DE WERELD NU

Over Sinterklaas, Oranje, Amsterdam en mijn grootvader

Ik heb het vaker gehad in columns en tweets over mijn grootvader, gewoon omdat ik hem een boeiende, inspirerende en soms ook grappige figuur vind. Mijn grootvader Dr. Jan Gajentaan leefde van 1902 tot 1987 en was onder meer Amsterdammer (8e generatie, ik ben zelf 10e generatie Amsterdammer, maar inmiddels Rotterdammer), dierenarts, Sinterklaas bij de Amsterdamse intocht (1950 – 1962), de eerste nationale televisiesinterklaas (1952 e.v.), ICA-lid vanaf de oprichting in 1932, voorzitter van het Amsterdamse Oranje-comité, bestuurslid van de Amsterdamse afdeling van het ANV (Algemeen Nederlandsch Verbond) en verder nog actief in tal van verenigingen en andere gremia.

Een breukvlak in zijn leven was 1965, toen hij zich terugtrok als voorzitter van het Amsterdamse Oranje-Comité nadat duidelijk werd dat prinses Beatrix zou trouwen met Claus von Amsberg en dat het huwelijk in Amsterdam zou plaatsvinden. We kenden in Nederland Claus toen nog niet als de beminnelijke, bescheiden, met ontwikkelingswerk gepreoccupeerde man die hij later zou blijken.

Wel was bekend dat hij in de oorlog dienst had gedaan bij de Duitse 90e pantserdivisie, en dat was de reden voor mijn grootvader om zich tegen het huwelijk te verzetten, tenzij Beatrix haar aanspraken op de troon zou opgeven. “Als velen kan ik bepaald niet enthousiast zijn en zonder enthousiasme kan geen feest gevierd worden”, zei mijn grootvader in 1965 tegen journalisten.

Nu, vijftig jaar later, lijkt dat een emotionele reactie te zijn geweest. Ik weet niet of mijn grootvader er later spijt van heeft gehad dat hij zich zo hard had uitgesproken, waarvoor hij overigens ook veel lof kreeg. Wel is het zo dat zijn teleurstelling groot moet zijn geweest en hij sindsdien een tamelijk teruggetrokken leven leidde, terwijl het openbare leven en vooral het Huis van Oranje-Nassau toch altijd zijn lust en zijn leven was geweest. Monarchist bleef hij wél, in hart en nieren zelfs, maar de huwelijkskeus van Beatrix heeft hij nooit kunnen goedkeuren.

Over al die zaken sprak hij vroeger weinig en zeker de periode van de oorlog en daarvóór kwamen niet zo vaak ter sprake. Zijn glorietijd was zijn optreden als Sinterklaas (zie illustratie boven artikel, 1961), waarmee hij ongekende successen beleefde: in zijn tijd als Sint, jaren vijftig en begin zestig, liep het toeschouwersaantal bij de intocht op tot 750.000 of zelfs 800.000 (1955), de Koningin was drie keer present en Trygve Lie, de eerste Secretaris-Generaal van de VN (nu grote criticaster van het Sinterklaasfeest) was in 1954 present om de Sint bij aankomst met de stoomboot hartelijk te ontvangen.

Omdat het tegenwoordig makkelijk is via sites als Delpher onderzoek te doen in krantenarchieven ben ik de laatste tijd meer te weten gekomen over het leven van mijn grootvader vóór de oorlog. Juist omdat hij bij allerlei verenigingen in het bestuur zat en in die hoedanigheid ook vaak toespraken hield, kon ik zijn stappen aardig nagaan, al vanaf de jaren twintig en dertig in de vorige eeuw.

Nu was het Amsterdam van voor de oorlog natuurlijk een ander Amsterdam dan daarna. In de Tweede Wereldoorlog verloren ongeveer 110.000 Amsterdammers het leven, waaronder veel mensen uit de omvangrijke joodse gemeenschap, die vóór de oorlog ongeveer 75.000 mensen telde maar daarna gedecimeerd was. Een klap voor het sociale, culturele en economische leven van de hoofdstad.

Door mijn naspeuringen kwam ik erachter dat de joodse gemeenschap een rol speelde in het leven van mijn grootvader, met allerlei vertakkingen. Zo werd het ICA opgericht en geleid door de joods-Amsterdamse huisarts Dr. Maurits “Maupie”de Hartogh, een markante Amsterdammer, die een eenmanspartij had en daardoor behalve huisarts ook gemeenteraadslid was. Hij was de man die in 1934 het plan bedacht om een grote Sinterklaasintocht te organiseren. In een artikel dat hij schreef in 1972 voor het blad Ons Amsterdam, vertelde mijn grootvader hoe dat precies in zijn werk ging:

“Ik herinner mij nog goed de ICA-vergadering in 1934, toen Maupie (Dr. M. de Hartogh) met het plan kwam om Sinterklaas in de hoofdstad feestelijk in te halen. David Kouwenaar, journalist van de NRC, had hem op het idee gebracht en het plan werd met grote hilariteit ontvangen.”

