DE WERELD NU

Om des keizerskroon

Keizerskroon

Het keizerschap heeft een magischer klank dan het koningschap. Wat is de herkomst? Wat het verschil? Die zijn onderdeel van lange tradities. Het westerse keizerschap stamt volledig uit de Romeinse traditie.

Om te beginnen moeten we onderscheid maken tussen twee soorten keizerschap, die uiteindelijk qua functie weinig verschillen, maar een heel andere achtergrond hebben. De eerste traditie is die van het keizerschap als bevestiging van iemand die boven het koningschap verheven is. De sjah of sjahs, zoals de Perzische uitdrukking ervoor zegt. In deze traditie is het keizerschap een uitdrukking van enorme, ongeëvenaarde macht, althans in de ogen van de vorst zelf en zijn omgeving, welke laatste door beperking van de horizon ook die gedachte kan ingeven, denk bijvoorbeeld aan de keizer van Japan, die heerst over een relatief beperkt gebied. Maar Japan had lang de ogen gesloten voor de rest van de wereld. De keizer der Azteken is een voorbeeld van hetzelfde principe.

Keizerlijke tradities
De keizer als vorst over andere vorsten zien we terug in het keizerschap van de Groot-Mogels (India), hetgeen in de 19e eeuw voor bijna honderd jaar (1853-1946) vererfde aan de koningen van het UK alvorens te worden afgeschaft. Ook voor de eerste keizers van China was dit geldig. De oudste dynastieën domineerden slechts over een aantal min of meer feodale staten, en verloren daar mettertijd de controle over, maar behielden het aanzien en centrale functie langer. De eerste Perzische keizers van het Achaemenidische rijk (550-330 v. Chr.) hadden vele vorsten die aan hen schatplichtig waren. In zekere zin waren zij hiermee tevens de rechtsopvolgers van de volken en vorsten uit het Tweestromenland die hen voorgingen: Soemeriërs, Akkadiërs, Assyriërs, Babyloniërs etc, want ik sla er zo nog een paar over. De essentie van het keizerschap van de Perzische vorsten was dat ze over een groter gebied heersten, niet alleen over de stadskoningen van Mesopotamië, maar ook over steppekoningen en later zelfs die van de Nijldelta. Sjah of sjahs was dus geen loze titel.

De tweede keizerlijke traditie is die van vorsten die om redenen van public relations wilden vermijden met het koningschap te worden geassocieerd. Dit is overigens voor zover bekend een typisch Europees probleem. In de Romeinse republiek stond het koningschap in een kwade reuk, en Julius Caesar kreeg niet zelden het verwijt dat hij er op uit was zich tot koning te laten kronen. Staatkundig was dat een doodzonde in de ogen van zijn medeburgers. Een voorganger van Caesar als almachtig politicus voor het leven was Cornelius Sulla, loste het probleem op met een consulaat voor het leven, een constructie die we later zowel Caesar als Napoleon Bonaparte zien toepassen.

Met het noemen van Napoleon hebben we de moderne variant van een almachtig geworden man die niet durft zichzelf tot koning te verheffen. Napoleon had overigens ook een voorbeeld in deze zin: Oliver Cromwell kreeg in het UK eveneens de kroon aangeboden, maar verder dan Lord Protector wilde hij niet gaan. Het gemis aan koninklijk bloed werd node gevoeld. Wat dat voor gevolgen had voor de opvolging door zijn zoon is bekend: als Lord Protector de Tweede hield deze het geen jaar vol. Hoewel ook het rijk van Napoleon I tezamen met hem ten onder ging, was de glans van zijn keizerschap voldoende om zijn neefje Napoleon III in de jaren vijftig van de 19e eeuw in staat te stellen eerst president van Frankrijk te worden. Waar Napoleon I de keizertitel aannam om moeilijkheden over zijn gebrek aan koninklijk bloed te voorkomen, was het juist het keizerlijke (en koninklijke, Napoleon III was de zoon van Lodewijk Napoleon, van 1806-1810 de eerste koning van Nederland) bloed dat Napoleon III de kans gaf het Tweede keizerrijk te stichten. De bron en gevolgen maak ik hier verderop uitgebreid duidelijk.

