DE WERELD NU

Toezicht op banken en geld

banken en geld

Via een zeer verhelderende bespreking van de onmisbare functie van banken en geld gaat Toon Kasdorp terug naar de oorsprong van een niet-bestaand conflict over het kapitalisme.

DNB en  de AFM zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het toezicht op banken en andere financiële instellingen in Nederland. De economische crisis is niet alleen een gevolg van de hebzucht en het gebrek aan inzicht van bankiers zoals het publiek het zo graag hoort. Zij is  ook[1] een gevolg van het gebrek aan effectief toezicht. DNB en AFM zijn aanspreekbaar voor de deconfiture van het Nederlandse bankwezen en voor de talloos veel miljarden die de overheid daar in heeft moeten stoppen toen het fout dreigde te lopen. Financiën heeft Fortis en ING overeind gehouden en de ABN Amro genationaliseerd en later weer op de markt gebracht. Dat heeft een ramp voorkomen, maar blijft overeind dat DNB en AFM tekort zijn geschoten.

De financiële toezichthouders in alle grote economieën hebben twee belangrijke taken: het publiek beschermen tegen diefstal en bedrog van de zijde van de financiële wereld en het in stand houden van de geldcirculatie. Van die twee taken is de tweede met afstand de belangrijkste. Hoe het geldsysteem werkt, wat de rol is van de toezicht houders en wat de gevolgen zijn van de crisis, daarover wil ik eens hardop nadenken.

Geld is het universele ruilmiddel. Wie zijn diensten levert krijgt geld en wie goederen wil hebben betaalt geld. In wezen gaat het altijd om goederen en diensten en zit geld er alleen maar tussen om de transacties gemakkelijker te maken. Dat doet het op twee manieren: het maakt het mogelijk om de  ruil uiteen te trekken in de tijd en om er meer partijen bij te betrekken.

Daarnaast geeft het een gemakkelijke manier om de onderlinge ruilwaarde van de prestaties vast te stellen die bij de ruil betrokken zijn. Ik kan nu mijn brood kopen en de bakker gebruikt mijn geld en dat van andere klanten om op een heel ander tijdstip meel te kopen en zo nu en dan een oven. Hij betaalt er een keer per maand zijn personeel mee. Ik weet wat een brood kost en hij weet hoeveel broden hij moet geven voor een oven. Voor broden en voor ovens en voor personeel bestaan prijzen en die prijzen luiden in geld. Zij worden zo onderling vergelijkbaar.

Een samenleving bestaat uit mensen die voor hun overleven van elkaar afhankelijk zijn. Alles wat daar voor nodig is wordt onderling geruild[2] en door de aanwezigheid van geld kan dat allemaal anoniem. Je hoeft iemand persoonlijk niet te kennen om te kunnen beoordelen wat zijn tegenprestatie waard is, dat hebben anderen al voor je gedaan. Vaak weet je niet eens wie er nog meer bij een  ruil betrokken zijn. Iemand  hoeft zijn koe of zijn net vol vissen er niet bij te slepen om met de bakker te gaan onderhandelen hoeveel brood hij er voor krijgt. Ik ga naar de bakker, krijg brood mee en laat geld achter. De bakker koopt met mijn geld en het Uwe  meel en brandstof voor zijn oven. Hij koopt de ene vis die hij nodig heeft niet bij mij, maar bij een vishandel om de hoek. Wat een brood kost staat vast en wat vissen kosten ook wel ongeveer.

Dat is dus geld, een betaalmiddel. Een facilitator van het ruilverkeer. Vroeger was geld zelf een goed, dat waarde had los van zijn functie in het ruilverkeer. Meestal goud of een ander metaal. Metaal  had het voordeel dat het duurzaam was en in kleine hoeveelheden al een boel waard. Goud werd op een goudschaaltje gewogen en gebruikt voor de ruil. Later kwam er een stempel op van de overheid, meestal het portret van de soeverein. Dan stond het gewicht daarmee vast en hoefde er niet gewogen te worden[3]. Dat is muntgeld.

Goud was handig. Zowel baar goud als muntgeld. Het was door kooplui relatief gemakkelijk mee te nemen. Relatief, maar ook weer niet zo heel erg gemakkelijk, want je wordt kwetsbaar voor rovers als je het bij je hebt. Je kunt dan  alleen in groepen reizen en hebt bescherming nodig van bewakingspersoneel. Goud werd daarom na verloop van tijd op vaste plekken bewaard,  bij de  “banken”.  De kooplui namen het niet meer mee maar kregen depotbewijzen. In plaats van af te rekenen met een goudschaaltje gaven  ze aan hun verkopers een depotbewijs, waarmee deze zelf hun goud bij de bank konden ophalen. Toen ze dat niet meer deden maar het depotbewijs als ruilmiddel gingen gebruiken was het girale geld geboren..

