DE WERELD NU

Jan Storm – Verkiezingsblog 2017

Jan Storm, PS2023

Jan Storm schreef bij gelegenheid van de verkiezingen op 15 maart onderstaande serie columns voor de website van zijn uitgever De Blauwe Tijger. Bij gelegenheid van de recensie van zijn boek Welke Democratie? nemen we dat vandaag graag over als essay over de staat van onze democratie.

In onderstaande columns betoog ik dat Nederland een twee-klassen-samenleving is.

De eerste klasse (de regenten) bepaalt de agenda van het land en neemt binnen die agenda alle beslissingen. Met recht kan men zeggen dat zij stemrecht heeft. De heersende klasse telt volksvertegenwoordigers, leden van adviesraden, rechters, burgemeesters, ombudsmannen en hoge ambtenaren. Zij heeft zich georganiseerd in politieke partijen.

De tweederangs-burgers (de rest) hebben geen stemrecht, maar slechts kiesrecht: déze burgers mogen alleen om de paar jaar uit het aangeboden assortiment politieke partijen er één kiezen.

Een twee-klassen-maatschappij is evident niet-democratisch:

Het is niet democratisch als de ene groep burgers de andere uitsluit van besluitvorming over onderwerpen die allen aangaan. En het is, vanuit democratisch oogpunt, nog erger als de heersende klasse een kleine minderheid is en de overheerste klasse de meerderheid, de zeer grote meerderheid. En het is extra ondemocratisch als de regenten bij hun besluitvorming wèl de belangen van lobby’s (en hun eigen carrièreperspectieven) in het oog houden.

Onvermijdelijk leidt een twee-klassen-systeem tot besluiten (en dus tot een samenleving) die niet overeenstemt met de wensen van de gewone burgers.

Helaas zal dit systeem niet uit zichzelf veranderen: het is goed dichtgetimmerd. De gewone burgers hebben geen hoger beroep tegen de beslissingen van de regenten – en geen zeggenschap over wie er tot de regentenklasse mag toetreden. Het systeem is door generaties van regenten naar eigen smaak vormgegeven. De burgers van Nederland hebben er nooit hun mening over mogen geven.

Het treurigste van dit alles is nog dat ondemocratische bestuurssystemen ook ondoelmatig zijn. In Zwitsers onderzoek zijn systemen met burgerinvloed vergeleken met bestuur via volksvertegenwoordigers; en toen bleek dat vertegenwoordigende ‘democratie’ leidt tot ondoelmatigheid, hogere overheidsschulden en een slechtere belastingmoraal. Ondemocratische systemen verstikken namelijk de creativiteit, inzet en energie van de uitgesloten burgers; ze maken de burgers calculerend.

Dit soort systemen is in vele zich democratisch noemende landen al eeuwenlang staande praktijk. Montesquieu noemde zo’n stelsel geen democratie maar een aristocratie.

Het is hoog tijd dat we een eind maken aan de tweedeling tussen kiezers en gekozenen en een echte democratie gaan opbouwen.

Een vanzelfsprekende eerste stap is om alsnog het correctief referendum (op 18/19 mei 1999 in de Eerste Kamer nipt verworpen) in te voeren. Daarmee krijgen de burgers het recht om de beslissingen van de volksvertegenwoordigers achteraf te mogen corrigeren.

Maar echt democratisch wordt het pas met het volksinitiatief: het systeem waarin burgers (met zekere procedurele waarborgen) voorstellen bij de gehele kiesgerechtigde burgerij in stemming kunnen brengen en voorstellen die worden aangenomen ook echt worden ingevoerd.

Als we het volksinitiatief invoeren is de tweedeling tussen kiezers en gekozenen voorbij. Dan nemen we in dit land de beslissingen samen en stemmen die beslissingen dus overeen met de opinie van de burgers.

12. De kiezers weten niets beters te doen dan telkens wegstemmen wie geregeerd heeft
James Madison (1751-1836), een van de aartsvaders van de Amerikaanse Grondwet, hield in federalist paper 63 rekening met de mogelijkheid dat vertegenwoordigers de belangen van het volk niet goed zouden behartigen. En hij vreesde (papers 10 en 51) dat de volksvertegenwoordiging overheerst zou worden door facties en heethoofden die slechts oog zouden hebben voor de korte termijn en voor lokale belangen. Om te komen tot een bezonnen wetgeving pleitte hij (op het spoor van Montesquieu) voor een volksvertegenwoordiging bestaande uit twee Kamers die via verschillende mechanismen zouden worden gekozen en de regel dat een voorstel pas wet zou worden als beide Kamers het hebben goedgekeurd. De twee Kamers zouden elkaars rivaal moeten zijn en elkaar op het rechte pad houden.

