DE WERELD NU

Olifanten in rechtszalen – de Raad van State over religie

Olifanten in rechtszalen, justitieel activisme

15 Augustus 2018 deed de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, een opmerkelijke uitspraak [1] in een geding van een lid van de pastafarisme-kerk tegen Burgemeester en Wethouders van Nijmegen.

In dit stuk ga ik diepgaand, maar zo kort mogelijk, inhoudelijk in op die uitspraak. In een volgend stuk zal ik een uitgebreidere bespreking wijden aan een van de twee ‘Europese’ uitspraken waarop deze afdeling zich beweert te baseren. Ik kom daarin ook terug op de aanhalingstekens rond ‘Europese’ en mijn nadruk op ‘beweert’.

De Raad van State achtte haar uitspraak in deze zaak kennelijk van groter maatschappelijk belang dan andere uitspraken. Er werd niet alleen een persbericht over uitgegeven –dat doet de afdeling slechts bij een klein deel van de uitspraken–, er werd dit keer zelfs een Engelstalige versie van het persbericht gepubliceerd. Sterker nog: dit is van de vele tientallen uitspraken van de Raad die ik tot nu toe heb bekeken, de enige die is voorzien van een Engelse vertaling.

Een goede zaak. Het is belangrijk dat deze illustratie van hoe ‘rechters’ [2] van allerlei soort handelen in deze zaken, onder de aandacht van velen komt: verrassend slordig en bolstaand van juridisch activisme [3]. En het is ook een soort galant naar de grondlegger van deze levensbeschouwing, die in de VS woont.

Het vergiet en de mohammedaanse sluiering
De mevrouw (de ‘appelante’ in het jargon) die in hoger beroep was gegaan, deed dat omdat de Rechtbank Overijssel op 25 juli 2017 Burgemeester en Wethouders van Nijmegen in het gelijk had gesteld bij de afwijzing van haar aanvraag voor een identiteitskaart.

B&W hadden die aanvraag afgewezen omdat mevrouw op de aangeleverde foto een vergiet op het hoofd droeg. Een gebruik binnen het pastafarisme dat –niet helemaal toevallig– wat doet denken aan het mohammedaanse gebruik om vrouwen een vorm van ‘sluiering’ op te dringen.

Veel van die ‘sluiers’ worden opgedrongen aan vrouwen, maar veel van de vrouwelijke volgers van de leer van Mohammed dragen zo’n ding ook vrijwillig. Om heel uiteenlopende redenen. Provocatie is er daar één van. Ik ben hier in mijn woordgebruik impliciet nogal negatief over dat leerstuk van het –al dan niet vrijwillig– sluieren van mohammedaanse vrouwen. Ik gebruik hier die onvriendelijke aanduiding “zo’n ding” om de aandacht te vestigen op het feit dat over alle eeuwen en over alle mohammedaanse subculturen en stromingen heen, er géén overeenstemming bestond en bestaat over de vorm van die ‘sluiering’ (vandaar ook mijn aanhalingstekens), maar wel over het waarom van die sluiering: onderscheid maken tussen vrouwen die wel en vrouwen die geen volgeling zijn van Mohammed [4]. Het belang hiervan –ook in deze context– kan niet voldoende onderstreept worden.

Rechters en heilige geschriften
In de aangevallen uitspraak stelde de Overijsselse Rechtbank dat het onbedekt laten van het hoofd niet behoort tot de acht leerstelling van de pastafarianen die zij aanduiden als ‘liever-nietjes’. Impliciet suggereerden de rechters daarmee dat de vaag aangeduide, en voorwaardelijk geformuleerde mohammedaanse wenselijkheid het vrouwelijke hoofd te bedekken, wel behoort tot de hoekstenen van die geloofsovertuiging. Dat is nogal wat.

De Rechtbank had zich blijkbaar weinig verdiept in de leer van Mohammed, men sprak namelijk in de volgende termen over de relatie tussen die leer en het bedekken van vrouwelijke hoofden: “een expliciet, onvoorwaardelijk in heilige geschriften vervat verbod op het onbedekt laten van het hoofd.” (mijn nadruk) [5].

De strekking van het belangrijkste koranvers over sluiering is immers –niet heel expliciet maar daarmee goed beschouwd des te nadrukkelijker– voorwaardelijk geformuleerd: met behulp van de sluier kunnen mohammedaanse vrouwen onderscheiden worden van niet-mohammedaanse, zodat de mohammedaanse vrouwen veilig zijn. Wanneer de strijd tegen andere geloven is voltooid, of zoals de Koran dat in vers 2:193 meldt: “(En bestrijdt hen) tot er geen verzoeking meer is en de godsdienst aan Allah behoort” (herhaald in 8:39) hoeft het immers niet meer. Het gevaar dat mohammedaanse vrouwen dan nog aangerand zullen worden door ongelovigen of andersgelovigen is dan bezworen.