Geld bestaat uit vertrouwen. Het vertrouwen dat de wetenschap dat ik goud of  geld bij de bank kan halen voor iedereen voldoende is om de door mij gewenste transacties met mij af te sluiten. Geld moet gemakkelijk hanteerbaar zijn, daar is het voor. Heel veel en heel grote transacties kunnen met de moderne vormen van geld in korte tijd worden afgewikkeld en dat kan wereldwijd, dank zij de abstracte vormen die geld tegenwoordig heeft aangenomen. Het is de bruikbaarheid overal en onder alle omstandigheden van het geld die de geglobaliseerde economie mogelijk heeft gemaakt.

Banken waren vanouds de plekken waar je goud kon deponeren en het bewijs kreeg waarmee jezelf (of iemand anders uit zijn naam) het later weer terug kon krijgen. Op den duur haalde niemand het goud meer op en bleef het eeuwig in de bank, waar het veilig was en niemand ermee hoefde te slepen.

Toen de wereld groter werd en de handel zich over steeds grotere gebieden ging uitbreiden, was het handig wanneer iemand zijn geld kon gaan halen bij een andere bank dan waar hij het gedeponeerd had. Dat kon omdat een kilo van het ene (zuivere) goud hetzelfde was als een kilo van het andere. Banken speelden hier op in door elkaars depotbewijzen te erkennen. Als consequentie ervan kreeg de bank waar het meeste goud werd opgehaald goudtransporten van de andere banken, om daarmee haar voorraad weer aan te vullen. Maar op den duur ging ook dat weer via een kredietsysteem. Toen werd goud alleen nog maar bewaard bij de centrale banken. Andere banken hebben tegenwoordig geen goud meer in kas. De centrale banken dus nog wel, maar dat heeft toch vooral een symboolfunctie. De waarde van de goudvoorraad is al lang niet meer gelijk aan de  waarde van al het geld dat in omloop is. Geld is volledig vertrouwen geworden. Als iedereen tegelijk zijn goud of andere waarden zou ophalen bij de centrale banken dan ging het systeem failliet. Die waarden zijn er niet. Of liever gezegd die waarde zit in het feit zelf dat het geld als ruilmiddel wordt geaccepteerd. Voor het vertrouwen in het geld is vertrouwen in de banken nodig. Banken horen solide te zijn en hun bedrijf op een overzichtelijke manier uit te oefenen. De klanten missen in het algemeen de kennis en het overzicht om de banken in dit opzicht bij de les te houden. Daarvoor zijn er toezichthouders, die de kwaliteit van de banken namens de overheid controleren.

De toezichthouders moeten niet alleen fraude en diefstal voorkomen maar er bijvoorbeeld ook voor zorgen dat er in het bankwezen geen waardes worden gehanteerd die gebaseerd zijn op ongefundeerde toekomstverwachtingen, op de afgeleide van de groei bij wijze  van spreken of zelfs de tweede afgeleide, zoals tegenwoordig wel gebeurt. Daarnaast hoort iedere bank te beschikken over mensen aan de top die weten wat er hun bedrijf gebeurt en wat ze precies op hun balans hebben staan. Zijn banken daarvoor te groot of is hun bedrijf te ingewikkeld, dan kunnen ze de facto niet meer gecontroleerd worden. Er hoort dus door overheden en toezichthouders naar middelen te worden gezocht om het bankbedrijf  overzichtelijk te maken, waardoor het toezicht effectief kan zijn zodat het vertrouwen van het publiek in de banken en van de banken in elkaar zich  weer zal herstellen. Door of namens de toezichthouders zullen banken regelmatig moeten worden doorgelicht. Toezichthouders moeten  voorkomen dat alle belangrijke beslissingen worden genomen aan de hand van computerprogramma’s die bij iedereen op dezelfde manier blijken te werken en die niemand meer helemaal begrijpt. Die overal aanwezige programma’s veroorzaken kuddegedrag en bij kuddegedrag  werkt de markt niet meer. Die is er immers van afhankelijk dat niet iedereen in dezelfde situatie zit en dat er een scala bestaat van uiteenlopende behoeftes en van mogelijkheden.

