DE WERELD NU

Peri psychès – over de ziel

Peri psychès

Wie op het internet zoekt naar dit werk van Aristoteles vindt als vertaling van Peri psychès: ‘Over de Ziel’.

Dat komt omdat anima of psychè in de betekenis van ziel sinds Thomas Aquinas zo’n centrale plaats inneemt in het theologisch denken. Thomas schrijft dit begrip aan Aristoteles toe, maar dat is niet terecht. Het is een vorm van pia fraus, die Thomas hanteerde om aan zijn leer een grotere autoriteit te verlenen. Het begrip psyche bij Aristoteles heeft met godsdienst niets van doen. Het is puur biologisch. Een bestaan van een ziel los van het lichaam komt bij deze Griekse filosoof niet aan de orde.

Het Latijnse woord anima, en zijn Griekse equivalent psychè betekenen van oorsprong allebei adem. Daaruit ontwikkelde zich het begrip levensbeginsel. Vooral in het Latijn heeft het zijn oorspronkelijke betekenis verloren, zoals ook animal haar betekenis van ademend of levend bewegend wezen kwijtraakte. Bij Aristoteles worden met het woord zooion nog duidelijk alle levende en bewegende wezens bedoeld, ook de goden dus en de mensen. Psyche is bij hem een onderdeel van een zooion. Dieren hebben in de christelijke leer geen ziel en dat is begrijpelijk. De mens staat in die leer als kind van God tussen de aarde en de hemel en de ziel is datgene dat in de hemel hoort en mensen van dieren onderscheidt. Dieren en het menselijk lichaam horen op aarde, de ziel hoort in de hemel of de hel.

Bij Aristoteles blijft de betekenis van adem in het begrip psyche een rol spelen. Hij ziet het in eerste instantie als samenvallend met datgene dat in levende wezens de beweging initieert maar bij mensen ook als hetgeen dat denkt, als de werkzaamheid dus van de hersenen.
Een mooi en illustratief detail is dat hij uitademen ziet als iets dat in intentie het levensbeginsel[1] uit het lichaam laat verdwijnen en inademen als iets dat aan die tendens tegenwicht biedt, zodat zolang als dat proces van inademen en uitademen door blijft gaan ook het leven in stand blijft.

Bij Plato is de betekenis van psyche als een mogelijk uitgangspunt voor de Thomistische ziel wel terug te vinden. Plato ziet soma, lichaam, en psyche, geest, als twee verschillende entiteiten maar zo ziet Aristoteles het niet. Hij constateert dat je geen enkele uitwerking van de psyche kunt waarnemen waar niet ook het lichaam een rol in speelt en concludeert dat er daarom sprake is van een eenheid met twee verschillende aspecten. Van een leven na de dood dat alleen zou gelden voor de psyche wil hij niet weten[2], ook niet in de verbleekte vorm waarin Homerus dat zag[3]. Hij lijkt het eens te zijn met Anaxagoras en Democritus wanneer die beiden de psyche definiëren als de onbewogen beweger en de bron van alle kennis, maar hij blijft een scheiding in twee entiteiten van de hand wijzen.Hij kent aan het levensbeginsel drie eigenschappen toe: het is onlichamelijk, initieert beweging en is bevattelijk voor indrukken, wat een voorwaarde is voor kennis en gedachten.

Een groot deel van het betoog in het eerste hoofdstuk van De Anima gaat over de opinies van filosofische voorgangers. Die verwerpt hij in wezen allemaal, bij voorkeur met hun eigen argumenten[4]. Geest en lichaam kunnen niet van elkaar worden gescheiden en de laatste is de uitdrukking van de eerste, dat lijkt de eindconclusie van het eerste hoofdstuk.

Het tweede hoofdstuk gaat over het begrip essentie[5] in verband met de psyche. Aristoteles erkent drie vormen van bestaan:

  • a. als pure vorm, bijvoorbeeld het ontwerp van een stoel;
  • b. als materiaal, bijvoorbeeld een hoeveelheid hout
  • c. als een samenstelling van de twee, een stoel die volgens ontwerp is vervaardigd van het voorhanden hout[6].