Waarop de historische woorden van Maupie volgden: ”of het wordt een enorm debâcle of een enorm succes!”. Vervolgens verhaalt mijn grootvader hoe “Maupie” kosten nog moeite spaarde om de intocht te organiseren, compleet met Sint (toneelspeler Eduard Verkade), stoomboot, zwarte pieten (hiervoor werden Surinaamse schepelingen gevraagd), een kinderfeest in het Vondelpark en een wit paard, geleend van de firma Van Gend en Loos. Zelfs de rechtzinnige burgemeester De Vlugt kon er niet omheen om de Sint te ontvangen, waarna hij volgens mijn grootvader tegen ICA-voorzitter De Hartogh zei: “Maupie, hoe heb je mij zo gek kunnen krijgen?”.

Via het ICA raakte mijn grootvader ook bevriend met de cartoonist Jo Spier, eveneens van joodse afkomst. Toen mijn grootvader in 1940 een (dieren)doktersroman publiceerde, getiteld “Volgende patiënt!”, tekende Jo Spier een hondje voor de omslag. Het boek werd uitgeven door de eveneens joodse uitgever Andries Blitz. Een andere belangrijke connectie was Max Goldenberg, een prominente vertegenwoordiger van het joodse verenigingsleven in Amsterdam. Al vanaf 1930 was mijn grootvader druk doende om in het Oranje-comité katholieke, protestantse en joodse verenigingen te bundelen, samen verenigd in hun liefde voor “Koningin en vaderland”. Het was een vorm van natievorming. Mijn grootvader bezocht daartoe allerlei bijeenkomsten van het joodse verenigingsleven en voerde daar al in 1930 het woord. Max Goldenberg werd ook de penningmeester van het Amsterdamse Oranje-comité.

Van de genoemde joodse relaties wisten de ICA-bestuursleden “Maupie” de Hartogh en Jo Spier tenauwernood de oorlog te overleven (zij kwamen in 1945 beiden terug uit het concentratiekamp Theresienstadt). Uitgever Andries Blitz (zijn echte naam was overigens Andries Blits) trof het slechter: hij werd al in 1942 vermoord in Auschwitz, nog geen twee jaar nadat hij het boek van mijn grootvader had gepubliceerd, net als de eveneens in Auschwitz vermoordde bioscoop-exploitant Abraham Tuschinski, opdrachtgever van een comité waarin mijn grootvader secretaris was. Een zelfde lot trof in 1943 mede ICA-bestuurslid en oprichter van de Concertgebouw-vrienden Ir. J.A. Josephus Jitta en zijn gezin in concentratiekamp Sobibor.

Ook Max Goldenberg, de penningmeester van het Oranje-Comité, overleefde de oorlog niet: samen met zijn vrouw kwam hij in 1945 om in Bergen-Belsen. Hij was toen 42 jaar oud (precies even oud als mijn grootvader). Mijn grootvader voerde dit ook aan toen hij in 1965 terugtrad als voorzitter van het Oranje-comité. Hij zei tegen de Telegraaf:

“Voor de oorlog hebben wij in het Oranje-comité een joodse penningmeester gehad. Die man is na de oorlog niet meer terug gekomen. Zelden heb ik zo een fijn mens gezien als hij. Alleen al voor hem, ben ik verplicht mijn voorzitterschap neer te leggen”.

Een paar maanden later verzuchtte hij nog in de media:

“Ik ben een lastig man. Amsterdammers zijn allemaal een beetje lastig. Ik heb hier lang over nagedacht. Nu moet ik zeggen: het is een principekwestie. Dit moet ik principieel belijden”.

Zo zien we, dat dit oorlogsverleden, waarover men liever zweeg, op de één of andere manier twintig jaar na de oorlog boven kwam drijven en een verlate impact had op het leven van mijn grootvader, die zelf geen verzetsheld was. Wel heeft hij eens een waakhond van de Duitsers verdoofd op verzoek van het verzet, ik meen bij de overval op een bevolkingsregister. Voor de rest heeft hij, net als de meeste Nederlanders, de oorlog vooral overleefd door voorzichtig te zijn.

