DE WERELD NU

Ons verleden – geschiedenis vanuit een breder perspectief

Ons verleden

Geschiedenis is niet het verhaal van een territoir. Ons verleden is het verhaal van een volk of culturele gemeenschap, die dat territoir tot woonplaats heeft.

Als er continuïteit bestaat in die gemeenschap maar het territoir is in de loop der jaren uitgebreid, gekrompen of verplaatst, zoals dat vaak het geval is, dan wordt gemakkelijk de vergissing gemaakt dat het territoir waarop men de gemeenschap nu aantreft ook vroeger het terrein was van haar geschiedenis.

De Nederlandse geschiedenis is daar een goed voorbeeld van. Afhankelijk van het tijdstip waarop je het begin kiest verandert het oorspronkelijke territoir. Het is verdedigbaar de Nederlandse geschiedenis pas te laten beginnen bij de Unie van Utrecht, nu ruim vierhonderd jaar geleden en Nederland te beperken tot de afgescheiden Noordelijke provincies plus de Generaliteitslanden. Zoals bekend zien de meeste Nederlandse historici dat anders.

In de twintigste eeuw lieten de meesten onze geschiedenis nog beginnen bij de Batavieren, die bij Lobith de Rijn kwamen afvaren op vlotten van boomstammen. Dat beeld is intussen aangepast.

Het graafschap Holland wordt nog steeds gezien als de kern waaromheen ons land is ontstaan. Alles wat binnen de tegenwoordige grenzen van Nederland gebeurde voordat dit graafschap ontstond wordt beschouwd als een soort aanloop, niet als een wezenlijk onderdeel.

Dat is geen grote verbetering op de Bataven. Er is best iets concreets over de vroege jaren van Holland bekend terwijl praktisch alles wat er over de Batavieren werd geschreven fantasie is, maar Holland heeft eigenlijk niet eerder dan in de zestiende eeuw een rol van betekenis gespeeld in Nederland. Net zo min als de Batavieren heeft Holland vóór haar grote bloeiperiode de kern gevormd van de culturele gemeenschap die nu nog als het land en volk van Nederland geldt.

In de eerste plaats was een groot deel van het land er helemaal niet in de beginjaren van Holland. Letterlijk niet, in de zin dat grote delen van de tegenwoordige provincies Holland onder water stonden. Maar ook staatkundig niet, omdat het merendeel van het latere Hollandse grondgebied in handen van anderen was, in hoofdzaak van de bisschop van Utrecht. Cultureel was er helemaal niet veel in de beginjaren. Daar was het aantal inwoners te klein voor.

Nederland ontleent zijn betekenis aan zijn ligging aan de monding van een aantal grote rivieren. Die rivieren vormen tezamen een grote delta, van de Groningse kwelders tot de Zeeuwse gaten, waarvan in de natuurlijke toestand de geografie aan constante verandering onderhevig is. Het best te vergelijken is dat met de Gangesdelta in Bengalen of de Nijldelta in Egypte.

De tegenwoordige natuurkundige kaart van Nederland verschilt flink van de kaarten uit het begin van de jaartelling en dat is niet alleen een kwestie van een verbeterde cartografie. Door de voortdurende overstromingen en de moerassige instabiele bodem van het Deltagebied, was het niet midden in het moeras, in Holland, maar op de grens tussen het hoge land en het latere poldergebied, dat de belangrijkste handels- en verkeersknooppunten ontstonden. In het Noorden van het rivierengebied waren dat Utrecht en de IJssel- en Maassteden, in het Zuiden Brugge en Gent.

Dat de grens tussen Nederland en België een kwestie van toeval is geweest en dat Holland een tijd lang meer op Vlaanderen georiënteerd was dan op de andere Noordelijke provincies, dat heeft Geyl overtuigend aangetoond. Georiënteerd zijn moet hier letterlijk worden genomen. De vorstendommen Brabant en Vlaanderen waren zoveel dichter bevolkt, zoveel welvarender en ontwikkelder dat van een zelfstandige culturele ontwikkeling in Holland geen sprake kon zijn.