De oorsprong van het westerse keizerschap
De etymologische oorsprong voor de term keizerschap in diverse West-Europese talen stamt uit de Romeinse traditie. Keizer, kaiser, czaar etc zijn verbasteringen van het woord Caesar, de cognomen van Gaius Julius, empereur en emperor zijn afkomstig van imperator. Curieus genoeg is de eigenlijke Romeinse titel, Augustus (de verhevene) nooit doorgegeven naar moderne tijden – wellicht omdat dat lang ook als naam van de eerste keizer werd beschouwd.

Het westerse keizerschap begint bij de al genoemde Julius Caesar. Hoewel hij zelf nooit keizer werd in de betekenis die zijn opvolger Augustus vestigde, was zowel het probleem van de verantwoording van zijn eenhoofdige leiding van de Romeinse staat als de wijze waarop dat constitutioneel werd vastgelegd een gevolg van de problemen die de Romeinse Republiek in de laatste jaren van haar bestaan kenmerkten. De moord op Caesar was mede een gevolg van zijn absolute macht, maar meer nog werd dat later een probleem met erfopvolging. Vererving van bezit was in Rome nooit een probleem geweest, vererving van functies daarentegen des te meer. Niet vreemd als je beseft dat dat de oorspronkelijke basis van het westerse feodalisme worden zou, maar dat is op zaken vooruit lopen.

Het grootste probleem dat de Romeinse opvolging gedurende het gehele WestRomeinse keizerschap zou blijven domineren was de rechtmatigheid van erfopvolging in het keizerschap.

Na de moord op Julius Caesar bleek zijn achterneefje Octavianus zijn erfgenaam en geadopteerde zoon te zijn. De strijd om de erfopvolging wil ik hier buiten beschouwing laten, maar dat Octavianus (die intussen de eretitel Augustus verworven had) zich uitermate bewust was van de problemen van zijn macht en de erfopvolging die hij nastreefde wordt uit zijn hele levensgeschiedenis duidelijk. De constructie die Augustus uiteindelijk optuigde wordt het principaat genoemd, en was een opeenstapeling van functies van de Romeinse republiek die in één persoon verenigd werden. Formeel werd de Republiek pas afgeschaft bij de hervorming van Septimius Severus in het begin van de 3e eeuw, toen het principaat werd vervangen door een dominaat. Tot die tijd bleven alle vroegere functies gewoon aanwezig, waarbij die van de keizer er als een constitutioneel extra’tje bovenop waren gestapeld. Voor de Romeinse burger werd zo de illusie gecreëerd dat er niets was veranderd.

Wat maakte de princeps tot keizer?
De princeps was een bestaande functie, die oorspronkelijk niet meer was dan het voorrecht van een oude en wijze senator in discussies als eerste te mogen spreken. Van groot belang omdat de eerste spreker de toon in discussies zet.
Het recht was het imperium proconsularum maior, hetgeen inhield dat de keizer opperbevelhebber was en de legeraanvoerders benoemde. In zekere zin was dit een uitbreiding van een oud recht dat (oud)-consuls toekwam. (overigens werd de macht van elke magistraat aangeduid als zijn imperium, dat verschillend in kwaliteit kon zijn. Het imperium van een praetor was lager en minder omvattend dan van een consul.)
De provincies waarin legioenen waren gelegerd kwamen onder direct gezag van de princeps te staan. De enige uitzondering werd Noord-Afrika, waar één legioen gelegerd was dat onder de senaat bleef vallen.
Tribunicia potestas maior – de keizer kreeg niet allen het recht van een tribuun volgens het oude Romeinse recht, maar kreeg dat ook buiten de stadsgrenzen van Rome en het zijne had voorrang boven dat van de reguliere tribunen.
Pontifex maximus de keizer werd ook de hoogste priester van het rijk – Augustus werd dat pas na de dood van zijn voorganger Lepidus, maar sindsdien bleef het onlosmakelijk met het geheel verbonden.
Imperator was iemand die door zijn troepen op het slagveld als overwinnaar werd toegejuicht. Natuurlijk moest een keizer de overwinnaar zijn, en deze titel werd onderdeel van het keizerlijk pakket, evenals later de titels pater patriae en Augustus
Verder een aantal kleinere ambten en rechten, zoals het exclusieve recht van muntslag, kapitale rechtspleging (doodstraf etc) en controle over een aantal stadseenheden waarmee in Rome zelf de orde werd gehandhaafd, zoals de vigilantes.