Madison hoopte dat het volk de besten en meest deugdzamen tot zijn vertegenwoordigers zou kiezen, dat die zich zouden opstellen als hoeders van de rechten en vrijheden van de burgers en hen zouden beschermen tegen de overheid, zouden stemmen op grond van hun geweten en zich zouden verantwoorden tegenover hun kiezers. De kiezer zou hen wakker en integer houden door hen al of niet te herkiezen. Volksvertegenwoordigers zouden in hun wijsheid begrijpelijke wetten opstellen; dan zou de burger zich ermee identificeren en zich eraan houden.

Hoe anders is het gelopen! Er verschenen politieke partijen ten tonele en die deden precies waar Madison voor gewaarschuwd had. Volksvertegenwoordigers danken hun zetel aan hun aanzien in de partij, zij ontlenen hun legitimatie aan die partij en identificeren zich veel meer met de partij dan met de kiezer. Een politicus zal doorgaans zijn leven lang bij dezelfde partij blijven en door dik en dun partijgenoten steunen tegenover politici van andere partijen. Vertegenwoordigers van een politieke partij in de ene Kamer van de volksvertegenwoordiging stemmen af met hun partijgenoten in de andere Kamer. De ‘strijd’ tussen de twee Kamers verbleekte vergeleken met die tussen de partijen.

Politici maakten bestuur en wetgeving ingewikkeld. De kiezer kon de verrichtingen van de politici daarom moeilijk meer beoordelen. De partijen werden zo onkwetsbaar dat ze zich weinig van de kiezers hoefden aan te trekken. Ze doen alsof ze elkaar bestrijden maar fundamenteler is hoezeer hun belangen parallel lopen. Verkiezingen verwerden tot reclamecampagnes en wedstrijden in ontwijken en denatureren van de onderwerpen waar het over zou moeten gaan. De focus kwam meer te liggen op het goede sier maken met het uitdelen van cadeautjes dan op Madisons bewaken van de burgerlijke vrijheden. De kiezers zijn ontevreden maar weten geen tegenspel te bieden, ze weten niets beters te doen dan telkens weg te stemmen wie geregeerd heeft. Hoe is dan verstandig beleid te verwachten?

11. Competitie tussen politieke partijen is een toneelstuk
Dat politieke partijen zich van elkaar willen onderscheiden, is te begrijpen; maar ik denk dat ze daarin doorslaan: ze maken de tegenstelling regering/oppositie onnodig scherp.

En ze maken de kiezers gek met overtrokken beloften en met het demoniseren van elkaar, zeker in de aanloop tot verkiezingen.

Na de verkiezingen blijkt niemand de meerderheid te hebben behaald en moet er een coalitie komen. De opgehitste kiezers moeten worden teleurgesteld, want de verkiezingsbeloften kunnen niet integraal worden nagekomen. De partijen beschuldigen elkaar van kiezersbedrog en het spel begint weer van voor af aan. Hoe kun je zo ooit tot een harmonieus beleid komen?

In een districtenstelsel heb je meestal twee grote partijen die om beurten sterk uit de bus komen. Die partijen bestrijden elkaar. Wie de meerderheid haalt kan zonder coalitiepartner de regering vormen. Dáár is een duidelijke tegenstelling regering/oppositie logisch, dáár is zo’n tegenstelling begrijpelijk. In Nederland hebben we echter (gelukkig) een evenredig kiesstelsel. Elke partij die hier de kiesdeler haalt krijgt een zetel. Dit levert in de Tweede Kamer een waaier van partijen op waaruit relatief makkelijk een coalitie te vormen is. Een scherpe tegenstelling regering/oppositie is hier helemaal niet nodig.

Er is een prima alternatief voor dat eeuwige gekibbel tussen politieke partijen: werken met coalities waarin alle ‘constructieve’ partijen meedoen.

