DE WERELD NU

De sociale erfelijkheid van een samenleving

sociale erfelijkheid

De sociale erfelijkheid van een maatschappij is niet afhankelijk van haar DNA om haar essentie van generatie op generatie door te geven.

Het idee dat de erfelijkheid loopt via de genen dateert van Mendel en van Hugo de Vries. Het  vier-letterig DNA, de chromosomen en dubbele spiraalvorm kennen we pas sinds Crick en Watson. Darwin is wel de ontwerper van de evolutieleer, maar van het onderliggende mechanisme had hij geen idee.

Voor hem was de samenleving als een stap in de evolutie veel gemakkelijker denkbaar geweest waarschijnlijk dan voor een moderne bioloog. Voor zover bij samenlevingen van genetische erfelijkheid sprake is, werkt die op het niveau van de individuen en individuen wisselen nogal eens van samenleving. Van genetische evolutie kan daarom bij een samenleving alleen in een heel globale vorm sprake zijn en bio-filosofen als Richard Dawkins ontkennen de mogelijkheid gladweg. Maar genetica is maar één vorm van evolutie; er zijn andere denkbaar. In elk geval ontwikkelen samenlevingsvormen zich op een manier die sterk doet denken aan de evolutie van andere organismen.

Adam Smith beschouwde specialisatie in de productie en verdeling van arbeid als de belangrijkste bron van welvaart.[1] Dat was vooral daarom zo scherp gezien omdat deze analyse plaats vond helemaal aan het begin van de Industriële Revolutie[2] in de tweede helft van de achttiende eeuw, toen er van arbeidsverdeling op grote schaal nog geen sprake was. In Smiths eigen tijd en in de honderden  voorafgaande eeuwen bestond de overgrote meerderheid van de bevolking uit landbouwers. Landbouwers kennen een minimum aan werkverdeling.

Boeren maken het stadsbewoners mogelijk er een cultuur[3] op na te houden, maar nemen[4] daar zelf maar beperkt aan deel. Cultuur is een zaak van de steden. De landbouwbevolking in de tijd van Adam Smith  was in staat zich zelf te onderhouden en daarnaast een beperkt aantal stedelingen. Stedelingen konden om die reden maar een gering percentage uitmaken van de bevolking. Hoeveel precies, dat was afhankelijk van het klimaat en van de vruchtbaarheid van de omliggende gronden. Maar ook in Frankrijk, dat klimatologisch als gunstig gold in Europa, was de stedelijke bevolking tot in de negentiende eeuw minder dan tien procent[5] van het totaal.

Tussen de stedelingen bestond er wel een economische arbeidsverdeling, maar die was nog niet industrieel van aard. Het werk bestond in hoofdzaak uit het ambachtelijk vervaardigen van producten. Die dienden voor eigen gebruik en werden daarnaast regionaal verhandeld in ruil voor voedsel en grondstoffen. Er was maar een kleine interregionale handel in luxeproducten.

Voor enkele producten, zoals textiel, bier en wijn bestond al in de Middeleeuwen een vorm van kapitalistische productie, met bij behorende internationale handel. Voor al het overige was de productie ambachtelijk, dat wil zeggen het gehele product werd in principe door een en dezelfde ambachtsman vervaardigd.

Er zijn nu veel producten die vroeger niet bestonden. Die werden pas denkbaar toen  de nieuwe vorm van industriële en hoge energie productie tot stand kwam. Maar belangrijker dan al die nieuwe technische producten is het gegeven dat nu in principe alle inwoners van de beschaafde wereld bij de productie en de daarbij behorende arbeidsverdeling zijn betrokken[6]. De stijging van de welvaart, die daardoor mogelijk werd, is enorm.

Voor een bioloog is de menselijke samenleving met al haar kunstwerken niet wezenlijk iets anders dan een termietenheuvel of een beverdam: een onderdeel van de natuur en een verlengstuk van de dieren die haar vervaardigen[7].

De vraag is misschien of dat ook uit biologisch oogpunt nog wel een zinnige manier is om de menselijke samenleving te bekijken. Misschien is het redelijker om niet de mens, maar diens samenleving met alle daarbij behorende voorwerpen  te zien als de grote nieuwe stap in de ontwikkeling van het leven, te vergelijken met het ontstaan van de cellen, de eukaryoten, of de keer die het leven genomen heeft sinds het Cambrium.

De mensen van  tegenwoordig zijn zelf, in intelligentie  en in ieder andere vorm van aanleg niet te onderscheiden van hun voorouders: de Cro Magnon uit de laatste IJstijd. Maar het sociaal gedrag en de artefacten van deze recente voorouder staan voor zover wij weten dichter bij de samenleving van Pithecantropus Erectus en de Chimpansee, dan bij de tegenwoordige samenleving[8].

