DE WERELD NU

Overheid, en de perceptie er van – vroeger en nu

staatsrecht, Overheid

Een overheid is een vorm van collectivisme. Collectivisme, zegt het woordenboek, is het tegenovergestelde van individualisme. Of anders: ‘collectivisme is de voorkeur geven aan de belangen van de collectiviteit boven die van het individu’. Collectivistische overwegingen van Toon Kasdorp.

Taalkundig lijkt de eerste definitie wel te kloppen maar of de tweede ook klopt is minder duidelijk: misschien klopt zij wel niet. In elk geval is ze niet hetzelfde als de eerste. Wat staat er precies tegenover een individu? Is dat zijn naaste omgeving? Is het iedere willekeurige groep waar hij toe hoort? Of de nationale samenleving?

Er is nog een verschil tussen de twee definities. De tweede is normatief, de eerste feitelijk. Individualisme kan betekenen gericht op het individu en staat dan tegenover gericht op de collectiviteit. Maar het kan ook betekenen dat de collectiviteit ‘beter’ is dan het individu, of juist andersom, waarbij vooralsnog in het midden blijft wat onder collectiviteit en wat onder beter moet worden verstaan.

Dat zijn dus twee vragen: wat is te verstaan onder de collectiviteit? En: zijn individualisme en collectivisme feitelijke of normatieve begrippen? Het is duidelijk dat bij de tweede vraag een keuze moet worden gemaakt want het door elkaar heen laten lopen van feitelijke en normatieve categorieën is een intellectuele doodzonde, niet volgens Marx en Hegel maar wel volgens David Hume en Immanuel Kant, aan wie we als moderne mensen toch de voorkeur geven.

Wikipedia geeft de diverse socialistische politieke stromingen als voorbeelden van collectivisme. Deze encyclopedie noemt onder meer communisme, sociaal democratie en nationaal socialisme. Bij die voorbeelden heeft men een historisch houvast. Communisme en sociaaldemocratie hebben zich voldoende gemanifesteerd in de geschiedenis; het zijn geen louter abstracte begrippen. Zij zijn of waren maatschappelijke stromingen, gericht op het belang van de gemeenschap en haar leden, ongeacht de eigen bijdrage van ieder afzonderlijk lid. Iedereen moet in de ogen van socialisten aan de gemeenschap bijdragen naar zijn kunnen en ontvangt van de gemeenschap naar zijn behoefte.

Iets dergelijks beoogde het nationaal socialisme, maar er was praktisch en principieel een groot verschil tussen de Nazi’s en de Sozi’s bij de formulering van het begrip gemeenschap of collectiviteit. Nazi’s verstonden daar het Duitse volk onder en de socialisten de wereldgemeenschap.

Voor de Nazi’s waren niet alle mensen gelijk, voor de socialisten zijn ze dat wel. De socialisten hebben hetzelfde vage beeld van een gemeenschap dat men in de sociologische[1] literatuur kan aantreffen. De Nazi’s sloten vrij goed aan bij een nationaal gemeenschapsbegrip dat ook kenmerkend was voor de klassieke Oudheid. De polis van Plato en Aristoteles en de urbs of civitas van de Romeinen waren entiteiten die met de begrippen Folk en Reich van Adolf Hitler vrij goed correspondeerden.

Het Duitse begrip was niet tot een enkele stad beperkt. Het betrof een veel groter territoir. Voor het overige en met name ook in de normatieve component sloot het goed bij de oudheid aan. Niet het rassenbegrip. Daarvoor in de plaats had men in de oudheid het exclusieve begrip burger. Wie tot het Duitse volk wilde behoren moest niet alleen deel uitmaken van de Duitse cultuur maar ook van Arische afstamming zijn. Als Romein moest iemand als Romeins burger geboren zijn of later burgerrecht hebben verkregen. In de Republikeinse tijd was dat vrijwel een onmogelijke opgave, getuige de bloedige bondgenotenoorlog[2], die over dat recht werd gevoerd. Romeins burger was later een hoedanigheid die met de adelstand uit de Middeleeuwen te vergelijken was.

Het Derde Rijk heeft maar twaalf jaar bestaan en van die twaalf waren de helft oorlogsjaren. Te kort om er historisch veel definitieve gegevens aan te kunnen ontlenen. Maar de Romeinse republiek heeft van +/- 509 voor tot +/- 50 voor Christus bestaan. Vier honderd en vijftig jaar, dat lijkt voldoende om conclusies te kunnen trekken.

Rome was collectivistisch, in de zin dat de stad voor ging boven het individu. Burger zijn van Rome was een belangrijk deel van iemands identiteit. Deugden werden gedefinieerd als eigenschappen die iemand geschikt maakten om de stad te verdedigen of te besturen. Of iemand een goed mens was werd aan het einde van zijn leven bepaald aan de hand van de verdiensten die hij voor Rome had gehad.

In het eerste boek van de Ethica Nicomachea definieert Aristoteles deugden als datgene wat rechtvaardig en nobel is. Deugden zijn een onderdeel van de terminologie van de politiek en politiek is kennis van het publieke leven en de vaardigheid om er in op te treden. Het ‘gemene best’ van de stad zag hij niet als een ongeordende massa, maar als een organisch geheel waarin individuen en groepen allen de hun toegemeten plaats hadden, van waaruit ze hun bijdrage hoorden te leveren aan het geheel. Ook dat hoorde in zijn leer tot de ethiek. De bekende uitdrukking mèden agán, die boven de toegangspoort stond van het orakel van Delphi betekende precies dat: houd maat in alles, ken Uw plaats, neem niet met minder genoegen en neem niet meer dan U toekomt op grond van Uw plek in het leven[3].

