DE WERELD NU

Het geheim van Mohammed’s succes

Mohammed

Mohammed en zijn opvolgers Abu Bakr en Omar waren in staat om de zo veel beschaafdere buurstaten in snel tempo te veroveren om dezelfde redenen die eerder gegolden hadden voor Attila de Hun en Dzjengis Khan.

De nomadenstammen, waarmee dit soort charismatische leiders hun veroveringen ondernemen, hebben een lange periode van onderlinge strijd achter de rug. Dat brengt hen niet alleen krijgservaring bij maar ook de ervaring hoe met de overwonnenen om te gaan. Oorlog is voor nomaden een manier van leven. Wanneer iemand in staat blijkt alle stammen onder zich te verenigen heeft hij meteen een geschikte veroveringsmachine in handen. Een gemeenschappelijke en welvarende buitenlandse vijand is tegelijk voorwaarde voor het behoud van de interne vrede en een lokmiddel voor de ontevredenen. Die veroveringen van de profeet en zijn opvolgers waren geen toeval[1].

Het aantal krijgers waarover men beschikt is praktisch gelijk aan het aantal stamleden. Relatief veel groter dus dan het professionele leger van een landbouwstaat. De vrouwen en kinderen van nomaden leven niet sedentair en zijn daarom praktisch onkwetsbaar voor tegenaanvallen van de vijand. De nomadenkrijgers zijn beweeglijker dan hun tegenstanders, ze vallen alleen aan als ze een goede kans hebben om te winnen. Vinden ze de kans niet groot genoeg dan vermijden ze de strijd en zijn door hun superieure mobiliteit daar ook toe in staat. Overwinningen worden vervolgens een gewoonte bij de veroveraar en nederlagen bij hun vijanden. Het is een zich zelf versterkende proces.

De logistiek en intendance van het gewone nomadenleven is dezelfde als de logistiek en de intendance voor de oorlogvoering en die is in de loop der jaren geperfectioneerd. Nomaden zijn praktisch onkwetsbaar, zolang er maar geen technische overmacht is aan de kant van de sedentaire tegenstander. Die was er in de succesgevallen niet.

De kunst zit hem in het bijeenhouden van stammen die een lange traditie hebben van onderlinge strijd. De islam, de nieuwe en gemeenschappelijke godsdienst en hun eigen charismatische uitstraling voorzagen Mohammed en diens opvolgers van het benodigde bindmiddel.

De islam moest in de beginjaren noodzakelijk aan snel wisselende omstandigheden worden aangepast. Ook voor die aanpassing was het charisma van een groot leider nodig. Dat charisma had Mohammed en dat hadden ook de eerste kaliefs. Kaliefs konden het geloof veranderen, maar zodra de zeggenschap na de eerste grote nederlaag in handen kwam van de schriftgeleerden, was het met de aanpassingen afgelopen.

Vóór het ontstaan van de islam waren er op het schiereiland joodse Arabische stammen en stammen die door de Nestoriaanse christenen waren bekeerd. De islam kwam niet uit de lucht vallen. Maar joden- en christendom waren in Arabië geen groot succes. De joden waren niet echt op bekering uit en de christenen kwamen met een vorm van ethiek die niet bij het nomadenleven paste. Dat Mohammed en zijn opvolgers wat aan de inhoud van hun nieuwe geloof hebben moeten dokteren om het eerst passend te krijgen voor de nomadengemeenschap en later weer voor de veroverde gebieden, blijkt wel uit het bestaan van de duivelsverzen.

Veel mensen menen ten onrechte dat het hierbij om een geromantiseerde fantasie van Salman Rushdie gaat, maar de duivelsverzen[1] bestaan echt. Het gaat om verzen die oorspronkelijk deel uitmaakten van de prediking van Mohammed, maar die daar later uit verwijderd zijn, omdat ze niet pasten in het monotheïstische kader, dat nodig was voor de inpassing van de islam in de veroverde gebieden. Ze waren nodig voor het binnenhalen van de heidense Arabieren, maar werden weer verwijderd toen de nadruk kwam te liggen op de bekering van de oosterse christenen. Men paste overigens alleen aan voor zover dat strikt nodig was, want het deed toch afbreuk aan het sacrosancte karakter van de leer.