Gebleken is bij deze crisis dat veel bankdirecteuren geen idee meer hebben van wat er in hun bedrijf aan de hand is. Ze geloven wat hun computers vertellen. Wat de input van de computers is  en hoe die input wordt verwerkt, dat weten ze niet. Toezichthouders zijn ervoor, om de competentie en de integriteit van bankiers te borgen. Niet de competenties van gisteren maar die van vandaag. Voor een internationaal systeem moeten ook internationale toezichthouders komen. Dat is de eerste van de  voorlopige lessen uit deze crisis.

We hebben een crisis van het bankwezen. Dat betekent  niet dat het hier om een implosie van het kapitalisme zou gaan. Bij het begrip kapitalisme gaat het niet over het bankwezen, maar over de ondernemingsgewijze productie. Banken en beurzen hebben te maken met de  financiering van de productie en de handel, maar ze vallen daar niet mee samen. Banken zijn voor de financiering  onmisbaar, beurzen niet. Veel van de gebreken van het bancaire systeem hebben te maken met de instabiele werking van beurzen. Daarbij moet men er rekening mee houden dat de diverse beurzen, waaronder die van de derivatives[4], elkaar beïnvloeden. Ook op dat punt moeten er misschien wijzigingen komen maar daar moet wel  heel goed over worden nagedacht want zo’n wijziging zou ingrijpend zijn. Dat we af zouden stappen van de ondernemingsgewijze productie en terug zouden gaan naar plan-economische modellen zoals de socialistische, nationaal socialistische en communistische modellen uit de twintigste eeuw, dat is gezien onze ervaringen daarmee wel erg onwaarschijnlijk. Maar dat er wat aan de beurzen moet worden  gedaan en vooral aan de beurzen voor derivatives – en met name ook aan hun verbindingen met de bankwereld,  dat lijkt heel goed mogelijk.

Het geld en bankwezen zijn internationaal. Als we een tweede les  geleerd hebben van de crisis dan is het dat er vervlechtingen bestaan tussen allerlei soorten markten en dat de vervlechtingen wereldwijd zijn. Ook de valuta vormen onderdeel van een systeem en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er zijn drie belangrijke valuta, de dollar, de euro en in mindere mate de yen[5].  De omvang en de vitaliteit van het moderne[6] deel van de Amerikaanse economie is daarnaast de reden dat het nog steeds de dollar is die de financiële wereld domineert, ondanks de enorme tekorten op de Amerikaanse handelsbalans.

Het ontbreken van een effectieve controle op het bancaire  systeem en de ideologisch gefundeerde  verwachting dat de markt zich zelf wel zou reguleren, was een kolossale vergissing van de Amerikanen.  Te hopen en te verwachten is dat zij hun les daaruit zullen leren, zodat wij in Amerika en daarna ook in de rest van de wereld de discipline zullen krijgen op de geldmarkten die de wereld nodig heeft.

Terug naar de functie van het geld. Geld is de hulplijn in de meetkundige constructie van het ruilverkeer van goederen en diensten. Het is de katalysator in de chemie van de wereldhandel. Zelf heeft het geen waarde of betekenis. Het maakt transacties mogelijk op een grotere schaal en meer uitgerekt in de tijd, dan anders mogelijk zou zijn. Maar uiteindelijk valt het geld uit de vergelijking weg en vormt het als katalysator geen onderdeel van de chemische verbinding die tot stand gekomen is. Zonder geld gaat het niet, maar geld is alleen maar een maat der dingen, het is zelf geen ding. Behalve natuurlijk voor zover we denken dat het dat wel is. Dan stoppen we het onder de matras en denken dat we rijk zijn. Dat is een illusie. Wat echt waarde heeft, ook  als belegging, zijn onroerend goed en aandelen in goedlopende bedrijven. Wat echt waarde heeft in het maatschappelijk verkeer zijn rechten op prestaties tegenover de andere leden van de samenleving. Geld dient om die waarden te meten en om ruilverkeer mogelijk te maken.

Het zou wenselijk zijn als de toezichthouders jaarlijks – of als dat niet kan desnoods vijfjaarlijks – de instellingen onder hun toezicht zouden onderwerpen aan een uitgebreide audit. Onderdeel van de audit van de banken door toezichthouders zou een examinering moeten zijn van de Raad van Bestuur van de banken op zijn inzicht in de organisatie van het eigen bedrijf en over de gang van zaken in de voorafgaande periode. Gebleken is bij deze crisis dat veel bankdirecteuren geen idee meer hebben van wat er in hun bedrijf aan de hand is. Dat hoort te veranderen.