Die voorwaarde is, in andere woorden, van ontzaglijk groot belang. Het feit dat in landen waar bijna niemand zich nog openlijk niet-mohammedaan durft te noemen, het bedekken van de hoofden van vrouwen evengoed juist een vanzelfsprekendheid is, doet daar niets af.

Op hun beurt schrijven de staatsraden nu dat de pastafariaanse liever-nietjes hen doen denken aan de tien geboden van het christendom. Dat is niet heel vreemd voor mensen die zich weinig verdiept hebben in godsdiensten. Omdat ik me er wel wat in heb verdiept, doen ze mij echter sterker denken aan de leer van Mohammed. Daarbinnen geldt dat alle gedragingen zijn ingedeeld in vijf categorieën. Een van die vijf is ‘liever niet’. Die indeling in vijf categorieën lijkt niet op die tweedeling met doodzonden versus dagelijkse zonden van de katholieken waar de staatsraden kennelijk aan dachten.

De zogenaamde voor-vraag
De afwijzing van het beroep door de RvS kent twee hoofdelementen:

  • a – Binnen het pastafarianisme neemt dat vergiet geen centrale plaats in.
    Men heeft als het ware de regelgeving binnen het pastafarianisme tegen het licht gehouden. De staatsraden houden zich echter verre van een uitspraak over de vraag of het bedekken van vrouwenhoofden binnen het mohammedanisme of mannenhoofden in het sikhisme dan wèl een centrale plaats zouden innemen.
  • b – Het pastafarianisme is (gewoon) geen “godsdienst of levensbeschouwing in de zin van artikel 9 van het EVRM en artikel 6 van de Grondwet” hoor.

Die constatering heeft de RvS gedaan op basis van het antwoord op wat zij zelf aanduiden als “de voor-vraag”. Ze formuleren dat zo:

Gelet op de functie die de Afdeling als hoogste algemene bestuursrechter met het oog op de rechtseenheid heeft en in lijn met de wens van partijen, zal zij zich – anders dan de rechtbank – in deze zaak richten op de voor-vraag of het pastafarisme naar de huidige stand van zaken als een godsdienst of levensbeschouwing in de zin van artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het EVRM beschouwd kan worden.

Die term met dat tussenstreepje is een gloednieuw stukje juridisch jargon. Tot mijn verrassing bleek, toen ik naar het voorkomen van die term zocht, het gebruik ervan zelf al te getuigen van enige slordigheid van de juristen Altena, Polak en Vermeulen: in het jargon bestond al wel de term voorvraag zonder streepje, maar die werd tot nu toe gebruikt in heel andere contexten dan deze.

Tegelijkertijd onzorgvuldiger en belangrijk is de omgang met het verschil tussen de twee begrippen ‘levensovertuiging’ en ‘levensbeschouwing’. Beter gezegd: het feit dat men doet alsof die twee begrippen identiek zijn. Het verschil is echter juist in de context van dit arrest [6] wezenlijker dan het op het eerste gezicht lijkt.

De term ‘levensovertuiging’ is direct ontleend aan artikel 6 van de grondwet [7]. De term ‘levensbeschouwing’ heeft hier een tweevoudige herkomst. De zogenaamde Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 gebruikt deze term –en dus niet die term uit de grondwet!– èn het is de vertaling die deze rechtsprekenden zelf gebruiken voor de term ‘belief’ in dat artikel 9 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (ECHR in het Engels). Daarin spreekt men steeds van “religion or belief“.

Respect voor ‘stromingen’
Met afstand de meest opvallende zinsnede uit het hele arrest is te vinden in punt 8: ‘Beoordeling gronden’. Verwijzend naar een eerdere uitspraak van zichzelf, schrijft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad, dat de uitzonderingsregel voor pasfoto’s van mohammedaanse vrouwen en sikh mannen is toegevoegd:

..kennelijk omwille van het vereiste respect voor zulke stromingen.

Ik val er hier niet over het feit dat de term ‘respect’ in steeds bredere kring geassocieerd wordt met het gedachtegoed van de maffia. Ik val wel over die combinatie van ‘kennelijk’ en ‘zulke stromingen’.

Dit getuigt ervan dat men niet zozeer rekening wil houden met een oorspronkelijk gedachtegoed, dat als godsdienst is bestempeld, maar dat men de hedendaagse interpreteerders [8] ervan niet voor het hoofd wil stoten. Het kan in dit verband overigens geen kwaad om nuchter vast te stellen dat Koran, Hadith of andere gezaghebbende mohammedaanse bronnen niet reppen van identiteitsbewijzen, laat staan van pasfoto’s.
Bijna even opvallend is de centrale wending in het arrest:

Bezien in het licht van deze jurisprudentie is het de vraag of de eerder door de Afdeling en thans door de rechtbank in onderhavige zaak gevolgde lijn onverkort gehandhaafd kan worden.