Elementen die niet verwijderd zijn, maar die eigenlijk nog steeds niet passen in de latere islam zijn de verering van de zwarte steen in Mekka en het vervangen van Jeruzalem door Mekka als centrum van het Mohammedaanse geloof. Dat zijn blijvende elementen uit het heidense verleden en zouden eigenlijk in het sobere en rechtlijnige karakter van de islam geen plaats horen te hebben. Maar ze zijn intussen oud en eerbiedwaardig.

De islam was in zijn beginperiode soepel genoeg. Veel soepeler dan het christendom en daarom bij uitstek geschikt om de oosterse christenen in te palmen. Vanaf Constantijn de Grote in de vierde eeuw was het christendom de ruggengraat van het Romeinse Rijk geweest. Eenheid binnen het rijk vereiste eenheid binnen het christendom en die eenheid ging ten koste van de geloofsovertuigingen van veel christenen in het Midden Oosten. Bovendien had het Romeinse rijk het karakter behouden van een stadstaat die haar regime oplegt aan veroverde gebieden.

Het bureaucratische regime van de keizer was niet gericht op de welvaart van de grote beschaafde gebieden in Mesopotamië en Egypte, maar op het vullen van de schatkisten in Rome en Byzantium. De naburige grote mogendheid Perzië was geen handelspartner van de Romeinen maar een vijand en een vijand met een soortgelijke staatkundige structuur. Even bureaucratisch en even dictatoriaal. Door de veroveringen van Mohammed en diens opvolgers werden de oude cultuurgebieden van het Midden-Oosten herenigd en verlost van het zware commerciële en religieuze juk van Byzantium en Soesa. Een opbloei van de handel en nijverheid en in hun kielzog van kunsten en wetenschappen was het gevolg.

Dat verklaart het grote succes van de islam in haar beginperiode. Toen zeven eeuwen later de macht van de kalief van Bagdad door de Mongolen werd gebroken en de zeggenschap in de geloofsgemeenschap voorgoed terecht kwam bij de geestelijke leiders en schriftgeleerden verdween met de kalief de flexibiliteit. Daarmee ook het laatste restje van de voorsprong die de islam ooit had gehad op het oudere en minder flexibele geloof van joden en christenen. Die bleken nu juist beter in staat zich aan te passen aan veranderende omstandigheden aan het einde van de Middeleeuwen. Nog even – in de vijftiende en zestiende eeuw – beleefde de islam een opleving onder de sultan van Istanboel, maar na diens nederlaag tegen de Latijnse christenen voor de poorten van Wenen was het voorgoed voorbij.


  1. Volgens de overlevering ontving Mohammad een duivelse openbaring waarbij goddelijkheid werd toegekend aan drie heidense godinnen, die in aanzien stonden bij een politiek belangrijke heidense stam, die hij graag voor zijn veroveringstocht wilde winnen. Toen hij de goddelijkheid bekendmaakte stemden de heidenen in met toetreding tot de islam en werd het leger van Mohammed beslissend versterkt.

Dit artikel over Mohammed verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.

Meer van Toon Kasdorp vindt u hier

3 reacties

  1. Cool Pete schreef:

    Redelijk oorzakelijke uiteenzetting.

    De islam-leer is vooral een overlevings- en veroverings-leer, die teert op veroverde culturen.

    Zie ook de Britse historicus Tom Holland.

  2. Frans Caleeuw schreef:

    Historisch drijfzand dit verhaal van de analfabete Mohammed. Van hem en van de opvolgende rechtgeleide kaliefen, die volgens de overlevering wereldrijken bestuurden zijn nooit munten of andere artefacten gevonden. Pas met de Omayaden vanuit Damascus kan men spreken van een wereldrijk. De Islam krijgt pas rond 1000 nC de huidige gekende vorm. De Koran waarvan het oudste gekende exemplaar uit 800 nC stamt, de Sira of biografie van Mohammed (100 tot 200 jaar na Mohammeds overlijden), de Hadith of orale overleveringen, die 250 tot 350 na zijn dood werden ‘opgetekend’ vormen de basis van het traditionele verhaal. Al bij al een schimmig begin.

  3. rob schreef:

    In Engeland begint men zo langzamerhand ook de vele geneugten van de islam te ontdekken:

    https://www.dailymail.co.uk/femail/article-9648477/Author-visited-Muslim-mosques-Britain-reveals-no-areas-white-men.html