Wat maakt een ding of persoon tot wat het is? Dat is de vorm, de substantie waaruit het is gemaakt en de wijze waarop die twee met elkaar zijn gecombineerd.

De substantie is mogelijkheid, de vorm is de actualisering van een voorwerp of lichaam (de essentie). Van verwerkelijking zijn er twee gradaties die zich tot elkaar verhouden als kennis tot de gebruikmaking van die kennis. De geest is de vorm en het menselijk lichaam wordt door haar psyche verwerkelijkt.

Onder leven verstaat Aristoteles het vermogen om te groeien en zichzelf te voeden. Ieder levend lichaam is een composiet als onder c bedoeld en ieder levend lichaam kent zijn psyche. Planten zijn ook levende wezens maar het zijn geen autonoom bewegende levende wezens. De menselijke geest moet worden gezien als de vorm die het lichaam tot een specifiek persoon, in casu tot een mens maakt. Maar ook een plant heeft een geest, die het de mogelijkheid geeft om te groeien en voedsel en energie uit de omgeving te halen. Omdat de geest aanwezig is zowel in slaap als in de waaktoestand is het een vorm in de eerste gradatie. Alleen de activiteit van het wakende bestaan van mensen en dieren correspondeert met de tweede gradatie. De geest in gradatie twee is het levende en bewegende principe van het lichaam. Zonder zo’n geest is een lichaam materiaal en niet meer dan dat.

De vraag of lichaam en psyche een zijn is even zinloos als de vraag of in een zegel de was en de stempelvorm een zijn. De psyche is de vorm en het levende lichaam is de verwerkelijking van die vorm[7], ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vruchten en zaden hebben een geest in deze betekenis, merkt hij ergens in het tweede hoofdstuk op.

In de definitie van Aristoteles heeft de ziel een bestaan, zoals ieder vormgevend idee dat heeft, als te verwerkelijken mogelijkheid, maar om de ziel los te zien van het lichaam is zinloos. Wel erkent hij de logische mogelijkheid van een ziel als vormgevend principe, op de wijze waarop een zeiler betekenis geeft aan een zeilboot[8]. Een schip zonder schipper is alleen maar mogelijkheid en geen actualiteit. Hij meent niet dat het menselijk lichaam een soort boot is waarvan de ziel door de schepper als piloot is aangesteld, maar ziet daarin geen logische inconsistentie. Daar zou misschien voor Thomas Aquinas nog een aanknopingspunt te vinden zijn geweest. Tenslotte erkent Aristoteles ook de mogelijkheid dat de psyche uit meerdere delen bestaat die corresponderen met verschillende delen van het lichaam[9].

De vertaling van psyche bij Aristoteles door ziel is misleidend omdat het begrip ziel in de christelijke Middeleeuwen een heel specifieke religieuze betekenis heeft gekregen. God heeft de mens geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, maar het lichaam is daarbij in de ogen van Paulus en diens leerlingen het aan de aarde verbonden mindere deel van de mens. Het deel waarmee hij lijkt op God en de engelen is zijn ziel, die dan ook los van het lichaam naar de hemel zal gaan, in afwachting van de wederkomst van Christus[10]. De leer van Paulus vindt een parallel in de opvattingen van Plato over de ideeën die een eigen leven leiden ergens in een plaats die op de hemel lijkt, maar niet bij Aristoteles.

Aristoteles, de denkwereld waarin hij leeft en het Grieks waarin hij zich uitdrukt staan zo ver van de Middeleeuwen af dat misvattingen ten aanzien van hetgeen hij zeggen wil onvermijdelijk waren. De bewondering voor de man was groot en de traditie over wat de betekenis was van wat hij gezegd heeft zo hecht, dat het moeilijk was om aan gevestigde opvattingen te tornen. Het is daarom beter om de raad van Francis Bacon (Novum Organon) te volgen en alle vooroordelen en preconcepties waarmee we zijn werk lezen opzij te zetten. Lees hem alsof U met een volkomen nieuwe schrijver te maken heeft. Dan blijkt dat De Anima gaat over de aard van de mens en over de programmering van het menselijk lichaam en de werking van de hersenen als datgene wat het menselijk lichaam aanstuurt.

