DE WERELD NU

Alexandra’s Reis – 2

Alexandra's Reis

Het eerste hoofdstuk van Terveels roman speelt zich af in het stadje Marsa op het eiland Malta. 14 oktober 2014 AD. Nabij de Ottomaanse begraafplaats. Foto onderaan.

Een metroman ontwaart een lijk

Leonardu Calleja, het jonge hoofd van de forensische dienst, loopt vanaf de poort in de buitenste ommuring van de begraafplaats, in de richting van de adjunct-commissaris. Na twee stappen houdt hij zijn pas al weer in. Glormu Vitale staat bij het afzetlint, aangebracht tussen staanders net op het asfalt van de drukke Aldo-Moroweg. Hij staart naar het golfterrein aan de overkant.
De adjunct is niet erg formeel in de omgang en in het algemeen gemakkelijk aanspreekbaar voor zijn collega’s en ondergeschikten, maar toch geeft de man met de oorbel er de voorkeur aan om hem niet te storen. Hij draait zich om en bestudeert de rijk gedecoreerde toegang tot de eigenlijke begraafplaats. Zijn blik gaat omhoog langs de vierkante toren die hoog uitrijst boven de roestende, zeegroene deur. Net onder de halve-bolvormige koepel die bekroond is met een halve maan, steekt het onkruid uit boven de stenen borstwering. Nu valt hem pas op hoe hoog de binnenste muur overal is. In combinatie met de grote ruimte tussen beide ommuringen en de diverse torens en torentjes heeft de begraafplaats de uitstraling van een vesting. De rode aarde in de tussenruimte is ook op grotere afstand van het stoffelijk overschot overal omgewoeld. De afbeelding in het midden van de prachtige stenen boog boven de deur – een staaltje Arabische kalligrafie, veronderstelt hij – heeft iets weg van een heks op een bezemsteel. Hoe oud zou de afbeelding zijn? Hoeveel Arabisch gebruiken de Turken tegenwoordig eigenlijk nog?
Wanneer Calleja zich weer omdraait, ziet hij dat Vitale nog op dezelfde plek staat en nog in precies dezelfde houding. Voordat hij naar zijn collega toeloopt neemt hij daarom ook nog de tijd om hem eens voor zichzelf te beschrijven. Ondanks zijn grijzende slapen maakt de adjunct geen oude indruk, maar de eerste associatie die hij oproept, heeft wel iets te maken met senioriteit. Glormu Vitale is vrij klein en niet overdreven gespierd maar dit is duidelijk een man om wie je niet heen kunt. Is zijn lichaamshouding verantwoordelijk voor die uitstraling van onverzettelijkheid? Zijn manier van spreken? Zijn stem is vrij laag maar toch niet in onderscheidende mate. Hij is zelden lang van stof. Geen redenaar of debater. Dan dringt het ineens door tot Calleja. Het is niet zozeer zijn manier van spreken, maar simpelweg wàt hij zegt. Vreemd genoeg zonder dat hij daardoor star overkomt, is, veel vaker dan niet, volstrekt helder wat Vitale ergens van vindt. Er is ook bijzonder weinig ruimte voor twijfel over de normen en waarden waar hij voor staat. Na die vaststellingen loopt Calleja eindelijk door. Hij tikt de adjunct niet op zijn schouder en gaat ook niet in zijn gezichtsveld staan. Hij schraapt alleen zijn keel. Het geluid kan nauwelijks hoorbaar zijn geweest boven dat van de passerende cementwagen maar Vitale reageert onmiddellijk. Hij draait zich om en toont zijn karakteristieke, bemoedigende en tegelijkertijd ietwat sfinxachtige glimlach: ‘Leonardu!’.
De aangesprokene knikt en doet zijn mond open om te beginnen met zijn verslag van de eerste bevindingen van zijn team, maar doet hem gelijk weer dicht. Met zijn nek licht achterover gebogen, beweegt hij zijn hoofd zoekend heen en weer. ‘Ik ruik hier iets anders dan lijkgeur’.
Bij wijze van antwoord buigt Vitale alleen zijn hoofd lichtjes naar de jongere man terwijl hij zijn beide wenkbrauwen optrekt.
‘Braaksel?’
‘Klopt’, antwoordt Vitale, ‘Maar dat hoef je niet te onderzoeken. Dat is niet van het slachtoffer of een dader.’
‘Maar … ?’
‘Maar dat spul dat aan de andere kant aangetroffen is, mogelijk wèl. Ook braaksel, bedoel ik.’
‘Hè?’
