet veel langer dan een paar honderd duizend jaar. Er is nog een ander verschil, van esthetische aard. Mensen zullen proberen een optimale oplossing te vinden. Dat gebeurt in de natuur niet. Goed is goed genoeg, optimaal hoeft niet.

Aan de kwaliteit van de oplossing kan men afzien hoe zwaar in het verleden ooit het probleem geweest is dat de oplossing noodzakelijk maakte. Neem bijvoorbeeld de kwaliteit van de hartspier. Het hart van de gemiddelde mens heeft een capaciteit die wel het tienvoudige is van wat onder zware omstandigheden wordt gevraagd. Dit betekent dat in het verleden er omstandigheden moeten zijn geweest waarin van een hart meer geëist werd, of waarin in elk geval het bezit van overcapaciteit een overlevingsvoorsprong gaf of en voorsprong in de reproductie.

De oplossingen van de natuur zijn niet vaak radicaal. Als er eenmaal een bepaald design bestaat, b.v. zoogdieren met vier poten, dan zul je nooit meer zoogdieren met zes poten zien, al zou dat voor landdieren zeker efficiënter zijn. Zou zes absoluut nodig geweest zijn om te overleven dan hadden we er zes gehad of we waren uitgestorven.

Zes ledematen is wel efficiënter voor landdieren, maar niet voor vissen. Vissen hadden ooit zes vinnen maar zijn er twee kwijtgeraakt die ze niet nodig hadden. Van de viervinnige vissen stammen alle amfibieën, reptielen en zoogdieren af. Insecten, die een andere afstammingslijn hebben zijn wel degelijk zes-potig [8].

De kennis in de popperiaanse zin die de samenleving heeft over onderwerpen die haar overleven aangaan is zowel relevant als tot op grote hoogte volledig. Relevant en volledig wil niet noodzakelijk zeggen juist. Het wil zeggen dat de kennis in staat stelt acute en levensbedreigende problemen op te lossen en voor voorkomende verschijnselen een adequate verklaring te geven, zodat kennis kan worden gerubriceerd en toegankelijk gemaakt.

Toen de Papoea’s uit de binnenlanden van Nieuw Guinea voor het eerst een auto zagen gingen ze er van uit dat in de motor kleine mannetjes zaten die het monster vooruit duwden en daarbij lawaai maakten om elkaar aan te moedigen. De benzine die regelmatig in de tank gegoten werd diende om de wezentjes van voedsel te voorzien. De verklaring voor het verschijnsel voldeed zolang geen Papoea zelf hoefde te rijden of voor het onderhoud van een auto hoefde te zorgen. Het aardige van deze theorie was niet alleen dat deze voorlopig een afdoende verklaring gaf voor een nieuw verschijnsel maar ook dat hij ook door alle leden van de Papoea gemeenschap ter plekke als waar werd aanvaard, tot het latere bewijs van tegendeel.

Onze westerse kennis als samenleving is in aanleg niet anders. Sociale kennis wordt door de samenleving gedeeld en er bestaan mechanismen die voorkomen dat mensen die afwijkende meningen hebben daar al te gemakkelijk wanorde en verwarring mee kunnen veroorzaken.

Galileï werd niet gedwongen zijn theorieën te herroepen omdat ze fout waren. Ze waren bewijsbaar juist, maar ze veroorzaakten twijfel aan de autoriteit van de Bijbel en op die autoriteit berustte in zijn tijd de legitimiteit van de maatschappelijke ordening. Toen de leer van Galileï eenmaal aanvaard was met de bijbehorende twijfel aan de letterlijke tekst van de Bijbel, waren de Franse revolutie en de onkerkelijkheid nog maar een kwestie van tijd. Zo verkeerd hadden de kerkelijke autoriteiten dat dus niet gezien.

Individuen die er afwijkende meningen op na houden zijn alleen gevaarlijk als ze over een mate van autoriteit beschikken. Doen ze dat niet dan komen ze niet op de brandstapel of in de kerker terecht, maar worden ze simpelweg genegeerd. Ideeën die tegen de heersende publieke opinie ingaan kunnen wel eens ergernis wekken, maar veel vaker worden ze niet eens opgemerkt. Ze passen niet in het wereldbeeld dat in de samenleving geldt en vallen als zaden op rotsige bodem. Dit is kennelijk een van de mechanismen waarmee mensen genetisch zijn geprogrammeerd om een coherente samenleving mogelijk te maken. Zo’n samenleving is de belangrijkste voorwaarde voor het overleven van ieder individu.