Wat, om daar op terug te komen,  de crisis in elk geval niet is, is een implosie van het kapitalisme.‘De implosie van het kapitalisme’ was de titel waarmee de Volkskrant kopte op 18 september 2008. De voorpagina en het redactionele artikel gingen beide over de verliezen die banken en financiële instellingen leden als gevolg van de subprime mortgage crisis, die toen al meer dan een jaar duurde. Impliciet werd in die artikelen door de Volkskrant gesteld dat het internationale geldsysteem met het kapitalisme gelijk kan worden gesteld. Die stelling berust op een gebrekkig inzicht. Zonder geld en banken kan het systeem niet werken, maar het moderne geglobaliseerde economische systeem dat kapitalisme wordt genoemd houdt veel meer in dan alleen het geld- en bankwezen.

Het gangbare begrip kapitalisme stamt van Marx. Hij gaf die naam aan de maatschappijorganisatie van de tijd waarin hij leefde,  het midden van de negentiende eeuw. Hij stelde het kapitalisme tegenover het socialisme, dat hij als een logische volgende stap zag in de historische ontwikkeling van de westerse samenleving[7]. De economische (materiële) aspecten van een samenleving waren in zijn ogen bepalend voor de vorm ervan. De morele en andere ideële aspecten volgden volgens hem de materiële. Omdat hij de materiële aspecten naar zijn mening wel kon overzien durfde hij de toekomstige ontwikkeling van het systeem wel te voorspellen.

Aan het kapitalisme ging in zijn analyse  het feodalisme uit de middeleeuwen vooraf. Feodalisme was gebaseerd op grondbezit en manuele arbeid. Kapitalisme op handel en industrie.  Kenmerkend voor het kapitalisme is de  inzet van machines en andere kapitaalgoederen ten dienste van de productie. Het socialisme zou naar zijn mening middels een dialectisch proces ontstaan uit het kapitalisme wanneer dat was volgroeid en verdere accumulatie van kapitaal overbodig zou worden. De werkende mens zou dan het beheer over de kapitaalgoederen overnemen van de kapitalistische eigenaren en de vruchten van de arbeid zouden toekomen aan iedereen die werkte,  in verhouding tot ieders  inspanning. Einde verhaal.

Helemaal geen slechte analyse natuurlijk. Als er geen groei meer zit in economie hebben we geen ondernemers meer nodig die nieuwe combinaties ontwerpen en kunnen de werkende mensen de productie op een hun conveniërende manier onder elkaar verdelen. Alleen, dat gebeurde niet. De gebreken van de analyse  zaten  in de wat eenzijdige beperking tot de materiële aspecten van de samenleving en het gebrek aan ruimte dat Marx  liet voor vernieuwingen en onverwachte gebeurtenissen. Wat voorlopig ook niet bleek te kloppen was  de toch logische verwachting dat er grenzen zouden zijn aan de groei.[8]

Intussen is gebleken dat de toekomstverwachtingen van Marx niet zijn uitgekomen en dat het economische systeem dat zijn volgelingen op Das Kapital hadden gebaseerd juist tot Verelendung en onvrijheid leidde. Het socialisme kwam eind vorige eeuw terecht op de mestvaalt van de geschiedenis, op de  plek die Marx eigenlijk had gereserveerd voor het kapitalisme.

Het begrip kapitalisme had bij Marx een heldere  betekenis als voorganger  en tegenhanger van het socialisme. De vraag lijkt gewettigd waarom er,  nu  Marx dood en begraven is en zijn socialisme met hem, nog van kapitalisme moet worden gesproken. En als daar nog van kan worden gesproken, wat er tegenwoordig dan onder moet worden verstaan.