In gewoon Nederlands, zonder misplaatst respect, zeggen de staatsraden dus: nu we er naar aanleiding van deze zaak nog eens over nadenken en kijken naar wat ‘Europese’ rechtsprekers er zoal over te melden hebben, komen we nu tot een andere uitspraak.

Eerste wat dan opvalt is dat de afdeling van de Raad niet zelf komt met overwegingen over die zogenaamde voor-vraag “wat maakt een gedachtegoed tot een godsdienst, levensovertuiging of levensbeschouwing?“, maar zich baseert op uitspraken die ‘Europese’ rechters hierover zouden hebben gedaan.

Leentjebuur naar het uitkomt
Andere kwesties springen in het RvS-arrest juist niet in het oog. Pas wanneer je de belangrijkste ‘Europese’ uitspraak waar men naar verwijst, zelf nader bestudeert, vallen ze op. Ik signaleer twee belangrijke pijnpunten.

Het eerste daarvan betreft deel a) van de uitspraak van de RvS. De ‘Europese’ uitspraak is daarover anders dan die van de RvS. Het idee dat men als rechtsprekenden oordeelt over hoe centraal een kwestie binnen een ‘godsdienst, levensovertuiging of levensbeschouwing’ is, wordt daar afgewezen (hoewel in de verschillende zaken die daarin behandeld worden, niet steeds even duidelijk).

Het tweede is nog opmerkelijker: de ‘Europeanen’ stelden zichzelf in de uitspraak waar de RvS naar verwijst, niet die zogenaamde voor-vraag van deel b).

In die ‘Europese’ uitspraak (eigenlijk een viertal bij elkaar geharkte uitspraken) wordt alleen, bijna terloops, verwezen naar weer andere uitspraken. Sleutelwoord daarin is het woord ‘cogency’, vanwege de RvS vertaald als ‘overtuigingskracht’.

Raad van State

Klik voor volledig

Dat de term niet zo goed vertaald is, is uiteraard niet wat ik hier aan de orde wil stellen. Het gaat me om wat onvermijdelijk het gevolg is van de insteek die hieraan ten grondslag ligt. In de ‘Europese’ uitspraak zowel als de Nederlandse, is de impliciete, doch zeer duidelijke, boodschap dat wanneer de regels en regeltjes die vanuit godsdiensten aan de wereld, en met name aan de eigen gelovigen met meer kracht worden opgelegd, de maatschappij, i.c. de overheid, daar meer rekening mee moet houden. En daarbij gaat het niet om de kracht van overtuiging maar om kracht van meer of minder expliciete bedreigingen in het leven hier op aarde of in een leven na de dood. (Zie hierover ook de definitie van het begrip cogent door de vertaalsite Almaany.)
Een belangrijk element van de levensbeschouwing –hier komt het verschil met levensovertuiging duidelijker naar voren– van de pastafarianen is juist het tegendeel van deze dwingelandij. Het arrest citeert:

[wij] zijn zeer serieus en propageren een levenshouding van vriendelijkheid, geweldloosheid, verdraagzaamheid, nuchterheid, bescheidenheid en relativisme. (mijn nadruk, FG)

Onmiskenbaar is die levensbeschouwing mede ingegeven door wat de pastafarianen zorgelijk vinden aan een aantal stromingen die in het algemeen beschouwd worden als godsdienst. Om –weliswaar impliciet maar toch– over allerlei godsdiensten in één grote streek nu te beweren dat deze in hun geheel grote overtuigingskracht bezitten is een gotspe. Beter gezegd: het is zeker niet vreemd om zoiets als argument naar voren te brengen aan de borreltafel, maar absurd wanneer rechtsprekers hiermee komen in een arrest.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt verder dat een levensbeschouwing niet te veel elementen mag bevatten van kritiek op andere geloven.
De facto betekent dit echter dat nieuwe geloven dat niet mogen. [9] Immers, wie serieus de relatie bekijkt tussen de inhoud van de drie bekendste monotheïstische leren, kan er niet omheen dat in het christendom het jodendom ‘gecorrigeerd’ wordt en nog minder om het feit dat het mohammedanisme zich presenteert als ‘correctie’ op jodendom en christendom.

Het duidelijkst komt het karakter van het mohammedanisme als bespotting van het christendom, tot uitdrukking in het zogenaamde blasfemie vers van de Koran: 5:116.
Op tal van plaatsen in de Koran wordt de leerstelling van de heilige drievuldigheid aangevallen. Rechtstreeks of –venijniger nog– op terloopse wijze. Vers 5:116 licht ik er om twee redenen uit als meest anti-christelijke.