  1. In feite weten we niets anders dan onze waarnemingen en datgene wat we door toepassing van de ratio daar uit afleiden kunnen. De extreme consequentie van dit uitgangspunt is het solipsisme, de leer dat alleen het subject zelf bestaat en de rest van de wereld een ingewikkelde fantasie zou kunnen zijn, inclusief het lezen van het boek waarin van deze theorie melding wordt gemaakt.
  2. Thomas Kuhn (The Stucture of scientific Revolutions, Chicago 1962) betoogt dat ook de bestudering van de wereld an sich aan vertekening en zelfs aan een zekere mode onderhevig is net als door de cultuur bepaalde kennisgebieden. Hij heeft in zoverre gelijk dat ook de wereld van de wetenschappers als een eigen subcultuur moet worden gezien, waarin dezelfde culturele wetten gelden als in andere coherente groepen, maar dat blijft een oppervlakteverschijnsel. Het neemt niet weg dat de geordende, door kritisch onderzoek verkregen kennis van de kosmos zoals die in de natuurwetenschappen wordt verworven van een andere orde is dan sociologische kennis. Door de veranderingen die verworven kennis van de samenleving kan hebben op het onderwerp van de studie, door het zelf-verwijzend karakter van maatschappijwetenschappen, kunnen zij nooit de waarde vrijheid hebben die de natuurwetenschappen bezitten en die door Kuhn meer in twijfel werd getrokken dan redelijk lijkt.
  3. Een bestaande theorie, die bij nader inzien blijkt onzinnig te zijn en incommensurabel met een nieuwe theorie en met de rest van de wetenschappelijke kennis, is een grote uitzondering. Het bestaan van de ether is een van de weinige voorbeelden. De paradigmatheorie van Kuhn gaat ervan uit dat bij iedere substantiële vooruitgang in de wetenschap het bestaande in zijn geheel wordt afgeschaft, ongeveer zoals in het spreekwoord met het badwater het kind wordt weggegooid. Dat neemt niet weg dat ook de wetenschappelijke wereld aan sociologische wetten onderhevig is en dat de theorie van Kuhn wel degelijk in haar kern juist is..
  4. In feite kunnen er ook andere redenen zijn om een theorie te aanvaarden dan dat hij zich in de praktijk vele malen heeft “bewezen”. Een theorie kan een lastig en lang bestaand probleem oplossen of zo fraai zijn dat hij ook zonder bewijs overtuigt. Mensen aanvaarden theorieën vaak omdat zij ze graag willen aanvaarden en om heel andere redenen dan simpel omdat de waarheid ervan zou zijn aangetoond. Wetenschappers zijn wat dat betreft niet zo heel anders dan andere mensen.
  5. Een variant op de oorspronkelijke leer van Darwin is dat de veranderingen die niet tot een achterstand van het individu leiden voorshands alleen de genetische diversiteit van de soort vergroten en dat wijzigingen in de soort pas optreden door veranderingen in de leefomstandigheden. Deze dwingen tot aanpassing en de individuen met genen die daarvoor geschikt zijn worden dan snel dominant binnen de soort. Blijven de leefomstandigheden gelijk, dan kunnen soorten ook honderden miljoenen jaren praktisch ongewijzigd blijven, ondanks een voortdurende uitbreiding van de gene pool als het gevolg van mutaties.
  6. Ernst Mayr, The Growth of Biological Thought, Harvard University Press, 1982. Mayr suggereert dat teleologie een vorm is van een algemener verschijnsel dat hij teleonomie noemt en waar bijvoorbeeld het programmeren van computers onderdeel van vormt, voor zover die programmering “emergent” is, d.w.z. ontstaat in het gebruik, zonder van te voren te zijn bedacht.
  7. De weerstand tegen teleologie, d.w.z. de gedachte dat de evolutie werkt volgens een vastgesteld plan is onder biologen algemeen. Toch bestaat er in de biologie een antropomorfische taalgebruik dat op het bestaan van teleologie duidt. Uitdrukkingen als “de natuur bedenkt oplossingen” zijn gebruikelijk ook bij evolutiebiologen die teleologie afwijzen.
  8. Een interessant aspect van menselijke kennis is dat fouten die niet tot hinderlijke gevolgen lijden eeuwen lang collectief onopgemerkt kunnen blijven. Aristoteles of iemand die hem fout gekopieerd heeft, beweerde dat vliegen vier poten hadden en tot in de moderne tijd is die overtuiging blijven bestaan. Een lezer van Aristoteles of een leerling in de Middeleeuwse klas die met die wetenschap in het hoofd bij toeval merkte dat een vlieg er zes had hield zijn mond, want wie was hij om de grote Aristoteles tegen te spreken en misschien had hij wel een afwijkend exemplaar gevonden.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

4 reacties

  1. Cool Pete schreef:

    Een goede oefening in [na-]denken, brengt dit artikel.
    Thanks.