Tot de vijftiende eeuw toe is van Holland als factor in de Europese politiek nauwelijks sprake. De buitenwereld was georiënteerd op de Vlaamse handelssteden. Dat Holland in de Middeleeuwen ooit de eer te beurt viel om een Roomse Koning te leveren, een Duitse Keizer elect, was niet omdat het graafschap zo belangrijk was maar juist omdat de Keurvorsten, de hoge heren in het kiescollege, van de graaf van Holland niets te duchten hadden. Iets dergelijks overkwam een graaf van Nassau, een van de voorvaderen van de Zwijger.

Holland zag in de vroege Middeleeuwen verder ooit een keer een gezamenlijk leger van de Duitse Keizer en de bisschop van Utrecht op strafexpeditie verschijnen. Dat leger wist men nog te verslaan ook. De strafexpeditie werd gehouden omdat de graaf tol begon te heffen bij Vlaardingen op de Nieuwe Maas, waardoor een keizerlijk prerogatief geschonden werd en de handel van Utrecht en Keulen in problemen kwam. De Hollandse graaf wist het leger van de keizer te verslaan omdat de zwaar gewapende ridders vast kwamen te zitten in de modder. Een soort Gulden Sporenslag in het klein, maar verder van zo weinig betekenis dat het buiten Holland in de Europese geschiedenis door niemand is onthouden.

In de vijftiende eeuw werd Holland snel belangrijker. De bedijking en inpoldering nam een grote vlucht en Holland kreeg daardoor een stabielere bodem en een aanzienlijk grotere bevolking. De visserij en de scheepsbouw werden beide technisch verbeterd en handel en transport waren nu belangrijke middelen van bestaan.

In het Zuiden had intussen ook een verschuiving plaats gevonden. Brabant was in betekenis vooruitgegaan ten koste van Vlaanderen. De verzanding van de haven van Brugge maakte Antwerpen geschikter als handelscentrum en ook politiek was Brabant in de vijftiende eeuw belangrijk geworden als het centrum van de Noordelijke bezittingen van de hertogen van Bourgondië. De hertogen resideerden in Leuven, Mechelen en Brussel en niet meer in Brugge.

Vanuit Brabant werd veel gedaan aan de verbetering van de politieke en economische infrastructuur van de rest van de Nederlanden. Vooral Philippe le Bon heeft er alles aan gedaan om van de verschillende Nederlandse gewesten, die voor en na in zijn handen vielen een eenheid te maken, met Brussel en Mechelen als centrum van bestuur en administratie en Antwerpen voor de handel en financiën.

Als van een begintijd kan worden gesproken van de culturele eenheid van de Nederlanden dan is het de regering van deze Bourgondische prins. Zijn nakomelingen hebben het Noordelijk deel van het land geregeerd tot aan de afzwering van Philips II en het zuidelijk deel tot aan de tijd van Napoleon.

Met de twee Unies, die van Utrecht en van Arras, is er een eind gekomen aan de eenheid van de Bourgondische Nederlanden. België en Nederland kunnen beide hun geschiedenis herleiden tot dit tijdstip. Voor die tijd is hun geschiedenis gemeenschappelijk en blijft alleen de vraag wanneer voor het eerst sprake was van een culturele eenheid met voldoende cohesie om van geschiedenis te kunnen spreken.

Ik zou kiezen voor de Bourgondische tijd als het beginpunt, maar je kunt daar ook anders over denken. Daarvoor was er zeker al iets dat de Nederlanden samenbond. Alle gewesten behoorden tot het gebied van de delta of waren in elk geval gelegen aan de benedenloop van de grote rivieren. De meeste leefden in hoofdzaak van de handel. Enkele van de zuidelijke gewesten spraken Frans of waren tweetalig, maar de andere een vorm van Nederduits. Dat was een taal die overigens nog een behoorlijk stuk buiten onze tegenwoordige landsgrenzen werd gesproken.

Alle gewesten hadden tot de bisdommen Utrecht, Luik en Arras gehoord. De Broeders van het Gemene Leven uit Deventer, die Geert Groote en Thomas á Kempis hebben voortgebracht, waren ook in de overige gewesten populair, net als in Westfalen en in het Rijnland. De rederijkerskamers waren overal in de Nederlanden maar ook in Noord-Frankrijk en Noord-Duitsland het middelpunt van de burgerlijke cultuur.

