DE WERELD NU

De kwestie M: een absolute “moet lezen’. Maar voor wie eigenlijk?

Erdal Balci, Israël, Corona, westerse schuld, Brederode, Recensie, Afgrondelijk, depressie

Afgelopen donderdag presenteerde uitgeverij De Blauwe Tijger in Gent twee boeken die allebei gaan over Mohammed. De Kwestie M geschreven door Eddy Daniels en De gifmenger van de hand van Pierre Buyl.

De boeken zijn heel verschillend, De gifmenger is fictie en De kwestie M beslist niet, maar de auteurs hebben ook wat gemeen: geen van beide Vlamingen heeft last van misplaatst respect of – al dan niet terechte – angst voor de islam. Hier bespreek ik dus de kwestie (expres zonder hoofdletter en niet cursief); een bespreking van de gifmenger volgt later.

Minder polariserend?
Eddy Daniels’ boek is in meerdere opzichten indrukwekkend. Hij heeft een diepgravende studie verricht naar het leven van Mohammed en naar hoe de beschrijvingen daarvan tot stand zijn gekomen en zijn overgeleverd. Bovendien beoordeelt hij de historische figuur Mohammed èn zijn oordeel is uitgesproken negatief. Indien de tekst van het boek bekend wordt buiten Vlaanderen en Nederland, zou het boek dus zomaar tot 100 keer zoveel ophef aanleiding kunnen geven dan Rushdies Duivelsverzen deed. De auteur zelf is overigens van mening dat hij met zijn boek in wezen juist minder polariserend zou kunnen overkomen dan Rushdie en zeker minder dan Geert Wilders of Filip Dewinter. Dat heeft te maken met wat hij al uitdrukt in de subtitel van het boek (Een gekaapte godsdienst) en in de wonderlijke allereerste zinnetjes van het meteen al zeer sterke hoofdstuk I:

Ik zal een bekentenis doen: ik zou graag moslim worden. Ik zou graag moslim worden op voorwaarde dat ik geen mohammedaan hoef te zijn. (…) Het is niet met de islam als dusdanig dat wij problemen hebben maar met de door Mohammed bijgestuurde islam, en met de wahabitische en salafistische terugkeer naar dat ‘zuivere’ mohammedanisme. Een mohammedanisme dat zich afzet tegen de oorspronkelijke islam hanifiya die je eigenlijk ook ‘volksislam’ kunt noemen.

Geen misverstand: Daniels zet tegenover dat ‘zuivere mohammedanisme’ geen ‘zuivere islam’. Hij roept ook niet op om daar ‘naar terug te keren’. Hij wijst slechts op het feit dat in de tijd van Mohammed in Arabië nog andere mannen dan hij rondliepen met profeteske ambities, mannen die een vredelievende god zochten in plaats van een oorlogszuchtige. Hij wijst verder op het bestaan van fatsoen en gezond verstand onder gewone mensen en op een prettig soort gelatenheid dat hij herkent in de bekende uitdrukking ‘inch allah’. Hij ziet in dat laatste de potentieel gezonde tegenkracht tegen ‘zelfoverschatting’ van de westerse mens (blz 28). Daniels stelt vast dat het bijbehorende gevoel van grenzeloosheid samengaat met existentiële eenzaamheid.

Toen en nu
Het boek biedt niet alleen een indringende analyse van de gebeurtenissen van toen, maar legt ook links naar de actualiteit hier en in het Midden Oosten; soms expliciet soms impliciet. In de acht appendices die het boek telt, gebeurt dat vooral expliciet. In de tweede ervan, De ongekroonde koningin van de islamofilie, over de ex-non Karin Armstrong, is onderstaande passage dan weer iets meer impliciet. Hij gaat over de onderwerping van Jeruzalem; meer in het bijzonder over de manier waarop Armstrong de rol van de wrede Umar (de tweede van de zogenaamde vier ‘rechtvaardige kaliefen’, opvolgers van Mohammed. De man wordt ook wel aangeduid als Omar) ombuigt naar een mooie, vredelievende.