‘Dus daar moeten jullie misschien toch wel een monster van nemen. Dit hier is van de man die als eerste hier iets verdachts zag liggen. Dat andere ligt 70 meter verderop. Achter dat muurtje.’ Terwijl hij naar het dichtstbijliggende deel van datzelfde muurtje gebaart, is hij even stil. Dit keer reageert Leonardu niet onmiddellijk. Vitale besluit zijn overpeinzing van zo-even te delen met de collega met de jeugdige uitstraling.
‘Ik dacht net terug aan een bijzondere uitspraak van Rebgha. Die heb jij toch ook nog meegemaakt, hè?’
‘Zijn vertrek was het eerste officiële afscheid dat ik meemaakte.’
‘Eigenlijk omdat het juist niets voor hem was. Maar de chef had het toen dus over intuïtie en eerste indrukken bij een plaats delict. Iets zegt me nu dat dit een bijzonder lastige zaak gaat worden. Vertel me dat ik ernaast zit, alsjeblieft.’
‘No can do.’
‘Ik luister.’
‘Met het bekende voorbehoud natuurlijk, maar twee dingen zijn wèl zo goed als zeker. De doodsoorzaak en dat hij hier ter plekke gedood is. Maar dat is gelijk ook zowat alles. Een gruwelijk grote wond in de hals. De afdruk van een schoenzool in het gezicht zal wel niet gerelateerd zijn aan de doodsoorzaak. Mogelijk wel interessant in het kader van de opsporing. Zo’n halswond staat voor enorm bloedverlies indien ante mortem toegebracht. Op de grond was op het eerste gezicht nauwelijks bloed te zien. We ontdekten zodoende dat er flink werk van is gemaakt om sporen uit te wissen.’
‘Iets dieper in de grond vonden jullie dus wel veel bloed?’
‘Ja. Maar er is echt serieus werk van gemaakt, en we hebben dus zelfs nog geen idee of we te maken hebben met een of meer daders. Op het slachtoffer geen portefeuille of los identiteitsbewijs. Geen horloge. Maar misschien toch geen roofmoord. De man draagt nog een ring, maar dat kan ook zijn omdat die er niet waardevol genoeg uitzag om te stelen. Die ring kunnen we nog onderzoeken op een aanwijzing voor de identificatie. Gezien de staat van het lichaam zit dat ding nu nog om zijn vinger. Dat komt in het lab. Hoogstwaarschijnlijk een toerist. Rond de 60 jaar. Ongeveer 1.60m lang. Kleding bevat een waslabel in een taal die geen van ons kon thuisbrengen. Geen Engels, Duits of Italiaans. Wel in Latijns schrift.’
‘Hm. Een bijna onthoofding op het terrein van de Turkse begraafplaats.’
Terwijl hij het zegt, probeert Vitale in te schatten hoe zijn opzettelijk suggestief geformuleerde observatie overkomt bij Calleja. Die reageert slechts met een lichtelijk verbaasde blik. Om niet onnodig de aandacht te vestigen op zijn manier van formuleren – die als politiek gevoelig zou kunnen worden opgevat – schakelt Vitale direct over op een ander onderwerp. Hij zou zelf met de kennis waar hij op dit moment over beschikt, trouwens ook niet goed geweten hebben hoe te reageren. ‘Dat wou ik nog vragen. Die zakjes om je schoenen, wat is het idee daarover, waar doe je ze uit? Onderzoeken jullie die dingen dan weer op sporen?’
‘We hebben daar geen heel strikte afspraken over. Er zijn zoveel factoren die meespelen. Wanneer een slachtoffer in een woning wordt aangetroffen, dan gaan die slofjes in het algemeen net buiten de kamer of buiten de voordeur uit, en ze worden dan inderdaad ook nog gecontroleerd op mogelijke sporen. Tenzij er al een overstelpende hoeveelheid sporen en aanwijzingen is verzameld. Hier ligt dat weer anders.’
‘En dat geldt natuurlijk ook voor hoe groot het onderzochte gebied is in een geval als dit? Dat braaksel verderop werd bij toeval ontdekt bij het plaatsen van de afzetting. Omdat het muurtje daar rond loopt, keek de man die het zag, er ook net achter.’
Calleja denkt even na en grijnst dan. ‘Misschien moet je dat ook wel intuïtief noemen. Intuïtie is uiteindelijk toch niets anders dan het benutten van al je niet helemaal geformaliseerd opgeslagen kennis. Wie weet realiseerde die agent zich op een of ander niveau wel, dat door voorbij die hoek te lopen, hij nog iets zou zien van wat achter het muurtje lag.’ Dan weer helemaal serieus: ‘We weten nog niet hoe het buitenhek geopend is. Het binnenhek naar de begraafplaats zelf is nog dicht. Moeten we daarbinnen nog gaan kijken?’
Vitale beantwoordt de vraag niet, maar knikt goedkeurend begrijpend.