De onderverdeling in keizerlijke en senatoriale provincies betekende overigens niet dat de senaat in die provincies kon doen, laten en benoemen wie zij wenste, maar zo lang er niet werd ingegaan tegen de keizerlijke politiek werd dat probleem meestal netjes omzeild door aanwijzingen van de keizer op te volgen – de keizer droeg zorg er niet teveel te geven.

Dit geheel komt ons logisch voor, maar was dat vanuit het perspectief van de Romeinse burger oorspronkelijk niet. In de Republiek waren al deze zaken niet voor niets bij verschillende functionarissen ondergebracht.

Het dominaat
In het begin van de 3e eeuw werd het bouwsel van Augustus meer en meer als lastig ervaren, aangezien de senaat in nog teveel zaken diende te worden geraadpleegd waar de keizer zelf wilde kunnen besluiten. Ook was de keizer vaak lange tijd achtereen afwezig uit Rome. Het gevolg was het dominaat, waarbij de keizer in veel opzichten almachtig werd, en losraakte van de republikeinse tradities. Het vergemakkelijkte de opvolging, die nu erfelijk kon worden gemaakt. Na de dood van Nero was in 68 n. Chr. in het Vierkeizersjaar 69 n. Chr. (Galba. Otho, Vitellius, Vespasianus) al geéxperimenteerd met een titulatuur die de opvolging moest helpen regelen. Galba benoemde Otho aanvankelijk tot Caesar, als een soort van onderkeizer naast een Augustus. Ook in de tweede eeuw werd deze constructie nog enige malen toegepast, Marcus Aurelius kreeg Lucius Verus als medekeizer, diverse keizers benoemden hun zoon nog tijdens hun leven tot Caesar, en tijdens de strijd om de opvolging van Commodus kreeg Clodius Albinus van Septimius Severus de titel Caesar om hem rustig te houden terwijl Severus intussen een aantal andere concurrenten voor de opvolging uitschakelde. Toen Clodius Albinus doorkreeg dat hij op een zijspoor stond was het al te laat en hij was de laatste van de pretendenten van 193 na Christus die verslagen werd. De aard van het dominaat kwam aardig overeen met ons idee van keizerschap.

Gedurende de 3e eeuw bleek steeds vaker dat het Romeinse rijk te groot was om door één keizer geregeerd te worden. Van 260 tot 275 viel het rijk spontaan in drie delen uiteen, waarbij de reguliere keizer het middendeel regeerde, het oosten aan het Rijk van Palmyra kwam en het westen een semi-onafhankelijk Gallisch keizerrijk vormde met zelfs een eigen senaat. Keizer Aurelianus verenigde het rijk opnieuw, waarna hij kort daarop werd vermoord.

Het probleem van het Keizerschap was dat de erfelijkheid nooit voldoende geworteld was, en dat iedere succesvolle generaal de kans liep door zijn troepen tot keizer te worden uitgeroepen. Als dat eenmaal gebeurd was, was de boot aan, want wie eenmaal bekend stond als keizerlijk rivaal kon niet meer terug. Dit was de oorzaak van een niet gering aantal van de opstanden uit de 3e eeuw, waarin het rijk zich voortdurend tegen diverse invallers verdedigen moest. En die succesvolle verdedigende generaals: etc.

Tetrarchie
De oplossing kwam van Diocletianus, die het rijk in vier delen verdeelde, waarbij twee Augusti elk een helft van het rijk zouden regeren, elk met een Caesar als onderbevelhebber. Na uiterlijk twintig jaar zouden de Augusti laats maken voor hun caesars. Dit werd de tetrarchie. Een plan dat sterk leunde op de oude Romeissne traditie van een gedeeld commando (twee consuls) en twintig jaar dienst doen in het leger. Diocletianus wist zijn mede-Augustus zo ver te krijgen samen met hem terug te treden, en daarna ging alles weer op de oude voet verder, met voortdurende burgeroorlogen om de opperste macht. Dat leverde de dynastie van Constantijn op die het grootste deel van de 4e eeuw regeren zou. Constantijn stichtte Constantinopel als hoofdstad voor het oosten, inclusief een senaat, als volledige tegenhanger van Rome.