Dat de Amsterdamse Sinterklaasintocht na de oorlog zulke grote proporties aannam, was mede te danken aan het besluit van de Canadese legerleiding om de intocht vanaf 1945 veel grootser te organiseren, in navolging op de onvergetelijke Bevrijdingsintocht in Amsterdam die zij zelf hadden meegemaakt in mei 1945.

Zo werd na de oorlog de Sinterklaasintocht, naast het koningshuis, een symbool van nationale eenheid en geborgenheid door het beleven van de Nederlandse cultuur en folklore, iets waarvoor mijn grootvader zich al in het interbellum had ingezet, onder meer door zijn activiteiten voor het Algemeen Nederlandsch Verbond. Eén van die activiteiten was het doen herleven van de traditionele Palmpasen intochten in Amsterdam, ook al zoiets waarmee mijn grootvader druk doende was, naast de soms doldwaze plannen van het ICA, die gingen van het organiseren van een pantoffelparade op de Apollolaan op zondagmorgen tot een tentoonstelling van “het lelijkste hondje”in het Vondelpark, een groot succes waar destijds de halve Jordaanjeugd op afkwam.

Het is frappant om te bedenken dat nu juist de Sinterklaasintocht met zwarte pieten, een bedenksel van dat vrolijke, een beetje overmoedige ICA-comité van voor de oorlog dat een weerspiegeling was van het vrolijke, bruisende, multi-etnische Amsterdam van toen, nu tot zo’n grote maatschappelijke controverse leidt, terwijl er volgens mij niets slechts mee werd bedoeld.

Natuurlijk is het wel een overweging dat de bevolkingssamenstelling nu heel anders is dan toen, dus kun je ook redeneren dat de figuur van Zwarte Piet dan een andere invulling moet krijgen, juist om ervoor te zorgen dat het feest een bindendende werking behoudt. Die aanpassing gebeurt ook al sinds vele decennia, maar moet nu kennelijk in een soort van stroomversnelling plaatsvinden.

In het huidige klimaat van polarisering, lijkt die discussie nauwelijks op een rationele manier gevoerd te kunnen worden. We zien radicalisering van tegenstanders aan de ene kant, verbittering over de teloorgang van een traditie aan de andere kant, en een bestuurlijke elite bij schoolbesturen, stadsbesturen en de media (NPO) die overhaast ingrijpen door een politiek-correcte Piet in te voeren, waarbij ze weinig gevoel tonen voor de traditie en voor de specifieke magie van dit kinderfeest. De vraag is, of er op deze manier nog iets van zal overblijven.

Toen de bestuursleden van het Amsterdamse ICA in 1934, midden in de crisistijd, tijdens een hilarische vergadering besloten om een grootscheepse Sinterklaasintocht te organiseren, om zo het maatschappelijke leven van de stad en vooral van de jeugd wat op te fleuren, zullen zij niet bevroed hebben dat hun bedenksel 80 jaar later tot zo’n grote maatschappelijke controverse zou leiden.

Updated 15 december 2015

3 reacties

  1. Pam Evenhuis schreef:

    Een buitengewoon lezenswaardig en informatief artikel.
    Het bestuur van Sint in Amsterdam nodigt u uit om een kopje koffie (met iets lekkers) te drinken.
    Met vriendelijke groeten
    Pam Evenhuis, woordvoerder Sint in Amsterdam

  2. Gielah schreef:

    Beste meneer Gajentaan.

    Afgelopen donderdagnacht, bij het programma ‘Nachtzuster”, belde er een mevrouw ( Ellen…) op, die heel erg op zoek was naar foto’s van en informatie over uw grootvader.
    “Hij heette Jan Gajentaan”, vertelde ze, “en hij was tandarts.
    Wie heeft er informatie over hem?”
    Ik zat meteen rechtop in bed, want via uw berichten op Twitter had ik heel véél foto’s van uw grootvader gezien en verhalen over hem gelezen!
    Ik heb dat programma toen opgebeld en daar in de uitzending uitgelegd, dat de kleinzoon van deze gezochte Sinterklaas juist de laatste weken bezig was heel veel over hem te vertellen en dat de Ellen in kwestie alleen maar even ‘Jan Gajentaan” op Twitter hoefde in te tikken, om datgene te vinden waar ze naar op zoek was!

    Ik ben benieuwd of ze u inmiddels heeft gevonden?

    Met vriendelijke groet,

    Gielah.

  3. Jan Gajentaan schreef:

    Beste Gielah,
    Tot nu toe nog geen bericht gehad van Ellen…
    Mvg
    Jan