Laat de partijen stoppen met hun toneelstuk dat ze elkaar zo haten. Laten ze stoppen districtenstelseltje te spelen. Het is een kronkel waarmee ze zich alleen maar vastdraaien.

10. Verband tussen democratie en economisch/maatschappelijk succes?
De meeste grondwetten dicteren een bestuurssysteem waarin een klein groepje burgers (de politici, rechters, ambtenaren enz.) mag meepraten en meebeslissen, en de rest – de grote meerderheid – niet. Iedereen begrijpt dat dit niet democratisch is, maar het is in praktisch de hele wereld staande praktijk.

Je zou misschien kunnen zeggen: niet democratisch oké, dat is misschien wel zo, maar het functioneert in de westerse democratieën toch heel aardig?

Laten we eens proberen een onderzoeksopzet te bedenken om dat na te gaan. Laten we landen met veel burgerzeggenschap vergelijken met landen met weinig burgerzeggenschap. Dat wordt moeilijk, want hoe corrigeer je voor de specifieke omstandigheden van de verschillende landen? Globaal ziet het er wel naar uit dat landen met ontwikkelde democratieën, met veel vrijheid, het beter doen dan dictatoriaal geregeerde landen. Maar binnen de groep democratische landen is het moeilijk harde uitspraken te doen: de verschillen in democratie zijn te klein en die in andere kenmerken te groot om een verband te kunnen leggen tussen democratie enerzijds en economisch dan wel maatschappelijk succes anderzijds.

Ik wijs u op het boek Die direkte Demokratie, Modern, erfolgreich, entwicklungs- und exportfähig (1999) van Kirchgässner, Feld en Savioz. Het bevat econometrische analyses, uitgevoerd op statistisch materiaal over Zwitserse gemeentelijke en kantonnale financiën. In mijn boek, Welke democratie?, heb ik de hoofdzaken eruit geciteerd. Het boek van Kirchgässner et al. is in Nederland niet te koop en zelfs in Universiteitsbibliotheken niet te lenen.

Het gaat over econometrische analyses, uitgevoerd op statistisch materiaal over gemeentelijke en kantonnale financiën. Omdat in Zwitserland in het openbaar bestuur allerlei lokale varianten van democratie naast elkaar bestaan – die verschillen konden ontstaan omdat de beslissingsbevoegdheid voor het inrichten van het bestuur bij de plaatselijke burgers ligt – kunnen nu stelsels met een verschillende mate van burgerinvloed met elkaar vergeleken worden. Het blijkt dat burgerinvloed leidt tot lagere kosten, lagere schulden, een betere belastingmoraal en doelmatigheidswinst. Kirchgässner et al. rapporteren geen ideologische programmapunten of wensdromen, maar boekhoudkundige feiten. Directe democratie is blijkbaar doelmatiger dan democratie via volksvertegenwoordigers.

9. Grondwetten berusten op wantrouwen
Praktisch alle grondwetten op aarde zijn geschreven vanuit wantrouwen van de eigen burgers. Deze grondwetten construeren het bestuurssysteem van het betreffende land zó dat de burgers buiten spel blijven en dus geen kwaad kunnen, maar geven hen tegelijk de illusie dat alles keurig in orde is. Het zal u niet eens meevallen om zelf zo’n systeem te ontwerpen, maar de heersende klassen van de meeste westerse ‘democratieën’ is het gelukt. De enige uitzondering is Zwitserland; daar is het bestuurssysteem gebaseerd op vertrouwen van de burgers. Gelukkig dat deze ene afwijkende casus bestaat, want daardoor weten we dat een systeem gebouwd op vertrouwen kan bestaan. En elke objectieve waarnemer zal erkennen dat het in de praktijk nog best aardig werkt ook.

Dat wantrouwen was in vroeger eeuwen misschien gewettigd, maar tegenwoordig zeker niet meer, nu de meeste burgers kunnen lezen en schrijven en de communicatiemiddelen enorm zijn verbeterd.

Een systeem gebaseerd op wantrouwen kampt met minstens twee zwakke plekken. Eén: hoe kun je beargumenteren dat een klein groepje burgers (de politici, rechters, ambtenaren enz.) wel mag meepraten en meebeslissen en de rest, de grote meerderheid, niet. Twee: hoe kom je tot een nette methode om dat bevoorrechte groepje te selecteren.