  1. Wat het publiek graag wil is dat er voor ieder gevolg één oorzaak is, maar dat is niet vaak het geval. De meeste belangrijke gebeurtenissen hebben een netwerk van oorzaken. Men kan er dan hoogstens een of enkele aanwijzen die relevanter zijn of meer onmiddellijk dan de andere.
  2. Dat is niet helemaal waar, bijna alles. Sommige prestaties blijven buiten het ruilverkeer. Kinderen krijgen bijvoorbeeld alles wat zij nodig hebben van hun ouders zonder tegenprestatie.
  3. Het wegen van muntstukken verdween nooit helemaal, want je had ook valse munters: mensen die en randje van de goudstukken afsneden of  zelf munten maakten van minder zuiver goud of van andere metalen. Soms maakten soevereinen zelf de vervalste muntstukken van minder gewicht. Vorstendommen die scherp toezagen op de kwaliteit, zoals de Florentijnen dat deden op hun florijnen, kregen een gewilde geldsoort.
  4. Derivatives zijn contracten waarvan de waarde  is afgeleid van onderliggende  effecten of commodities. Voorbeelden van derivatives zijn opties en termijncontracten. In de praktijk leiden de derivatives een eigen leven en is de omvang van de handel erin vele malen groter dan die van de onderliggende waarden. Derivatives zijn ooit ontstaan ter dekking van reële  risico’s maar in de praktijk is de handel in derivatives gedegenereerd in speculatie in een voordien  ongekende omvang. Beschouwt men de derivatives als secundaire liquiditeiten dan is het geld waar geen prestaties in het ruilverkeer tegenover staan. Het bestaan van derivatives in hun huidige omvang is een bedreiging van het systeem.
  5. Het pond sterling en de Zwitserse franc hebben nog een zekere functie als reserve valuta, maar die is niet langer van groot belang.
  6. In Amerika staan  naast een heel productief en modern deel van de  economie ook delen  van het productieapparaat die nog u it de negentiende eeuw lijken te stammen. Zoals in Groot Brittannië onder Thatcher en Blair dat deel van de economie  is gesaneerd dient dat nu ook in de VS te gebeuren. In dat opzicht lijkt de huidige crisis en het aantreden van een nieuwe president een godsend. Het gaat daarbij vooral om de manufacturing industrie  in het Midden Westen en ten dele aan de Oostkust van de VS. De auto industrie in Detroit  is het bekendste voorbeeld, maar lang niet het enige.
  7. Marx was een kind van de Verlichting en zag de geschiedenis als een proces van voortschrijdende verbetering.
  8. Toen The Economist, het Engelse weekblad een tijd geleden honderdvijftig jaar bestond, herdrukte het artikelen  van honderd jaar eerder.  In een ervan werd berekend hoe het af zou lopen met de mobiliteit en in dat verband met de groei van het aantal koetsen en paarden in de binnenstad van Londen. De voorspelling was dat na honderd jaar de straten bedekt  zouden zijn met een egale laag paardenmest van meer dan een meter dik.  Aan de mogelijke groei van de hoeveelheid paardenmest bleken inderdaad grenzen te zijn, maar aan de groei van het aantal verplaatsingen binnen Londen niet. Zo is het ook met andere aspecten van de economische ontwikkeling: lang voordat de groei stopt  maakt zij een sprong en verschuift naar andere gebieden.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

5 reacties

  1. Johan P schreef:

    Mooi artikel.
    Hoewel ik op punt 5 nog wel wat wil afdingen. Het is waar dat de Britse pond en de Zwitserse frank tegenwoordig mindere spelers zijn, maar de auteur gaat voorbij aan de opkomende Chinese ren.

    Punt 8, over de toename van de verplaatsingen en de paardemest, is een prachtig voorbeeld van hoe problemen worden voorspeld maar de voorspelling de plank volkomen misslaat door de voortschrijdende technologie.
    Dit gaat nu bv ook op voor de duurzame energie, de ‘opwarming van de aarde’ en ‘het te kort aan arbeiders om de pensioenen te betalen’ etc. Voorspellingen die worden gedaan over hoe de wereld er uit ziet in 100, 50, 25 of zelfs maar 10 jaar zijn vaak volkomen waardeloos.

  2. G. Gonggrijp schreef:

    Zo’n 2300 jaar geleden filosofeerde Aristoteles al over weefgetouwen die zelfstandig weefden en citers die zelfstandig speelden. Zijn logische conclusie: dan zijn er geen knechten en slaven meer nodig. In het tijdperk van de stoommachines dacht Marx al na over een tijd waarin de menselijke arbeid alleen nog uit het leveren van kennis zou bestaan, het zogeheten Maschinen-Fragment.

  3. Carthago schreef:

    Banksters, overheden , enz. zijn meer met afhankelijkheid van geld bezig dan met geld zelf.Er is geld zat , desnoods maak je het ,van papier bijvoorbeeld.Afhankelijkheid van geld is de belangrijkste machtsfactor geworden (, eurocrisis?)De functie van geld is veranderd in een functie van machtscontrole.We are only in it for the money( zappa).

  4. Cool Pete schreef:

    @carthago: zo denk ik er ook over.
    Geld is verworden van een [ afgeleide van een afgeleide ] ‘productie-factor’, tot
    een MACHTS-MIDDEL:
    dat “EU”-konsrtukt DRAAIT er op: – naar believen ! – :
    geld bijdrukken, alles digitaal maken, en schulden ophogen door die op te kopen:
    zo houden ze de mensen, en de nationale staten in hun greep.
    Dat “EU”-konstrukt zal als de ‘Titanic’, ten onder gaan.

  5. Carthago schreef:

    @coolpete. Klopt.En met de Titanic ook meteen de eurovodjes en de kopvodjes.