De laatste honderd jaar van het Romeinse rijk werd de verdeling in een oostelijk en westelijk deel steeds meer geïnstitutionaliseerd. De laatste keizer die over beide helften regeerde was Theodosius de Grote, die stierf in 395 n. Chr. Het verval in het WestRomeinse rijk bleek uiteindelijk veel sneller te gaan dan in het oosten , dat zich deels opnieuw organiseerde tot wat zich later ontwikkelde tot het OostRomeinse rijk. Het WestRomeinse rijk desintegreerde, het meestal gehanteerde jaartal van 476 is tamelijk willekeurig. Met de val van dat WestRomeinse rijk was er weer één keizer, die zetelde in Constantinopel.

Herstel van de keizertitel in het westen
Tussen 476 en 800 na Christus was er in het westen geen keizer, en zetelde de enige keizer dus in Constantinopel. Men was niet onkundig van elkaars wedervaren, maar in de praktijk werd dat door de pausen in Rome zowel gefrustreerd als in stand gehouden. De oorspronkelijke metropolieten van Constantinopel en Rome waren de enige van de oorspronkelijke vijf die overbleven, zodat de rivaliteit om de suprematie op religieus gebied ging tussen Rome en Constantinopel, waarbij de Roomse paus in het nadeel bleek door het ontbreken van een keizer om op te leunen. Op Kerstavond van het jaar 800 loste de toenmalige paus dat op door de in Rome aanwezige koning der Franken onverhoeds te kronen tot WestRomeins keizer.

In hoeverre dat onverhoeds was is een strijdpunt tussen historici. Zeker is dat de keizer in Constantinopel niet geamuseerd was. Hij erkende het keizerschap in het westen niet, en de strijd tussen de paus en de patriarch van Constantinopel werd ernstiger, resulterend in het definitieve schisma van 1054.

Waar in het oosten de keizertitel in Constantinopel bleef, werd zij in het westen onderdeel van de Karolingische erfenis. De eerste opvolgers van Karel de Grote lieten de eer vaak aan elkaar, een aantal van de nakomelingen van Karel die de keizerskroon droegen waren niet meer dan koning van Noord-Italië. Uiteindelijk kwam de titel mede door het uitsterven van de Karolingen aan het OostKarolingische rijk, dat zich ontwikkelde tot het Heilige Roomse rijk dat wij kennen als Duitsland. Van het oude rijk van Karel de Grote hoorde alles daar bij, met uitzondering van Frankrijk. Dat rijk zou als keizerrijk in stand blijven tot 1804.

De keizertitel in het oosten
Het OostRomeinse rijk bleek beter bestand tegen barbaarse invallen dan het WestRomeinse, mede door de manier waarop Constantinopel zorgde dat nooit meer dan één deel van het rijk onder vuur kwam. Door de opkomst van de Arabieren in de 7e eeuw verloor het rijk zowel de Afrikaanse als de Syrische provincies, maar daardoor werd het compacter en bleek het in staat zich beter te verdedigen. Pas door de onstuitbare groei van de Ottomaanse macht ging het Byzantijnse rijk ten onder, maar het had deels de voortgang van haar keizerstitel al zeker gesteld. Tijdens de verovering van Constantinopel tijdens de 4e Kruistocht in 1204 kwam het Byzantijnse rijk tijdelijk ten einde, al bleef in verschillende diocesen (provincies) zoals Griekenland, de Egeïsche Zee en in Trebizonde het oude gezag intact. Bij de herovering van de stad in 1261 werd het westers geïnpireerde Latijnse keizerrijk weer ten val gebracht, en begon het Byzantijnse rijk aan haar laatste bestaansfase.

In het begin van de 10e eeuw had men de Bulgaarse koning tot czaar verheven (het woord caesar is eenvoudig herkenbaar), en ook de grootvorsten van Moskou gingen die eretitel (dus ruim na de val van Constantinopel) in de zestiende eeuw voeren. Dat in Trebizonde de oude Byzantijnse keizersfamilie nog 30 jaar na de val van Constantinopel door regeerde bleek weinig meer dan uitstel van executie – de stad viel in 1483.