Het merkwaardige is echter dat de burgers in de westerse democratieën nu en dan best ontevreden zijn over hoe ze bestuurd worden en regelmatig de partijen en de politici wegstemmen die net geregeerd hebben, maar die twee fundamentele zwakheden niet inzien.

8. Het wezen van de partijdemocratie
Kent u Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie (1911, 1925) van Robert Michels (1876-1936)? Hij beschrijft, met het accent op Duitsland, de organisatorische mechanismen die in een politieke partij optreden, in een wereld waarin de overheid steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgt.

Ik vat Michels’ betoog samen: politieke partijen bouwen een apparaat op, de sleutelposities komen in handen van beroepskrachten, deze beroepskrachten bepalen de partijlijn, zij trekken steeds meer taken naar de Staat toe en maken de wetgeving ingewikkelder. Daarmee wordt ook het politieke ambacht ingewikkelder. De leiders selecteren hun opvolgers, daarbij is trouw aan de partijlijn een belangrijk criterium. Met dat alles neemt de afstand tussen politici en kiezers toe.

Michels ziet dit als wetmatigheden die in elke politieke partij zullen optreden (mogelijk vooral bij een groeiend takenpakket voor de Staat). Hij schreef dit al in 1911, toen de politieke partijen nog in de kinderschoenen stonden. In feite beschrijft Michels de politieke partij al met al als inherent contra-democratisch.

Als we met Michels aannemen dat dit noodzakelijke patronen zijn in het politieke bedrijf, dan is het geen boosaardigheid van politici dat het zo gaat, maar komt dit patroon voort uit de innerlijke logica van het systeem ‘politieke partij’. Politici zijn dan eigenlijk net zo goed slachtoffer als wij allemaal. En dan er is misschien zelfs hoop. Op enkele plaatsen lijkt Michels zijn pessimistische analyse namelijk te koppelen aan het fenomeen vertegenwoordiging. Als we voor dat fenomeen nu eens alternatieven zouden kunnen ontwikkelen. Meer burgerzeggenschap dus: zelfredzame gemeenten, referenda en volksinitiatieven.

Burger, emancipeer!

7. Weet u hoe de Nederlandse Grondwet het voor elkaar krijgt de kiezer buiten elke besluitvorming te houden?
Door artikel 144 van de Grondwet van 1814. Dat artikel bepaalde namelijk dat de Grondwet alleen gewijzigd zou kunnen worden door de Staten-Generaal; en wel alleen als twee derde van het aantal leden vóór die wijziging was. Door dit artikel is het ten eerste volstrekt oninteressant wat de kiezers van de Grondwet mochten vinden: alleen de mening van de parlementariërs telt. En ten tweede bestendigde de Grondwet van 1814 door dit artikel zichzelf tot op de huidige dag: want als er geen twee derde meerderheid van de parlementariërs te vinden is voor een wijziging blijft de oude tekst staan. Nederland werd in 1814 een eenheidsstaat en een monarchie; de Staten-Generaal kreeg het monopolie op staatsrechtelijke beslissingen en mocht zijn gang gaan zonder ruggespraak met de kiezers. Er zijn in tweehonderd jaar best wijzigingen in de achtereenvolgende grondwetten doorgevoerd, maar de hoofdzaken uit 1814 zijn er allemaal nog steeds. Er komt immers natuurlijk nooit een twee derde meerderheid in de Staten-Generaal die dat anders wil. Onze parlementariërs vinden dat prima zo.

En denkt u dat de kiezers deze opzet dan tenminste in 1814 duidelijk hebben mogen goedkeuren? Helemaal niet. Ten eerste is de Grondwet van 1814 in enkele weken in elkaar gezet; ten tweede is dat gedaan door een commissie van veertien aristocraten die door koning Willem I persoonlijk waren uitgezocht; ten derde was de tekst van de Grondwet slechts in kleine kring bekend en heeft er dus in het land praktisch geen discussie over plaatsgevonden en ten vierde was het kiesrecht in die eerste Grondwet beperkt tot zo’n 1,5 procent van de bevolking. Maar zelfs die 1,5 % van de bevolking heeft zich er niet over uit mogen spreken: de Koning selecteerde 600 notabelen – één derde moest van adel zijn – en nodigde hen uit om op 29 maart 1814 bijeen te komen in de grote kerk in Amsterdam. Die 600 – 474 waren komen opdagen – hebben over de Grondwet hun stem mogen uitbrengen, zonder discussie.