Ten eerste omdat Jezus hier eigenlijk een beetje voor gek wordt gezet. Het tegenspreken van het christendom wordt in de mond van Jezus zelf gelegd met daarin de suggestie besloten dat hij misschien zelf wel bezig geweest was de boel te flessen. Hij verontschuldigt zich tegenover Allah…

Daarnaast omdat het wordt voorgesteld alsof niet de Heilige Geest maar Maria wordt aangewezen als de derde godheid naast God de Vader en Jezus.

Karakteristieken, geen definitie
De door de RvS opgeworpen voor-vraag wordt niet beantwoord met een definitie van ‘godsdiensten, levensovertuigingen of levensbeschouwingen’ maar somt een paar karakteristieken op:

Karakteristieken van de strijdterm islamofobie

Klik voor groter en volledig

Volgens vaste jurisprudentie [10] van het EHRM geldt als voorwaarde voor het aanmerken van een samenstel van opvattingen als een godsdienst of levensovertuiging in de zin van artikel 9 van het EVRM, dat die opvattingen een zeker niveau aan overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang bereikt hebben: “attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance”, aldus onder meer EHRM.
In die zin herinnert het aan de wijze waarop door velen wordt omgegaan met de strijdterm islamofobie. De afbeelding bevat pagina 288 van mijn boek Islamofobie?.

Ten slotte
De rechterlijke uitspraken over kwesties als deze zijn gefundeerd op het dogma dat positieve discriminatie, niet leidt tot discriminatie tegen wie niet voorgetrokken wordt. In beloofde vervolgstuk ga ik daar uitgebreider op. De walm van justitieel of rechterlijk activisme die uit deze uitspraken opstijgt komt dan ook meer expliciet en met meer nadruk aan de orde.


  1. Hier de link naar dat arrest bij de Raad van State zelf. De Code ervan luidt: ECLI:NL:RVS:2018:2715.
  2. Hoewel ze dus werken bij een deel van de RvS dat doet aan bestuursrechtspraak heten de mensen die deze uitspraken doen geen ‘rechters’ maar ‘Staatsraden’.
  3. Eerder schreef ik hier op VOL al twee uitgebreide stukken over het onderwerp juridisch activisme: deze over het hoofd van de Hoge Raad, meneer Feteris en een over de recent opgevolgde vicevoorzitter van de Raad van State, Donner.
  4. Het gaat hier met name om koran-vers 33:59, maar vers 24:60 heeft die sluiering ook als onderwerp. Vooral wanneer deze beide verzen in samenhang bekeken worden kan er geen enkel misverstand blijven bestaan over het doel van de sluiering volgens de Koran (Zie verder). Er bestaan verschilende gezaghebbende teksten binnen het mohammedanisme maar er is geen enkele mohammedaan of islam-deskundige die tegenspreekt dat de Koran daarvan de belangrijkste is.
  5. Er bestaan volgens deze rechters dus ‘heilige geschriften’. In horeca aangelegenheden en op partijtjes is dat geen problematische term. Er bestaat echter geen definitie van ‘heilig’ in wet of jurisprudentie. Daarom is het gebruik van dat begrip hier op zijn minst nogal slordig.
  6. Het feit dat de verdediging niet heeft ingezoomd op het verschil tussen die twee begrippen, pleit de staatsraden niet vrij. Met name niet in een arrest waarin men expliciet zelf uitspreekt dat men bezig is met het beantwoorden van een voor-vraag daarover.
  7. Hier de link naar de tekst van artikel 6 uit de grondwet inclusief de historie ervan.
    Heel opvallend is dat hoe verder in het verleden, hoe zinniger de formulering is. 1798: “Geene burgerlijke voordeelen, of nadeelen, zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk Leerstelsel gehegt.”
    Vooral het feit dat het belijden van enigerlei godsdient ook geen bevoordeling door de staat mag opleveren, ontbreekt nu pijnlijk.
  8. Achter dit gebeuren zit een grote uitdaging: het beantwoorden van de –veel belangrijkere– “voor-vraag”: is godsdienst iets van individuele mensen of iets van ‘mensen van godsdienstige kennis’ die zich opwerpen als de groep van mensen die ‘eigenaar’ zijn van een specifiek geloof.
  9. Denk hierbij ook aan het zogenaamde Walburga arrest van de Hoge Raad.
  10. De toevoeging van het woord ‘vaste’ aan de bekende term ‘jurisprudentie’ is goed beschouwd ook opmerkelijk. Ik ga er hier niet verder op in.