DE WERELD NU

Jan Leijten en opinievorming binnen de rechterlijke macht

Jan Leijten

Jan Leijten, AG bij de HR, eerder rechter en nog eerder strafrechtadvocaat, had een nieuw boek geschreven. Niet helemaal nieuw, want net als de publicaties waar Pim Fortuijn zich op voor liet staan, betrof het een bundeling van eerder geschreven stukjes in kranten en tijdschriften.

Leijten had een hekel aan Fortuijn, maar er waren ook wel overeenkomsten tussen de twee. Als stukjesschrijvers bezaten ze beiden verbale begaafdheid en gebruikten die nogal eens om te provoceren, om dingen ter wille van het effect wat anders te zeggen dan ze aan de waarheid verplicht zouden zijn.

Fortuijn die van zich zelf zei geen racist te zijn, was dat volgens Leijten wel degelijk. Wat zou Leijten daarmee kunnen bedoelen? Fortuijn had een aantal allochtonen in zijn directe omgeving en uit niets wat die mensen ooit over hem gezegd hebben valt af te leiden dat ze zich gediscrimineerd voelden. Waarschijnlijk bedoelt Leijten dan ook niet dat Fortuyn in de klassieke betekenis discrimineerde. Niet op de manier waarop dat vroeger in Zuid Afrika of in de zuidelijke staten van de VS gebeurde.

Waar Leijten bezwaar tegen had was Fortuijn’s afkeer van de invloed die de moslimcultuur op de Nederlandse samenleving had. Als homofiel had Fortuijn zowel een belang bij de geldende wetgeving tegen discriminatie als bij het terugdringen van de culturele invloeden die homodiscriminatie bevorderen. Verder had hij bezwaar tegen godsdienstige leiders die weigerden om hun invloed aan te wenden om het gebruik van geweld tegen te gaan. Deze opvattingen waren allemaal goed verdedigbaar.

Wat Leijten en wat bijvoorbeeld ook Van der Graaf, de moordenaar van Pim Fortuijn, dwars zat, was dat de bezwaren tegen de invloed van de moslimcultuur op onze samenleving door de meeste aanhangers van Pim vertaald werden als een hekel aan de moslims zelf. De facto zette Fortuijn volgens zijn moordenaar aan tot discriminatie en tot het aanwakkeren van etnische tegenstellingen. Daar was hij zich, gezien de uitspraken die hij zich in privé wel eens liet ontvallen, ook wel van bewust. Fortuijn zelf zou daar tegenover hebben gesteld dat hij met zijn pleidooi voor integratie etnisch geweld juist op de meest effectieve manier bestreed. Integratie is goed beschouwd het doen verdwijnen van de ene etnische groep door absorptie in de andere.

Fortuijn vertaalde op een manier die politiek door de beugel kon wat er leefde aan de onderkant van de samenleving. Leijten deed hetzelfde met het gedachtegoed aan de bovenkant. Fortuijn was zelf afkomstig uit een nogal gewoon milieu uit Haarlem Noord en wist waarschijnlijk veel beter dan Leijten hoe er daar gedacht werd. Hij had met name minder illusies over de beleving van humanistische waarden in dat milieu dan Leijten. De idee dat de gemiddelde Nederlandse werkende man die zelf in een hem passend huis woont zou menen dat de overheid in de eerste plaats voor sociale woningbouw moet zorgen is een misvatting. Hij is ook niet voor handhaving van een WAO waar zoveel misbruik van gemaakt wordt. De gewone man leest de Telegraaf, als hij een krant leest en heeft een hekel aan mensen die misbruik maken van sociale voorzieningen. In plaats van sociale woningbouw voor nog meer immigranten wil hij volledige werkgelegenheid en een goed salaris, niet te hoge premies en belastingen en daarom stemde hij op Fortuijn.

Over strafrecht heeft Fortuijn zich niet in detail uitgelaten, voor zover ik weet. Hij had daar, anders dan Leijten ook geen specialistische kennis van. Strafrecht is vanouds het stokpaard van de humanistische aanhangers van de verlichting. Niets kon de Encyclopedisten en de negentiende-eeuwers die dat gedachtegoed in wetten hebben uitgewerkt zo in beweging krijgen als strafrecht en detentie. Dat was niet onbegrijpelijk omdat juist in gevangenissen en tehuizen voor krankzinnigen en geestelijk gehandicapten de ernstigste aanslagen op de menselijke waardigheid werden gepleegd. Tot op zekere hoogte is dat nog steeds zo, want vrijheid is een eerste voorwaarde voor zelfrespect en menselijke waardigheid en ook in de meest moderne gevangenissen en huizen van bewaring wordt die vrijheid aan delinquenten en verdachten ontnomen.

De idee van Leijten dat het strafsysteem een ijkpunt kan vormen voor de beschaving van een land, in de zin van hoe zachter de straffen hoe beschaafder, heeft iets innerlijk tegenstrijdigs. Straf is bij definitie een aantasting van iemands waardigheid. Als het dat niet is, is het geen straf en straf moet, zou men kunnen zeggen. De mate van aantasting van de waardigheid hoort congruent te zijn aan de ernst van het misdrijf waarvoor de delinquent is veroordeeld. Een samenleving zonder een goed functionerend strafrecht is geen lang leven beschoren. De mens is van nature tot veel kwaads geneigd en zonder strafrecht om het ergste kwaad aan de schandpaal te nagelen verdwijnt er veel aan normen en sociale controle. Wanneer Leijten c.s. alleen een samenleving beschaafd willen noemen die bezig is zich zelf te ondermijnen heeft dat iets innerlijk tegenstrijdigs.