Dit zijn allemaal feiten die je met enige moeite kunt nazoeken, maar die onze heersende klasse liefst stilhoudt.

Beste kiezer, op 15 maart mogen meer mensen kiezen dan in 1814, wees daar maar dankbaar voor, dat heeft de heersende klasse u toch maar gegund. Maar de hoofdzaken van de opzet van ons land kunt u daarmee niet beïnvloeden.

6. De Tweede Kamer schrijft onze wetten en onze grondwet
Die wetten en de Grondwet staan vol fraaie rechten; maar om die te mogen genieten, is de burger op alle kruispunten steeds weer aangewezen op politici, rechters, ombudsmannen, ambtenaren, en toezichthouders. Het meest simpele, logische en meest om­vattende recht – zelfbeschikking – dát krijgen de burgers niet.

Waarom moeten de Nederlandse burgers onder voogdij staan van beroeps-volksvertegenwoordigers? Kijk om je heen als je deze zin leest in het winkelcentrum, het schoolplein of elders: overal zie je weldenkende zelfredzame burgers. De meesten van ons kunnen tegenwoordig lezen en schrijven en we heb­ben nu heel wat meer communicatiemiddelen dan paard en postduif. Waarom moet de Staat dan nog als een aristocratie georganiseerd zijn?

Het belangrijkste recept voor verbetering van ons bestuurssysteem lijkt mij dat meer beslissingsbevoegdheid (en dus ook verantwoordelijkheid) komt te liggen bij de meest betrokke­nen, bij de burgers.

Burgerzeggenschap is qua systeem eleganter dan de nu bestaande heerschappij via de omweg van volksvertegen­woordigers. (Bovendien, waarom zouden er twee klassen van staatsburgers moeten zijn?). Beslissen, betalen en profiteren komen met burgerzeggenschap dichter bij elkaar te liggen. Burgerzeggenschap is minder kwetsbaar voor lobby’s en het leidt dus tot betere beslissingen dan democratie via volksvertegen­woordigers (zie mijn boek Welke democratie?). Machiavelli schreef al in 1532 dat het volk gewoonlijk een verstandiger en stabieler oordeel heeft dan de vorst, maar nog steeds is het niet ingevoerd.

Burgerzeggenschap komt ons misschien utopisch voor, maar dat is omdat we er geen ervaring mee hebben. Het is ons door de heersende klasse altijd ontzegd.

5. Krassen op het kartel

Op 15 maart mogen we naar de kiesbus om de 150 zetels van de Tweede Kamer te verdelen. De Tweede Kamerleden nemen samen alle grote beslissingen over het landsbestuur. De politieke partijen maken daar de dienst uit (geheel onbedreigd kunnen zij zelfs beslissen hun bevoegdheden aan Brussel af te staan).

Heeft de burger invloed gehad op de samenstelling van het assortiment politieke partijen? Op hun programma’s? Op hun kandidatenlijsten? Driemaal nee.

Hoe durft de heersende klasse dit systeem democratie te noemen? Het volk mag om de paar jaar alleen kiezen binnen het voorgetoverde assortiment kandidaten van het voorgetoverde assortiment partijen, die slechts van elkaar verschillen in door henzelf bij elkaar gefantaseerde programma’s.

De politieke partijen doen of ze elkaar bestrijden; zeker als verkiezingen naderen neemt het geluidsvolume toe. Maar op wezenlijke punten werken ze innig samen. Ten eerste: we houden de burgers eronder. Ten tweede: we scheppen leuke vervolgfuncties voor ‘oudere’ politici. Ten derde: we verdelen die baantjes zo dat we allemaal eerlijk aan bod komen. Het verdienmodel is ijzersterk: er zijn altijd 150 zetels te verdelen, de beloning voor een Kamerlid is ruim bovenmodaal en na enige jaren Kamerlidmaatschap is er een vervolgfunctie in de luwte, waar je zo mogelijk nog meer invloed hebt dan toen je Kamerlid was. Omdat de partijen het hier zo over eens zijn, hoor je er nooit iets over.