Na de aanname van de tsarentitel door de Russische grootvorsten waren er dus weer twee keizertitels die stamden uit de oude Romeinse traditie actueel: die van Duitsland en van Rusland. De Duitse keizertitel was sinds het midden van de 13e eeuw sterk in verval, de keizers uit het Habsburgse Huis lieten zich aan het rij weinig gelegen liggen, zeker na de godsdienstoorlogen van de 16e en 17e eeuw niet. In de praktijk werden zij echter altijd tot keizer gekozen, wat vooral voor de eer van de titel van belang was. De Russische keizers werden vanuit Europees perspectief pas vanaf Peter de Grote van enig belang.

Napoleon
Het wordt weer interessant met de opkomst van Napoleon. Die wilde zichzelf tot monarch kronen, en de problemen met het koningschap heb ik hierboven al uiteengezet. Maar de oude Duitse keizerstitel betekende weinig, al had de traditie nog steeds een sterke roep. Het paste ook uitstekend in Napoleons drang Duitsland opnieuw te herschikken, hetgeen hij samenbracht met de opheffing van het Heilige Roomse rijk in 1804, en zijn eigen kroning in aanwezigheid van de paus later (1 december) in datzelfde jaar. Na ruim 800 jaar was de keizertitel terug in Frankrijk. De zittende keizer van het Heilige Roomse Rijk, de Habsburger Frans II deed afstand en werd als Frans I keizer van Oostenrijk.

Er kwam nog een saillant moment toen op 1 december 1805 de drie keizerlijke erfgenamen van het Romeinse keizerrijk elkaar op het slagveld bij Austerlitz troffen. Napoleon won overtuigend. De Europese vorsten meesmuilden nogal over de Franse pretenties, maar na de val van Napoleon werd de oude situatie niet hersteld. Het keizerschap van de Oostenrijkse Habsburgers werd daarmee een ietwat in de lucht hangend fenomeen, zeker toen in 1852 het Franse keizerrijk (Napoleon III) uit de as herrees. Die Franse keizertitel verdween in 1871 weer naar Duitsland, na de Franse nederlaag in de Frans-Duitse oorlog. In de Spiegelzaal in Versailles riepen de Duitse vorsten Wilhelm I van Pruisen uit tot keizer van het Tweede Duitse keizerrijk (1871-1919).

1917
De rest is min of meer bekende geschiedenis. In 1917 ging het Russische keizerrijk ten onder door de druk op de dynastie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het Oostenrijkse bezweek minder dan twee jaar later toen het Oostenrijkse leger desintegreerde, vrij kort daarop gevolgd door het Duitse. De oude keizertitels zijn sindsdien niet serieus meer hersteld, al is de laatste formeel pas verdwenen met de afschaffing van de Bulgaarse monarchie na 1945.

Je kunt de ondergang van deze keizerrijken ook niet los zien van een verminderde religiositeit. Zowel het keizerschap als het koningschap heeft in de Europese tradities een sterk sacraal element. Vadertje tsaar en moedertje Rusland is er zo een. De keizer van het Heilige Roomse Rijk werd in de Europese traditie beschouwd als de wereldlijke arm van het christendom, waarvan hij als de natuurlijke leider werd beschouwd. Slechts de Franse koning had uit hoofde van zijn functie als alternatieve erfgenaam van het rijk van Karel de Grote daar een aparte plaats in. De Franse koning bezat uit hoofde van zijn functie ook genezende capaciteiten, die via de kroning aan hem wedren overgedragen. Uit dat sacrosancte vloeiden ook de conflicten tussen keizer en paus in de 10e tot en met de 13 eeuw voort.

Losse eindjes
Ook een paljas vals Jean-marie Bokassa heeft nog een soort van claim op een keizertitel gelegd, maar serieus hoefde dat niet te worden genomen. Er zijn nog wat Mexicaanse keizerrijken bekend geraakt, maar ook die ontbeerden de sacrale functie die zo kenmerkend is voor het Europese keizerschap. Curieus genoeg delen ook de keizers uit andere culturen dat sacrale element, maar dat lijkt vooral een gevolg te zijn van hun veronderstelde almacht in het ondermaanse.

keizerskroon

2 reacties

  1. D. G. Neree schreef:

    Interessant artikel.

    Ik vraag me af of Adolf Hitler, als hij in zijn opzet geslaagd was, zich tot keizer zou hebben uitgeroepen. Ik denk van wel, met zijn derde rijk.

  2. Hannibal schreef:

    Dat is idd een vooruitwijzing. Maar wat hij met de Hohenzollerns zou hebben gedaan blijft een open vraag.