De beoefenaren van het strafrecht in Nederland en andere westerse landen zijn blind voor de werkelijke functie van het strafrecht in de samenleving en zeggen dat ook zelf. Bij een meerderheid van strafrechtkundigen bestaat ernstige twijfel of strafrecht wel een functie heeft. Wat dat betreft wijkt Leijten niet af van het milieu waaruit hij afkomstig is.

Waarin hij wel afweek en zelfs bedenkelijke populistische trekjes vertoonde is met zijn verwijten van klassenjustitie, naar aanleiding van de vrijspraak indertijd van Philips directeur Boonstra. Hij weet beter dan de meeste mensen dat het delict misbruik van voorwetenschap een standaard voorbeeld is van slechte wetgeving.

In materiële zin bestaat de geschonden norm bij het voorkennis-delict uit het gebruik ten eigen bate van functionele kennis over het waarschijnlijke verloop van effectenkoersen. In deze vorm is het lastig te bewijzen en om die reden is het strafbare terrein aanzienlijk uitgebreid.

Kennelijk nog onvoldoende, want er zijn nog steeds nauwelijks of geen veroordelingen op te krijgen. Aan de andere kant vallen er nu zaken onder waarbij men zich ernstig kan afvragen of ze als zodanig strafbaar horen te zijn.

Het pleidooi van de P.G. Wijckerheld Bisdom, om deze vorm van misbruik uit het strafrecht te halen en bestuursrechtelijk te bestrijden met afschrikwekkende boetes was een goed idee. Er is geen bezwaar tegen om nog een stap verder te gaan. Bestuursrechtelijk zou men het directe of indirecte bezit van aandelen door bestuurders en commissarissen van publieke vennootschappen kunnen verbieden. Een dergelijk verbod is veel gemakkelijker te controleren en overtreding is gemakkelijk bewijsbaar, omdat de voorwaarden die aan bewijs gesteld worden in het bestuursrecht nu eenmaal minder in het voordeel van de overtreder zijn geformuleerd dan in het strafrecht.

In het strafrecht hoort zo’n algemeen verbod niet thuis, want op zich is er niets tegen het hebben van aandelen, maar alleen tegen het misbruiken van voorkennis. Als een delict zo moeilijk bewijsbaar is doet men het strafrecht schade door het in de strafwetboek te laten staan en bewijst men tevens de misbruikbestrijding geen dienst. Door het naar het bestuursrecht te brengen en de omstandigheden waarin misbruik voor kan komen te beperken bestrijdt de wetgever het kwaad veel effectiever.

Ook Leijtens opmerking over de officier, die publiekelijk iets had verklaard dat er op neer kwam dat de Romacultuur in zijn geheel als crimineel diende te worden aangemerkt, had een sterke Fortuijn-inslag. Hij meende namelijk dat de officier dat zelfs niet had behoren te zeggen als hij het bewijzen kon. Dat heeft iets wezenlijk onwaarachtigs.

Misschien is een officier van justitie niet de juiste man om in het openbaar algemene uitspraken te doen over dit soort zaken, maar dat bedoelde Leijten niet. Hij vond dat de uitspraak discriminerend was, ook al zou hij waar zijn. Dat is nu precies waar het opinievormende deel van onze samenleving al decennia mee bezig is. Dat is wat haar verweten moet worden: niet de waarheid of de vrijheid van meningsuiting, maar de bescherming van de minderbedeelde in de samenleving staat altijd en overal voorop. Dat geldt ook als de minderbedeelden zichzelf ten koste van de samenleving verrijken, wat met de Romakolonie waar de officier op doelde aantoonbaar het geval was.

Leijten en het progressieve deel van de samenleving dat hij vertegenwoordigt, wegen de te beschermen belangen niet af. De bescherming van degenen van wie zij in hun wijsheid besluiten dat zij de minderbedeelden zijn, is tot een absoluut goed verheven en wie er anders over denkt is inhumaan. Met name voor een magistraat is een dergelijk gebrek aan gevoel voor evenwicht een ernstige diskwalificatie.


Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

3 reacties

  1. Johan P schreef:

    Goed artikel, waarvoor dank

  2. Theo schreef:

    Duidelijk en terecht.
    Het lijkt mij dat de mildere bejegening van moslims of palestijnen ten opzichte van autochtonen ook voortkomt uit de wens de minderbedeelden te ontzien.

  3. Cool Pete schreef:

    De wet en de Grondwet zijn er om de basis voor rechten en plichten vast te leggen.
    Op rechtvaardige grondslag; en met rechts-zekerheid en rechts-gelijkheid voor
    alle staats-burgers. Dit is de rechtstaat.

    De ‘Trias Politica’:
    – de rechtsprekende macht: justitie.
    de uitvoerende macht: regering, overheid.
    de wetgevende macht: het volk en haar vertegenwoordigers in het parlement.
    Deze drie mogen nooit vermengd raken. Dat veroorzaakt diktatuur

    Het is niet de taak van de rechter, om de samenleving in te richten.
    De samenleving inrichten, doen de soevereine burgers; en die kiezen democratisch
    hun vertegenwoordigers.