Hoe iemand tot de heersende klasse toetreedt, is volmaakt schimmig, maar eenmaal binnen zijn er geen klokkenluiders of spelbrekers. Het systeem is door de Grondwet gegarandeerd en wordt door de media dagelijks opgehemeld en gezegend.

Knappe kiezer die met zijn stem het kartel een krasje kan toebrengen.

4. Waarom heeft Nederland geen referendum?

Jawel, sinds 1 juli 2015 hebben we het raadgevend referendum in het wetboek staan. Maar dat is een lege dop. Ten eerste kan de heersende klasse (de politiek) de uitslag van een raadgevend referendum rustig negeren, zoals we met het Oekraïne-referendum hebben gezien. Ten tweede heeft de heersende klasse in de wet het arsenaal onderwerpen enorm ingeperkt waarover een raadgevend referendum mag gaan. Het mag alleen gaan over een onderwerp waarover het parlement een besluit heeft genomen. Vervolgens wijst de wet nog allerlei categorieën onderwerpen aan waarover géén raadgevend referendum gehouden mag worden, ook al heeft het parlement er een besluit over genomen. Maar ook daarmee vond de heersende klasse nog dat ze niet genoeg barrières had opgeworpen: zelfs om deze lege dop in praktijk te brengen moeten de burgers enorm doorzetten (10.000 handtekeningen van kiesgerechtigden binnen vier weken, vervolgens 300.000 handtekeningen van kiesgerechtigden binnen zes weken, en dan bij het referendum zelf een opkomst van minstens 30 procent). Waarschijnlijk was het de bedoeling het zo moeilijk te maken dat er nooit een referendum zou komen. Het is in 2015/16 tot ieders verbazing éénmaal toch gelukt.

Nee, wat ik bedoel is: waarom heeft Nederland geen normaal (correctief) referendum? De Tweede Kamer had een wetsontwerp daartoe op 11 februari 1999 warempel goedgekeurd, maar de Eerste Kamer heeft het in de nacht van 18 op 19 mei 1999 nipt verworpen. Dat ontwerp stond ook vol drempels en barrières, maar het was tenminste correctief. Maar de Eerste Kamer wilde de kiezers dit democratische recht niet ‘geven’. Geven? Nota bene, wat een arrogantie.

Volksvertegenwoordigers ontlenen hun legitimatie aan hun verkiezing door de kiezers. Alles wat zij zijn, zijn zij door de aanstelling door het volk. De kiezers zijn dus de opdrachtgever van de volksvertegen­woordigers. Het woord vertegenwoordigers zegt het al: de kiezers zijn de baas. Hoe haalt een vertegenwoordiger het in zijn hoofd zijn opdrachtgever het recht te ontzeggen hem instructies te geven?

3. Soevereiniteitsoverdracht
Datum: 18 februari 2017
Het gaat om de Tweede Kamer, toch wel de belangrijkste volksvertegenwoordiging in Nederland. De Tweede Kamer vertegenwoordigt het Nederlandse volk en controleert de regering.

Ons land is echter in 1957 toegetreden tot de Europese Gemeenschap (latere naam: Europese Unie). Een belangrijk punt daarvan is dat bevoegdheden van de lidstaten op Brussel overgaan. Stap voor stap werd steeds meer wetgeving in Brussel gemaakt en hoefden de ambtenaren in Den Haag die alleen maar netjes over te nemen. De nationale parlementen zoals de Tweede Kamer hadden eigenlijk steeds minder te doen. Tegenwoordig komt zelfs verreweg de meeste wetgeving uit Brussel. De media hebben dat niet goed door; ze hebben veel meer aandacht voor het nationale parlement dan voor het Europese. Ook zijn de ministers veel en vaak in Brussel om belangrijke zaken te doen, zonder dat de nationale media het merken.

Vindt u het vreemd dat de Tweede Kamer en de regering zo vlotjes bevoegdheden afstaan? Ik wel. Sinds mensenheugenis streven alle machthebbers ernaar hun macht te vergroten. Waarom in EU-verband opeens niet meer? Misschien heeft een van de lezers van deze column een idee. Ik hoor het graag.