Het is evident dat dit een heel andere begrip van collectiviteit veronderstelt dan we in het socialisme tegen komen en ook een heel andere ethiek dan die van vandaag. Voor zover de begrippen individu en collectiviteit in het socialisme of het liberalisme een ethische inhoud hebben is die vaag, niet veel meer dan collectiviteit goed, individu slecht, voor de socialisten of het omgekeerde voor de liberalen.

Het communisme zoals het zich zeventig jaar lang in de Sovjet Unie heeft ontwikkeld kende in de praktijk een grotere ongelijkheid dan de westerse samenleving, maar dat was in strijd met de eigen beginselen en bleef beperkt tot de partijleden. Behalve intern, binnen de communistische partij, vertoonde de samenleving van de Sovjet Unie weinig structuur. Een gestructureerde samenleving zoals de oudheid die kende komt immers al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Dit gebrek aan structuur in de samenleving heeft het communisme gemeen met het liberalisme. Maar er is ook een groot verschil De liberalen zien de overheid als een faciliterend instituut. Zij is er om het individu het leven mogelijk of aangenaam te maken. Voor de communist vallen overheid en samenleving samen, in die zin dat de overheid en de partij het rationele en bestuurlijke deel van de samenleving vormen, eigenlijk de enige structuur die erkend wordt en die ertoe doet. Al het andere is daaraan ondergeschikt en kan worden aangestuurd, zowel individuen als groeperingen. De socialisten denken daar in beginsel net zo over als de communisten met dit ene verschil: bij de communisten staan de partij en de overheid boven de wet en bij de socialisten niet. Rechtstaat en democratie zijn met socialisme te combineren, met communisme in de oude Sovjet stijl niet.

De Oudheid had een soortgelijk begrip overheid als de socialisten en communisten, maar ging nog een stap verder: de overheid had dezelfde absolute bevoegdheden maar bovendien was de samenleving op die functie van de overheid ingericht. De stad was met andere woorden een organisatie gericht op overleven door middel van concurrentie met andere steden. Die gedachte lag ook ten grondslag aan het nationaal socialisme en in dat opzicht leek het meer op de oudheid dan op het communisme of de sociaal democratie.

De overheid stuurde in de oudheid niet de economie aan, zoals dat in het communisme en socialisme het geval is. Niet omdat men daar staatsrechtelijke of filosofische bezwaren tegen had, maar omdat er geen economie was, in de betekenis die we daar tegenwoordig aan geven. Industrie was er niet, er was landbouw en ambacht[4] en verreweg de belangrijkste economische activiteit was de handel. Voor zover die handel diende om in het levensonderhoud van de grote stadsbevolking te voorzien bemoeide de overheid er zich er weer wel mee. Het was dus geen principe zaak.

Maar in tegenstelling tot onze samenleving, waarin de economie centraal staat, was zij in de ogen van de Grieken en Romeinen niet belangrijk. Men dacht er niet systematisch over na. De leidende klasse in de samenleving had landgoederen, waarop voldoende geproduceerd werd voor het eigen levensonderhoud. Zelf zou geen fatsoenlijk Romeins burger economische activiteiten verrichten. Dat was werk voor het personeel en hij bemoeide zich er niet mee. Alleen politiek en filosofie interesseerde de goed opgeleide Romein. Zijn deugden waren nog steeds die van de oude stadstaat: de eigenschappen die hem is staat stelden de stad de overhand te doen krijgen in haar concurrentie met andere steden. Hitler of Seneca.

Qua ethiek maakt het niet te veel verschil. Beider ethiek was gebaseerd op een soort samenleving waar het individu ondergeschikt was aan de gemeenschap en de gemeenschap een middel tot overleven in een vijandige wereld.


  1. Sociologie is de wetenschap omtrent de onderlinge verhoudingen van in gemeenschappelijk verband levende organismen, en de wetten die deze gemeenschap beheersen. Aldus een van de vele definities die geen van alle erg helder zijn.
  2. Van 91 tot 88 a.D.
  3. Zie bijvoorbeeld Gilbert Murray in diens inleiding op de Engelse vertaling van de Oresteia, George Allen 1928. Murray was Regius hoogleraar Grieks in Oxford en stond bekend als de beste Oudheidkenner van zijn tijd.
  4. Sommige producten zoals bijvoorbeeld wapens werden op den duur wel op industriële schaal gemaakt en ook de bouw was goed georganiseerd, maar een industrieel bedrijfsleven met een groot service apparaat zoals wij dat kennen was er niet. In hoofdzaak omdat de techniek ervoor ontbrak.

Dit artikel over de overheid verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.

Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.

1 reactie

  1. Neef Jansen schreef:

    Seneca is een stoicijn die in Mein Kampf direct het werk van een gevaarlijke gek zou hebben onderkend. Ook zou hij, juist als stoicijn, gewezen hebben op het belang van zoeken naar een gunstige balans tussen individuele vrijheden en collectieve verplichtingen. Vele eeuwen later weten we dat een dergelijke balans zich begint af te tekenen in bepaalde vormen van moderne westerse cultuur, die getypeerd worden met bijvoorbeeld Scandinavisch Model, Rijnlandmodel, Poldermodel, christendemocratie en sociaaldemocratie, Gemengde Economie, de synergetische combinatie van vrije ondernemingsgewijze productie en verzorgingsstaat, enzovoort. Woorden als ‘socialisme’ en ‘communisme’ zijn trouwens historisch verbonden met een massagraf van ongeveer 120 miljoen vermoorde andersdenkenden.