… want er bestond veel weerstand tegen de defaitistische vredespolitiek. [de toenmalige orthodoxe patriarch] Sophronius zag echter de bezetting van zijn stad als een straf van God voor het zondige leven van zijn gelovigen ..

Ik beschouw zo’n zin als een hint naar de huidige stand van zaken in West-Europa, meer in het bijzonder naar die stand binnen de universitaire en journalistieke subculturen.

Daniels vervolgt met:

… en besefte dat verzet op dat moment zinloos was – hij wilde met andere woorden Umar niet provoceren tot het overnemen van de wreedheid van Khalid [Zijn kundige generaal]. Hij wilde waarschijnlijk tijd winnen, tot de bedoeïenen als het ware vanzelf weer het toneel ontruimden, verscheurd door hun interne tegenstellingen, of verdreven door de teruggekeerde Byzantijnen.

De toevoeging ‘waarschijnlijk’ is typisch voor het boek. Bijna overal geeft de auteur ook expliciet of impliciet aan hoe zeker hij is van allerlei van zijn vaststellingen: een van de vele sterke kanten van het boek.

Ik vind het heel moeilijk om te voorspellen waarop de beminnelijke Daniels het hardst zal worden aangevallen: op zijn ongenadige analyse van de gebeurtenissen van toen of op zijn uitspraken over hoe ‘de kwestie’ in onze huidige tijd, en in het bijzonder in West Europa, doorwerkt.

De Kwestie zelf
Wat eigenlijk ‘de kwestie’ is, beschreef ikzelf ruim vijf jaar geleden heel veel korter, grover en minder onderbouwd in een tekst getiteld: Mohammed: angel en achilleshiel tegelijk’.
Eddy schrijft op blz 17 ook ‘Ze hebben inderdaad schrik voor het levensverhaal van hun profeet omdat dit de achilleshiel is van hun geloof”.
Ik schreef destijds en onderstreepte al: ‘Je moet niet doen wat de apologeten doen -verzen uit hun context halen- maar ze juist in hun context plaatsen.’ De kwestie doet dat op sublieme en uitputtende wijze.

De kwestie M gaat over zo ongeveer alles wat er bekend is/beweerd wordt over het leven van Mohammed. Ik moet me beheersen om daar niet een groot aantal voorbeelden van te geven, met name van de stukken die nieuw voor mij zijn. Ik doe het anders: ik loop de drie hoofdpunten langs van ‘de kwestie’ zoals die aan bod komen in het boek. (De auteur benoemt deze punten overigens niet als zodanig).

Een revolutionair nieuw stamverband
Op blz 151 gaat het over ‘de kern van de mohammedanisering: het doorbreken van de tribale banden om ze te vervangen door een neotribale feodaliteit’.
Meer impliciet maar eigenlijk nog duidelijker, staat het op blz 129. Daniels schrijft daar over een bijzonder aspect van de aanval van Mohammed op de geboortestad van hemzelf en van zijn prediking: ‘Mohammed, die de Arabieren rond Allah wilde verenigen om de ghazwah (plunderingen) naar buiten Arabië te transporteren, kondigde de ghazwah af tegen (…) Mekka’.

Die ‘neotribale feodaliteit’, die nieuwe stam als het ware die Mohammed in de plaats stelde van alle oude, die hij als het ware ophief, werd eenvoudigweg de ‘oemma’: zijn volgelingen. Deze ‘stam’ – Dar al-Islam – zou de vanzelfsprekende vijand worden van de rest van de mensheid: de Dar al-Harb.