Vindt u het vreemd dat de beloning van onze parlementariërs met sprongen omhoogging toen ze de verzorgingsstaat gingen opbouwen en hun werk dus belangrijker en verantwoordelijker werd? Nee, daar is wel iets voor te zeggen. Maar vreemd is wel dat de beloning niet weer daalde toen ze bevoegdheden aan Brussel gingen overdragen.

2. De kartelpolitiek
Datum: 11 februari 2017
Hoe komt iemand op de kieslijst voor de Tweede Kamer, en nog wel op een verkiesbare plaats? Moet hij/zij er leuk uitzien? Kunnen presenteren? Ruime maatschappelijke ervaring hebben? Verstand hebben van het landsbestuur? Kennis van de Grondwet? Goed contact hebben met een belangrijke kiezersgroep? Is er een examen?

Het is het raadsel van de parlementaire democratie. De politicologie heeft allerlei hypotheses bedacht en onderzocht. Het gaat toch om de zetels waar de agenda van het land gemaakt wordt en waar vele belangrijke beslissingen worden genomen.

Een belangrijke eigenschap waarmee je je kwalificeert om op de kieslijst te komen, is dat je er de vorige keer ook op stond. Goede prestaties als fractie-assistent of als gemeenteraadslid in Amsterdam helpen ook. Je moet een beetje kneedbaar zijn – netjes volgens de partijlijn lopen. Je hoort dan tot de vriendengroep en bent geen bedreiging voor de anderen die een plaatsje op de kieslijst willen. In het verleden behaalde voorkeursstemmen vormen geen grote factor.

Als je in de Kamer bent gekomen, is het verstandig meteen aan een exit-strategie te werken. En als je opnieuw verkozen bent helemaal. Want de collega’s vinden mensen met echt veel parlementaire ervaring ongewenst. Het is gezelliger allemaal even enthousiast en goedgelovig te zijn. Kijk dus actief rond naar een achterban waar een leuke vervolgbaan uit zou kunnen voortkomen. Cultiveer je contacten.

Kiezer, sorry voor deze realistische uiteenzetting, u kunt hier natuurlijk weinig mee. U krijgt op 15 maart een lijst met namen voorgeschoteld zonder enige achtergrondinformatie over de mensen waaruit u mag kiezen. Er staan alleen voorletters en een woonplaats. Die achtergrondinformatie had u eerder zelf maar moeten opzoeken. Waar? Hoe? Ik weet het niet.

1. Op 15 maart mogen we naar de kiekebus
Datum: 8 februari 2017
De keus is beperkt: We mogen één partij kiezen, uit het assortiment politieke partijen dat de Kiesraad heeft toegelaten. En vervolgens mogen we bij die partij één kandidaat kiezen uit de lijst die deze partij ons voortovert.

Waarom loopt het landsbestuur via politieke partijen? Dat heeft de heersende klasse in de negentiende eeuw zo in elkaar gestoken. En de heersende klasse van nu timmert het systeem via de Kieswet jaar in jaar uit verder dicht. Probeer maar eens een nieuwe partij op te richten en er aandacht voor te krijgen in de media.

En binnen de afzonderlijke politieke partijen: hoe gaat het daar? Heeft u wel eens geprobeerd binnen ‘uw’ partij een eigen kandidaat op de kieslijst geplaatst te krijgen: een ervaren integer persoon misschien zelfs? Vermoedelijk heeft u gemerkt dat uw partij een stevig bastion was. Vermoedelijk was er een leidend groepje van mensen dat al lang wist wat goed is voor u. Zo’n groepje houdt niet zo van eigen initiatief van de leden.

De Staat heeft in ons land alles minutieus geregeld, maar regels hoe een partij hoort te functioneren zijn er nooit gekomen. De leidende groepjes van de diverse partijen zijn het namelijk over één ding steeds eens geweest: zij willen de vrije hand in hun jachtgebied, dus geen regels voor het partijwezen. Terwijl de politieke partij toch geldt als de draaischijf van de democratie.

Onder invloed van die leidende groepjes zegt ook onze Grondwet niets over politieke partijen. Juridisch gesproken zijn de politieke partijen dus indringers in onze democratie. Maar in de praktijk zijn ze wel oppermachtig.

Ik wens u wijsheid op 15 maart, want u heeft haast niets te kiezen.


Deze tekst verscheen eerder op het Onlinemagazine van de Blauwe Tijger.