‘Hier buiten hebben we nog nauwelijks gekeken. Het lijkt erop dat ook hier nog sporen zijn uitgeveegd. Misschien kunnen we terugvinden tot waar de sporen zijn uitgeveegd.’
‘Wie weet kom je bij dat braaksel terecht.’ Terwijl hij dat zegt, realiseert Vitale zich weer eens dat Leonardu’s openhartigheid, spontaniteit bijna, beslist zijn waarde heeft. Voordat hij de forensisch onderzoeker verder laat gaan met zijn werk, leidt hij zijn eigen verslagje van het gesprek dat hij met de vinders heeft gehad, in met een bespiegeling. ‘In zekere zin is het werk dat wij doen echt het tegenovergestelde van dat van jullie, hè. Een inschatting maken van alle betrokkenen, alle levende betrokkenen, is bij ons zo’n belangrijk onderdeel. Dat begint al met de melders. En die zijn dan vaak nogal uit hun gewone doen. Een tweetal in dit geval. Ze kwamen samen hierheen uit dat kantoorgebouw daar.’ Leonardu volgt met zijn blik de richting waarin Vitale wijst: een onopvallend gebouw van drie verdiepingen, dat pal aan de zuidelijke grens van de begraafplaats lijkt te staan.
‘Een wonderlijk stel. Zij wat je noemt echt een “pittig ding” en hij lichamelijk een reus maar een .. eh .. een slappeling.’
Vitale ziet een twinkeling in de ogen van Leonardu. ‘Echt heel opvallend hè. Vanwege zijn grauwe gezicht vermoedde ik het al, maar zij maakte dus achter zijn rug om aan mij duidelijk dat die kots van hem afkomstig was.’
‘Je wou mietje zeggen he?’
Nu is het Vitale die grijnst bij wijze van antwoord. ‘Die kerel had gisteren hier iets vreemd zien liggen vanuit zijn kantoor. Vanmorgen vroeg hij anderen of zij ook vonden dat het er verdacht uitzag. Het initiatief om hierheen te lopen was van haar. Toen ze doorhadden dat het om een dode ging, bedacht zij onmiddellijk dat de kans groot was dat het om een misdrijf ging en dat ze het sporenonderzoek zouden kunnen bemoeilijken door dichterbij te komen. Ze hebben keurig hier op deze plaats gewacht tot wij er waren.’

~~~

Wanneer Calleja even later in de richting van de bocht in het muurtje loopt, net aan de binnenkant van de afzetting, denkt Vitale weer terug aan het duo.
En aan de verzuchting, enkele dagen eerder, van zijn oudste dochter. Over jonge mannen in haar omgeving die in hun gedrag bijna allemaal vrouwelijke trekken vertoonden. Dat je soms moeilijk kon vaststellen wie er hetero was en wie homo. Vitale’s echtgenote had vader en dochter uitgelegd dat het hier om het fenomeen ‘metroman’ ging; niet te verwarren met biseksualiteit.
Ja, die melder was er ook zo een. De man met het gepermanente haar, het pokdalige gezicht en de vreemd hoge stem, had zich nog wel verplicht gevoeld om als eerste het woord te doen. De vrouw had het vervolgens snel overgenomen. Het was moeilijk in te schatten geweest in hoeverre de ietwat hysterische uithalen in de stem van de man normaal voor hem waren of te wijten waren aan de opwinding vanwege het vinden van een lijk.
Bestaan er eigenlijk ook metrovrouwen? Zij was er in ieder geval géén. Vitale had geen zichtbare make-up waargenomen maar geen seconde getwijfeld; aan de vrouwelijkheid noch aan de heteroseksualiteit van de tweede melder. Niet door het korte zwarte jurkje, de pronte borsten, de fijne gelaatstrekken en de wèl geëpileerde wenkbrauwen. Er zat echter iets flirterigs in de manier waarop ze liet merken dat ze het allemaal best spannend vond. Ook wel in hoe ze de regie had genomen.
In de auto op weg terug naar het bureau registreert Vitale dat de chauffeur niet de kortste weg neemt, maar de Triq L-Ingiered inslaat, richting Luqa Airport, maar het dringt niet echt door. Zijn gedachten zijn nog te veel in beslag genomen door de implicaties van de bijzondere plaats delict. De Special Branche zal zich hiermee willen bemoeien. Sinds hij hoofd van de recherche is, werd hij nog niet eerder geconfronteerd met een zaak waarover hij zo graag had overlegd met zijn voorganger Rebgha. Joseph Mario zit echter de rest van de week nog op Cyprus in verband met zijn interesse in de evangelist Lucas en diens betrouwbaarheid als historicus.


Via deze link kunt u de andere delen (terug) vinden.