    Behalve dat ik een grote voorkeur voor beiden heb,
    en ze allebei, gelukkig, toegankelijk zijn,
    behoren de grote Aristoteles en de moderne Popper,
    tot de belangrijkste en helderste denkers, die we hebben.

  2. Cool Pete schreef:

    Vervolg:
    aangezien dogmatisme ‘de dood in de pot’ is, en ‘gesloten denk-systemen’ tot geestelijke incest leiden, tot duisternis, en erger, veel erger, t/m de ergste wantoestanden onder ons mensen leidt,
    daarom,
    daarom is het zo belangrijk, dat denkers en filosofen,
    waar Aristoteles en Popper grote lichtende bakens van zijn ,
    een NIET-dogmatische, maar OPEN-MINDED denk-wereld hebben
    en die aan iedereeen duidelijk kunnen maken,
    zodat iedereen er zijn/haar voordeel mee kan doen.

    Het verschil tussen: dogmatisch – versus – ‘open minded’
    is als het verschil tussen: duisternis – versus – licht !!!!!

  3. Dick H. Ahles schreef:

    “Individuen die er afwijkende meningen op na houden zijn alleen gevaarlijk als ze over een mate van autoriteit beschikken. Doen ze dat niet dan komen ze niet op de brandstapel of in de kerker terecht, maar worden ze simpelweg genegeerd. Ideeën die tegen de heersende publieke opinie ingaan kunnen wel eens ergernis wekken, maar veel vaker worden ze niet eens opgemerkt. Ze passen niet in het wereldbeeld dat in de samenleving geldt en vallen als zaden op rotsige bodem. Dit is kennelijk een van de mechanismen waarmee mensen genetisch zijn geprogrammeerd om een coherente samenleving mogelijk te maken. Zo’n samenleving is de belangrijkste voorwaarde voor het overleven van ieder individu.”

    Er is wel een ontwikkeling van de laatste decennia dat met het open-internet dat ‘afwijkende’ mening gemakkelijker opgemerkt, bediscussieerd wordt en volgelingen krijgt. Daarom is internet een bedreiging voor de elite en krijgt het de schuld van bijvoorbeeld ‘haatzaaiende, populistische, fascistische en gewelddadige (en aangeduid met welke andere scheldende stopwoorden de elite zich dan ook heeft toegeëigend) excessen en zal de elite trachten het internet te beperken, geslotener te maken en afwijkende meningen op het net te vervolgen (zie Burgemeester London).

    Het mooie van de kennistheorie van Popper is zijn ‘procedurele’ karakter en hangt dus niet af van de inhoud waarop je zijn falsificatie-principes toepast. Dat hoort bij een open en kritische wetenschapsbeoefening, tot de 60-tiger jaren toch het exclusieve domein van de op de universiteiten heersende wetenschappelijke vrijheid.

    Ook de politiek/maatschappelijke theorie van Popper is gebaseerd op een het begrip ‘open’: ‘open’ maatschappij waar niet de ene groep de andere en andersdenkende groep overheerst door te claimen dat hun opvattingen absoluut boven twijfel is verheven en dus geen andersdenkende kan dulden. (Immers die staan het geluk van de mensheid in de weg). Zoals meestal alle religieuze groepen in de politiek zichzelf stellen boven het gelijk van al hun opponenten.

    De politiek islam is daarin de meest extreme variant van zich absoluut boven iedere ander mening stellende politieke stroming.

    Popper heeft in zijn boek ‘Open Society and its enimies’ aangetoond dat overal waar filosofisch/religieuze opvattingen zijn die hun mening absoluut stelt boven die van de opponent dit automatisch leidt tot totalitaire elites (communisme, nazisme, mao’isme, islam) met systemen van onderdrukking en vervolging. Daarom waarschuwt Popper ook tegen Plato die vond dat eigenlijk alleen de elite in staat is een maatschappij fatsoenlijk te regeren. Sommige Volkskrant redacteuren vinden dat ook (“mensen te dom voor referenda”) en bijvoorbeeld Balkenende/Rutte die niet het fatsoen kunnen opbrengen de uitkomst van een volksraadpleging te respecteren.

    We leven daarom (niet vanwege Trump, Pegada, Pen en Wilders, maar door de NOS, de NYT, Hillery, Rutte, Junkers c.s.) in gevaarlijke en gewelddadige tijden die in een sneltreinvaart beweegt naar een totalitaire wereld. Popper heeft ons daarvoor gewaarschuwd.

  4. Cool Pete schreef:

    @Dick H. Ahles, ik sluit me helemaal aan bij uw reactie.
    U heeft ’t goed, uitgebreid en duidelijk verwoord.

    Graag voeg ik er nog aan toe:

    tegen totalitarisme en tegen dictatuur,
    is het beste – ja, het enige !!! – middel: RECHTSTAAT EN DEMOCRATIE !!!