DE WERELD NU

Islam – The Quran: Naked as the Emperor – deel II B

Islam

Om de islam en haar narigheden te begrijpen dien je je te verdiepen in de profeet Mohammed en de overgeleverde Koranteksten van zijn hand.

Dit is een vervolg op Deel II A, gepubliceerd op 9 november jl.

((3)) Vrouwen, zonen en engelen

De relatie tussen Mohammeds leer en vrouwenrechten is in de westerse landen wel eens onderwerp van gesprek. Heel verschillende aspecten van die relatie komen daarbij aan de orde, maar zelden of nooit staat daarbij de inhoud van de Koran zèlf en het daarin weerspiegelde gedrag van Mohammed, in de schijnwerper.

Over de hoofddoek en andere vormen van sluiering wordt wel regelmatig gesproken maar vrijwel nooit over de fundamentele aspecten ervan die tamelijk eenvoudig terug te vinden zijn in het Heilige Boek (in 33:59 en 24:60, zie over het onderwerp sluiering verder het einde van dit hoofdstuk).

Tevens wordt wel gesproken over zaken als polygamie, seks met jonge meisjes, groepsverkrachting, genitale verminking van meisjes (VGV, FGM) en steniging van vrouwen voor overspel plegen of verkracht zíjn. Dat zijn echter zaken die weliswaar gerelateerd zijn aan gedragingen van een deel van de hedendaagse moslims, maar een aantal van die zaken komt ook in niet-mohammedaanse subculturen voor en –met uitzondering van de eerstgenoemde twee– komen ze niet, zeker niet expliciet, voor in de Koran. De Koran zelf wijst in 100 tot 200 verzen vrouwen direct, indirect of terloops hun plaats. Volgens een niet-Koran-tekst die behoort tot de fundamenten van de islam zou Mohammed zelfs hebben laten weten dat in de hel meer vrouwen dan mannen te vinden zijn. Zo staat het niet in de Koran zelf, maar in sommige opzichten is de inhoud daarvan nog pijnlijker.

4:34 en 2:228
Als specifieke Koran-verzen die overduidelijk minachting voor vrouwen illustreren, zie je wel eens 4:34 en 2:228 langskomen. Deze verzen zijn inderdaad opmerkelijk te noemen, maar ze geven samen nog maar een zwakke indicatie van hoe groot de Koran-minachting voor vrouwen is.

Zonder misplaatst respect – het vers als naakte keizer, bij wijze van spreken – zegt 4:34 niets ander dan:

Vrouwen moeten gehoorzaam zijn aan hun man. Zelfs wanneer je ongehoorzaamheid vreest mag je haar/hen straffen.

Belangrijk zijn de woorden ‘vreest’, ‘je’ en ‘hen’ in de tweede zin. Het ‘je’ laat hier terloops, en daardoor extra verhelderend, weten dat Mohammeds prediking als vanzelfsprekend gericht werd tot mannen; iets dat ook spreekt uit tal van andere verzen. Voor wat betreft dat ‘hen’: alle zeven vertalingen die ik erop heb nageslagen gebruiken deze meervoudsvorm. Misschien was het niet, of niet uitsluitend, bedoeld om terloops polygamie als normaal voor te stellen. Het is een beetje dwaas om te doen alsof uit de oorspronkelijke tekst in het –nog weinig ontwikkelde– geschreven Arabisch nog op te maken valt of Mohammed het hier had over meerdere vrouwen per door hem aangesproken man, of dat het meervoud hier anders bedoeld is.
In deze soera 4 sluit dit vers ongeveer aan op een vers over de vraag met wie ‘je’ mag ‘trouwen’. De tussenliggende verzen wijden uit over hoe de gelovigen in het algemeen met elkaar moeten omgaan. Zoals ‘doodt elkaar niet’. In het vers dat volgt op dit van de gehoorzaamheid van vrouwen aan hun man, gaat het hoofdstuk door over bemiddeling bij huwelijksproblemen en gaat daarna weer over totaal andere zaken.

Omdat dit vers 4:34 verhoudingsgewijs vaak aan de orde komt in dit soort ‘debatten’, bestaat er ook een soort standaard ‘verdediging’ ervan vanuit de hoek van mohammedanen en hun politieke vrienden: het “slaan” dat er volgens sommige vertalingen in wordt aangeraden, zou verkeerd vertaald zijn. Er bestaan ook vertalingen en er zijn ook hedendaagse islam-uitleggers die aangeven dat dat slaan niet te hard moet gebeuren. Daarmee wordt indirect nadrukkelijk bevestigd dat mannen wèl de baas zijn en mogen straffen, los van de vraag wat die straf dan precies inhoudt. Dat het zelfs gaat over ongehoorzaamheid die gevreesd wordt: duidelijker kan de onderschikking van vrouwen nauwelijks worden gedemonstreerd. Na de zinnen over terechtwijzen en straffen, volgt in dit vers overigens nog zo een typisch matigende passage: wanneer de vrouw weer gaat gehoorzamen moet de man ophouden met onaardig doen.

De tweede zin van vers 2:228 is eigenlijk nog wat explicieter dan 4:34. Het vers gaat over mannen die hun vrouw verstoten en over de mogelijkheid dat daarna weer sprake is van verzoening. Specifiek over die situatie vermeldt deze zin iets van ‘zowel mannen als vrouwen hebben rechten, maar de rechten van mannen tellen zwaarder’.