Men studeerde in de Nederlanden vaker in Leuven dan aan de grote Universiteiten van Praag of Parijs. Overal in de Nederlanden waren steden belangrijker dan de adel, maar dat was toch in het Noorden, waar men geen grote adel had, veel meer uitgesproken het geval dan in het Zuiden. Men had dus nogal wat gemeen op cultureel terrein, maar de toename van die saamhorigheid in de Bourgondische tijd was heel spectaculair.

De grenzen zoals we die nu hebben, men kan het nalezen bij Geyl, zijn een gevolg van de krijgskansen in de tachtigjarige oorlog. Voor de hand liggend zijn ze niet. Nederland beneden de grote rivieren zou om een aantal reden veel beter bij België passen en het Oosten misschien wel beter bij Duitsland.

Dat Amsterdam de opvolger werd van Antwerpen als het belangrijkste financiële handelscentrum van Noord-Europa was een rechtstreeks gevolg van de Spaanse furie en de afsluiting door de Watergeuzen van de Schelde voor de Antwerpse scheepvaart. De kooplui verhuisden naar Amsterdam met hun waren en hun geld en handelsrelaties. De spectaculaire bloei van Noord-Nederland in de zeventiende eeuw is een voortzetting van de Bourgondische bloei waar in de zestiende eeuw het hele gebied van de Lage Landen aan deelnam.

Nederland is meer dan België en de meeste andere kleine Europese landen een land met een eigen cultuur en een eigen geschiedenis. Toch zou het niet doenlijk zijn om die geschiedenis te begrijpen wanneer die losgemaakt wordt van de Europese geschiedenis waar zij onderdeel van uitmaakt. Voor de Bourgondische tijd was men zich hier niet bewust een eenheid te vormen die zich van Frankrijk en Duitsland onderscheidde.

Het nationalisme stond nog overal nog in zijn kinderschoenen. Vlaanderen en Artois beschouwden zich als delen van het Franse Koninkrijk en de overige provincies als delen van Duitsland, maar veel belang had dat niet. Duitsland was helemaal geen staat maar eerder iets dat lijkt op de EU, een losse bond van kleine soevereine staatjes.

Voor alle regio’s in Frankrijk en Duitsland gold in de Middeleeuwen een grote mate van maatschappelijke en staatkundige autonomie. De Nederlanden waren daarop geen uitzondering. Pas de poging van de Bourgondische hertogen om van de gebieden een eenheid te maken heeft een band geschapen tussen de gewesten die op de duur tot een gezamenlijke zelfstandigheid heeft geleid.

De rol van Holland als de drager en naamgever van de Nederlandse geschiedenis is zeker belangrijk en vanaf het einde van de zestiende eeuw ook onbetwistbaar, maar in eerdere tijden waren er wel degelijk al centra van wat nu de Nederlandse cultuur heet, in de eerste plaats natuurlijk Vlaanderen en Brabant.

In de zestiende en zeventiende eeuw begon zich, wanneer we nu terugkijken, pas het merendeel van de tegenwoordige Europese staten te vormen. Frankrijk en Engeland liepen voorop en waren al in de zeventiende eeuw grote spelers. Voor Italië en Duitsland duurde het tot de negentiende eeuw voordat van natievorming definitief sprake was.

Met de benefit of hindsight kan men in eerdere eeuwen de wortels zien van de tegenwoordige Europese landen, maar het had met de meesten ook anders kunnen lopen. Italië heeft nog steeds minder samenhang dan de Benelux. Frankrijk had heel gemakkelijk uit een aantal verschillende staten kunnen bestaan, waarvan er één belangrijke bezittingen in Engeland zou hebben gehad. Zonder het nationalisme van de negentiende eeuw hadden we misschien een Habsburgs Midden-Europa gehad, waar stukken van Italië en het grootste deel van de Balkan deel van zouden hebben uitgemaakt. Polen had Zweeds kunnen zijn en Rusland misschien ook wel. Ik bedoel maar. Achteraf gezien lijken veel dingen voor de hand liggend of onvermijdelijk, maar die noodzaak is schijn en in werkelijkheid is er veel toeval.


Dit artikel over Ons verleden verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.

Meer van Toon Kasdorp vindt u hier