Geweld, oorlog, roof
De vanzelfsprekendheid van het gebruik van geweld, maakte een ontwikkeling door in de loop van het profeetschap. Het beroven van andere stammen, nomadische en gesettelde, was geen innovatie van Mohammed. De aard van het geweld dat gebruikt werd bij die berovingen, veranderde wel onder zijn leiding. Er bestond een zekere tendens om indien mogelijk het bloedvergieten bij de berovingen beperkt te houden. De bijbehorende oorlogsvoering kende een groot gehalte imponeergedrag; onder Mohammed nam het geweld in de vorm van heel directe inspanningen om de tegenstanders te doden, toe.

Plundering zonder direct fysiek geweld, afpersing als principe, zoals geformuleerd in wat ik het maffia-vers noem, 9:29, werd geleidelijk aan steeds belangrijker.

In hoofdstuk XV komt een groot aantal kleine aanvallen langs. Daniels verontschuldigt zich als het ware voor de droogheid van de opsomming: ‘De westerse lezer zal nu wel gaan duizelen, maar ik vervolg nog even de ellenlange opsomming met namen, plaatsnamen, stammen, stamverbanden doe we in de Hadith [de verzameling van gewoontes en van uitspraken van Mohammed die hij niet presenteerde als goddelijke openbaringen die hem door aartsengel Gabriël zouden zijn ingefluisterd] terugvinden’.

Hij heeft toch een deel van die opsomming opgenomen ‘om een impressie te krijgen hoe zulk een Hadith werd gecomponeerd: het gaat onvoorstelbaar gedetailleerde bronnen, waarin misdaad na misdaad wordt opgesomd op een erg triomfalistische wijze.’
Het ging uiteindelijk om de (verdeling van de) buit die was binnengesleept; aanvankelijk bij rooftochten later als belasting op het niet volgen van de leer van Mohammed, de jizya.

Het is goed om te onthouden dat de Koran zelf en zelfs een hoofdstuk kent getiteld De (oorlogs)buit en de bekendste verzameling van de Hadith een boektitel kent over heilige oorlog: jihad. De vanzelfsprekendheid van geweld tegen andersdenkenden komt misschien wel het meest pregnant tot uitdrukking – rond blz 147 – bij (Mohammeds opdrachten tot) een aantal sluipmoorden, onder anderen op een aantal mannelijke en vrouwelijke dichters. Een van die dichteressen wordt vermoord door ene Uymar. Na de moord twijfelt die en vraagt aan de profeet of die moord hem aangerekend zal worden. Hij bedoelde daarbij echter niet de moord zelf, maar het feit dat hij een clan-genoot had gedood. Mohammed stelt hem helemaal gerust. Dit is een van de gedeelten in het boek dat is geformuleerd in nogal sarcastische termen.
Dit hoofdpunt is overigens niet louter opgehangen aan de leiding van Mohammed. Op blz 58 staat klip en klaar ‘.. niet slechts omdat hij [de nomade] van jongsaf getraind wordt in geweld, maar omdat de notie van abstract recht in zijn beschaving volkomen afwezig is.

Tegen de vrije vrouwen
Ook het derde, en mijns ziens uiteindelijk het belangrijkste en pijnlijkste hoofdpunt van ‘de kwestie’, hangt samen met die achterliggende tegenstelling tussen nomaden en landbouwers. De geciteerde passage van blz 58 volgt op een passage waarin Daniels schrijft over de achtergrond van de afschuwelijke, genocidale uitbarsting van geweld in Ruanda van de Hutu’s tegen de Tutsi’s. De landbouwende Hutu’s ’kwamen er als de slechteriken uit naar voren, en terecht, maar de aandacht werd daardoor afgeleid van de reële vernederingen die zij al generaties lang van de veehoudende Tutsi’s hadden verdragen.
In Arabië had die tegenstelling nog een extra kenmerk: de landbouw vond er plaats in de oases – het woord krijgt in deze context zelfs een iets andere klank – en de cultuur in de oases droeg een sterk matriarchaal karakter. Overerving dus via moeder-dochter. Sterker nog: het sociale vaderschap speelde een relatief onbelangrijke rol. Zo onbelangrijk dat heel nadrukkelijk en openlijk het initiatief voor seks vaak bij de vrouw lag en het biologische vaderschap ook veel nadrukkelijker en openlijker alleen dat was: biologisch.