De opvattingen van Aristoteles zijn in dit opzicht verrassend modern. Uit de evolutieleer van Darwin vloeit voort dat levende wezens in het verloop van de generaties hun vorm krijgen door de omstandigheden die hun bestaan bepalen. Die gedachte vinden we bij Aristoteles terug, al is het zonder het mechanisme van mutatie en natuurlijke selectie, zoals Darwin dat formuleerde. Dat de gelovigen ervan zouden maken dat de schepping zich voegt naar Gods bedoelingen, kon Aristoteles niet voorzien of bedoeld hebben, al is het teleologische element dat alle Griekse filosofie kenmerkt ook wel bij Aristoteles terug te vinden.


  1. Adem is datgene wat iemand als eerste krijgt bij het binnentreden van het leven en wat hij als laatste uitblaast, vandaar levensbeginsel.
  2. Zoals ook het Oude Testament alleen een herrijzenis kent van de doden en geen apart leven van geesten in het hiernamaals. De gedachte van een hemel waar zich uitsluitend zielen en andere geestelijke wezens bevinden moet als een Paulinisch-Hellenistisch insluipsel worden gezien.
  3. Vgl. de beginregels van de Ilias, de wrok van Achilles, die de geesten van vele dappere helden in de onderwereld wierp maar hen zelf tot buit maakte van de honden en al het gevogelte; de geest van Achilles wordt in de Odyssee door Odysseus geraadpleegd en laat weten dat je beter een slaaf kunt zijn in de bovenwereld dan een geest in het hiernamaals.
  4. Bij dit soort betogen van Aristoteles wordt duidelijk waarom hij logica als de moeder van de filosofie beschouwde en kennis daarvan nodig achtte voor een ander onderwerp serieus kon worden behandeld.
  5. Het begrip essentie heeft lang een rol gespeeld als datgene wat door alle schijn en zinsbegoocheling de werkelijkheid is, vervolgens wat kenmerkend is of waarheen iets zich ontwikkelt of bedoeld is te ontwikkelen, maar kreeg al bij Plato een puur metafysische betekenis. Het oudere begrip is waarschijnlijk gelijk aan het Kantiaanse Ding an sich.
  6. Enigszins anders maar vergelijkbaar: Karl Popper in Objective Knowledge.
  7. Om die reden is de gedachte, die onder meer bij Plato is aan te treffen, dat ziel en lichaam twee los van elkaar bestaande entiteiten zijn in zijn ogen niet houdbaar. Ziel en lichaam passen bij elkaar als twee aspecten van hetzelfde fenomeen. Mede om die reden is in de gedachtegang van Aristoteles reïncarnatie niet denkbaar, maar in die van Plato wel.
  8. Het beeld past in zoverre niet bij het zegel en de wasafdruk dat een boot meerdere schippers kan hebben en een schipper meerdere boten.
  9. In wezen de manier waarop de moderne cognitieve wetenschap de hersenen ziet: niet als een geheel maar als een aantal samenwerkende delen, die tezamen met het zenuwstelsel de programmeerbare commandopost vormen van het lichaam.
  10. De wederkomst van Christus werd door Christus zelf en door zijn leerlingen op heel korte termijn verwacht, zeker nog ten tijde van het leven van de leerlingen. Het lichaam zou dan geheiligd worden en ontdaan van zijn zondige karakter, geheel in de Joodse traditie. De specifieke betekenis van de ziel als een aparte entiteit in de christelijke heilsgeschiedenis is een Griekse (Platonische) inbreng.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

1 reactie

  1. DGNeree schreef:

    Dat is een behoorlijke kluif om te behapstukken.