Om te kunnen spreken van een nieuwe ontwikkeling in het leven op aarde moet er sprake zijn van een zekere bestendigheid. Daarvoor is het wat de menselijke samenleving misschien nog te vroeg.

Dat onze samenleving kwetsbaar is en vrij gemakkelijk in zou kunnen storten lijkt waarschijnlijk. De kennis die haar in stand houdt is over veel verschillende mensen verdeeld. Praktisch niemand heeft meer een algemeen overzicht over techniek en wetenschap. Als de fijnmazige samenwerkingsvormen die de gemeenschappelijke kennis productief maken weg zouden vallen, zou herstel niet gemakkelijk zijn. Grootschalig geweld – op zich zelf eveneens een product van de moderne technologie – kan in handen vallen van mensen die zich om uiteenlopende reden door de wereldsamenleving buitengesloten voelen en er daarom ook niet loyaal aan zijn. Wederopbouw na een verwoesting is niet alleen een kwestie van aanwezigheid en toegankelijkheid van kennis, maar ook van grondstoffen en energie.

Veel van de grondstoffen die nodig zijn voor de bouw van een samenleving in zijn bestaande vorm zijn niet meer in voldoende mate voorhanden en de goedkope, gemakkelijk toegankelijke energiebronnen raken uitgeput.

Het is goed mogelijk dat de technische en zeer complexe samenleving waar wij in leven een eendagsvlieg zal blijken te zijn. De ecologie waar het zijn bestaan aan te danken heeft is het bezig te vernielen zoals het leven dat op DNA is gebaseerd dat gedaan heeft met eerdere vormen van leven, die gebaseerd waren op RNA als genetische informatiedrager. Het is de vraag of deze ecologie zich weer zou kunnen  herstellen als door een catastrofe onze samenleving zou ophouden te bestaan.


  1. Boek I hoofdstuk 1 van Enquiry into the nature and causes of the wealth of nations.
  2. De industriële revolutie heeft twee voorgangers, de agrarische revolutie, waardoor de genetisch bepaalde leefwijze van jagers-verzamelaars kon worden losgelaten en de taalrevolutie, die grotere vormen van samenleving mogelijk maakte en behoud en accumulatie van kennis in een vorm die niet langer aan de oude beperkingen onderhevig was.
  3. Onder cultuur wordt hier verstaan een onderling afhankelijke manier van leven van een groep mensen die zich zelf tegenover de buitenwereld als een eenheid beschouwt. Wie lid is van een identificeerbare groep met een onderlinge taakverdeling neemt deel aan haar cultuur in deze betekenis van het woord.
  4. De verleden tijd is hier eigenlijk beter dan de tegenwoordige, want de boer van de een en twintigste eeuw is agrarisch ondernemer. Zijn productie zou zonder de kapitaalgoederen en de kennis die hij aan de rest van de samenleving ontleend maar een fractie zijn van wat hij nu op de markt brengt.
  5. Vgl. Braudel, l’Identité de la France, les Éditions Arthaud, Parijs 1984, deel 2, hoofdstuk 11. Noord Italië en de Zuidelijke Nederlanden vormden een uitzondering wat betreft het percentage van de stedelijke bevolking, maar dat komt vooral omdat wij de neiging hebben het bestaan van de huidige nationale staten in de tijd terug te projecteren. In wezen was het verzorgingsgebied van zowel Noord Italië als van de Lage Landen veel groter dan het huidige Italië of Nederland. Voor hun voedselvoorziening waren zij afhankelijk van landbouwgebieden ergens anders.
  6. De global economy heeft in de pers een lelijke klank gekregen en is aanleiding tot demonstraties als er belangrijke politieke of economische vergaderingen worden gehouden van wereldleiders. Dit kan alleen omdat zowel over de werking van de internationale economie als van techniek en wetenschap geen kennis bestaat bij degenen die in de links liberale wereldmedia leiding geven aan de publieke opinie.
  7. Vgl. The genetical evolution of animal artefacts, in The Extended Phenotype, Richard Dawkins, OUP 1982.
  8. Computers, ruimtevaartuigen en elektronenmicroscopen hebben nieuwe eigenschappen, die op geen enkele manier logisch lijken voort te vloeien uit de eigenschappen van dieren of Cro Magnon mensen.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

1 reactie

  1. Cool Pete schreef:

    Mooi, helder artikel. En heel leerzaam.
    Goede basis-inleiding in deze onderwerpen uit biologie en geschiedenis.

    Compliment.