Het verschil met de positie van de vrouw onder nomaden kon haast niet groter zijn: voor Mohammeds tijd werden zelfs veel meisjesbabies direct na de geboorte gedood. Het is misschien wel de allergruwelijkste ironie van de menselijke geschiedenis dat Mohammed eraan heeft bijgedragen om aan die praktijk een einde te maken, en tegelijkertijd de vrouwen – zowel die van de landbouwende als van de nomadische stammen – degradeerde tot wandelende baarmoeders, zoals met name tot uitdrukking komt in Koran-hoofdstuk 65 en in het beruchte akkervers: 2:223.

Bij de meer matriarchale van de landbouwende stammen hoorde ook de verering van drie godinnen. De eerste en meest fanatieke ‘religieuze innovatie’ van Mohammed betrof zijn aanval op die godinnen. In het kader van zijn tactisch manoeuvreren verzachtte Mohammed op een gegeven moment die aanvallen. De ‘openbaringen’ die hij daarover kreeg noemde hij later ‘door de duivel ingeblazen’: het werden de duivelsverzen die weggelaten werden uit de Koran. De kwestie gaat ook in op het verband tussen hoe Mohammed tactisch omging met deze verzen en het wedervaren van dat deel van zijn vroege volgelingen dat naar Ethiopië reisde en later weer terugkeerde.

Een vierde hoofdpunt?
Er valt over te twisten of de jeugdige leeftijd van Aïsha en de veelwijverij van Mohammed als hoofdpunt van de kwestie zou moeten worden aangemerkt. Aïsha was nog geen zes jaar oud toen Mohammed zijn oog liet vallen op dit dochtertje van zijn meest fanatieke volgeling, Abu Bakr (niet toevallig de naam die de kalief van de Islamitische Staat heeft aangenomen) en hij verkrachtte haar voor het eerst toen ze negen jaar oud was. Het meest opmerkelijke aan Mohammeds houding ten opzichte van polygamie en zijn visie op de vrouw als broedmachine voor het zaad van de man, was niet het feit dat voor alle mannen een maximum gold van vier wettige echtgenotes (naast – ‘natuurlijk’ – zijn buitgemaakte seksslavinnen) maar dat dat maximum niet gold voor de profeet. Nog opmerkelijker is de kwestie van de zogenaamde ‘wachttijd’. Die wachttijd had – en heeft in bepaalde opzichten tot vandaag de dag! – betrekking op twee situaties. Hij is van belang wanneer je een vrouw wegdoet en wanneer je een nieuwe vrouw toevoegt aan je harem: ongeacht of dit een ‘vrije’ vrouw betreft of een seksslavin. Je moet een aantal maanden wachten voordat je seks hebt met een nieuwe vrouw of voordat de je vrouw die je niet meer wilt het huis uitzet: je weet immers niet helemaal zeker of ze drachtig is of niet en het kind moet wel terecht komen bij de rechtmatige bevruchter. Het maximum van vier echtgenotes noch de wachttijd waren van toepassing op Mohammed zelf.

Aïsha moet overigens een zeer bijzondere jonge vrouw zijn geweest. Goed beschouwd was ze de persoon die kritiek op Mohammeds ‘openbaringen’ het meest openlijk durfde te formuleren.

Niet in het boek zelf maar tijdens de boekpresentatie in Gent kwam nog een bijzondere ‘anekdote’ aan de orde over Aïsha’s leeftijd. Wanneer deze beschamende kwestie langskomt in de ‘voorlichting’ die Belgische politiefunctionarissen krijgen over ‘de islam’ heeft de imam van dienst als smoesje dat de leeftijd van vrouwen uitgedrukt werd als de tijd sinds hun eerste menstruatie. Een weerzinwekkende leugen om het mohammedaanse gedachtegoed te verdedigen, die veel te weinig tegengesproken wordt.

De manier waarop hiermee wordt omgegaan, met name in de meeste universitaire, journalistieke en politieke subculturen is dat een insteek zoals van deze imam niet wordt opgevat als verontrustend gebrek aan integriteit van deze persoon, maar als bewijs dat ‘het met de meeste moslims en imams allemaal wel meevalt’.
Men kijkt weg van de werkelijkheid. Niet alleen van de werkelijkheid die bestaat in de funderende documenten van het mohammedanisme, maar ook in die van de werkelijkheid van het trouwen met piepjonge meisjes in door het mohammedanisme gedomineerde landen en ‘enclaves’. Het verhaal van de ‘tiny minority of extremists’ dat alleen kan worden volgehouden indien ook wordt weggekeken van de werkelijkheid van de openlijke fundamentalistische koers van de ‘islamgeleerdheid’

Een moet-lezen: maar voor wie?
Mijn boodschap was inmiddels duidelijk: lees dit boek! Dit is een van de, zo niet het meest informatieve boek over het mohammedanisme dat te verkrijgen is. In ieder geval in 2017 en in het Nederlandse taalgebied, maar ik denk ook daarbuiten.

Ik schat dat maar heel weinig moslims het boek zullen lezen zonder in woede te ontsteken. ‘Gewone’, zeg maar ‘culturele moslims’ die niets moeten hebben van het oorspronkelijke mohammedaanse gedachtegoed, dat ook het gedachtegoed is van de Islamitische Staat en de overgrote meerderheid der ‘islamgeleerden’ komen daar liever niet voor uit. Wij, christelijke en atheïstische Nederlanders, bieden geen enkele bescherming aan mensen die af willen van de mohammedaanse narigheid. Integendeel bijna.

Ik hoop eigenlijk dat op de eerste plaats vooral autochtone vrouwen het boek zullen lezen.



Eddy DanielsDe kwestie M, een gekaapte godsdienst
€27,00
432 pagina’s
Paperback 16 x 24 cm
ISBN 9789492161413
NUR 706
Bestellen kan hier

3 reacties

  1. Cool Pete schreef:

    Heel indrukwekkend artikel.
    Het besproken boek is zeer belangrijk.
    Dank.

  2. Cool Pete schreef:

    Al jaren schrijf ik, dat het mohammedanisme – inhoudelijk –
    een pervers plagiaat / persiflage is van de voorafgaande
    joodse religie en van de christelijke godsdienst.

    Bestudeer de inhoud, de aard, de werkwijze en de geschiedenis van dat
    “godsdienst”-waanzinnige mohammedanisme maar, en het wordt duidelijk.

    [ En als “kultuur” heeft het nooit iets voortgebracht, alleen maar overgenomen,
    onderdrukt, afgeperst, geplunderd, vernietigd en tot slaaf gemaakt / uitgeroeid.]

  3. Ad schreef:

    “ik zou graag moslim worden. Ik zou graag moslim worden op voorwaarde dat ik geen mohammedaan hoef te zijn.”
    Ik las ergens dat moslim, ware gelovige betekent. Of dat etymologisch klopt weet ik niet, wel is het zo meen ik dat ze dat er wel mee bedoelen.
    Ik werd eens door een vriendin berispt om mijn gebruik van het word mohammedaan i.p.v. moslim. Ik schreef haar een brief en maakte er later een opstel van.

    “Ik vind hen mohammedanen. Moslims, ware gelovigen. Ik doe dat niet, dat doe ik pas als zij mij en anderen ook ‘ware gelovigen’ noemen zonder dat wij ons bekeert hebben tot hun geloof.
    http://eerstehemel.blogspot.fr/2014/06/een-mohammedaan-whats-in-name.html