Oogsten van wat je gezaaid hebt
Dat verstoten van ‘je vrouw’ is ook het eigenlijke onderwerp van de complete soera 65. Deze soera is als een van de laatste ‘geopenbaard’ en behoort tot de soera’s die de meeste mensen uit de 21e eeuw wereldwijd met grootste walging zouden vervullen, mocht men de moeite durven nemen zich serieus in de strekking ervan te verdiepen. Op terloopse en mede daardoor niet mis te verstane wijze, vult deze soera vers 2:223 aan, het beruchte akker-vers.

In vier van de vijf door mij geraadpleegde Engelse vertalingen worden de vrouwen van Mohammeds luisteraars in 2:223 aangeduid als ‘tilth’: een akker. Er zijn mensen die deze aanduiding aanstootgevend vinden omdat het zou verwijzen naar een vulgaire hint dat schaamlippen zouden doen denken aan een pas omgeploegde akker.

De aanvulling in soera 65 suggereert dat die hint wellicht niet bedoeld was door Mohammed, maar dat in werkelijkheid de strekking ervan nog walgelijker is. De Engelse vertaling die het woord ‘tilth’ niet gebruikt voor vers 2:223 –Khalifa– is nog explicieter. Hij schrijft: “Your women are the bearers of your seed.” In soera 65 wordt duidelijk gemaakt dat de kinderen die uit die zaadjes groeien door jou, als man, vervolgens geoogst kunnen worden.

De naam van soera 65 is Al Talaq. Die term wordt vertaald met ‘verstoting’ of met ‘scheiding’. Wat de betere vertaling is laat zich gemakkelijk raden. Al Talaq is namelijk niet alleen een beschrijvend begrip, maar ook een soort geformaliseerde uitroep. Er bestaat zoiets als ‘triple talaq’. In India is dat nog maar kort geleden wettelijk uitgebannen als vorm van scheiding. [1]

Dat vrouwen akkers zijn, waar mannen hun kinderen van oogsten komt het duidelijkst tot uiting in vers 1, 2 en 4 van dit hoofdstukje, maar het laatste vers 6 maakt het helemaal af.

In die drie verzen is sprake van een ‘wachtperiode’. Wanneer je tegenover een van jouw vrouwen hebt aangekondigd dat je haar kwijt wilt, mag je haar nog niet gelijk weg sturen. Je moet wachten tot je zeker weet dat de vrouw in kwestie niet zwanger is. Gedurende die wachtperiode moet je niet akelig tegen haar doen. Dat lijkt op een zeker beschavingsniveau te duiden.

Uit de context blijkt dit ‘genuanceerder’ te liggen. De vriendelijkheid tegenover de betreffende vrouw is namelijk gerelateerd aan de mogelijkheid dat er nog van deze akker geoogst kan worden. Vers 4 geeft aan dat de wachtperiode niet geldt voor oudere vrouwen die niet meer ongesteld worden… Hetzelfde vers maakt terloops duidelijk dat er niets vreemd is aan seks met jonge meisjes waar je mee getrouwd bent. Ook voor ‘vrouwen’ die nog niet ongesteld zijn geweest geldt namelijk die wachtperiode. Wanneer de vrouw of het meisje blijkt niet zwanger te zijn, kan het verstoten doorgang vinden. Is ze wel zwanger dan moet de verstoter haar blijven onderhouden.

Vers 2:228 had het ook al duidelijk aangegeven: vrouwen mogen tegenover de zaaier in deze situaties niet geheim houden dat ze zwanger zijn. Vers 6 geeft nog een extra bevestiging. Wanneer de verstoten vrouw of het verstoten meisje bevalt van haar kind, moet de zaaier haar betalen voor het zogen van zijn kind. En zo nodig huurt hij een andere vrouw om het kind voor hem te zogen. Vers 2:233 gaat ook over borstvoeding. De vertaling van Sher Ali legt het duidelijkst de link met het akkervers: And the man to whom the child belongs shall be responsible for their (the mothers’) maintenance and clothing according to usage.

Overigens is de soera De Koe, die meestal wordt aangeduid als hoofdstuk nummer 2, een van de eerst ‘geopenbaarde’ Medine(n)sische soera’s, 65 een van de laatste.
Bepaald opmerkelijk is dat in De Koe het woord gericht is tot alle volgelingen van Mohammed, terwijl in De Verstoting alleen Mohammed zelf wordt aangesproken! Met dat in het achterhoofd suggereert deze soera niets minder dan dat Mohammed, naast de bekende Aïsha, met nog meer jonge meisjes getrouwd was: alle vertalingen gebruiken de meervoudsvorm.

Vrouwen als consumptiewaren, zonen en engelen
Nogal onsmakelijk is de manier waarop enkele passages in de Koran vrouwen in een adem noemen met rijkdommen en etenswaren. De verzen 5:5 en 5:6 zijn extra gênant omdat het gaat over zowel het eten als over de vrouwen van mensen van het Boek. ‘Mensen van het Boek’ wordt in de Koran vaak gebruikt als verzamelnaam voor joden en christenen. Hun eten en vrouwen mag je dus allebei consumeren.

And the food of the people of the Book is lawful for you. And your food is lawful for them. And lawful for you are chaste believing women and chaste women from among those who were given the Book before you…

Vers 3:14 gaat minder exclusief over vrouwen. Dat Medine(n)sische vers geeft een opsomming wat allemaal aantrekkelijk is voor mannen. Het volgt direct op een vers over een van de veldslagen tussen Mohammeds volgelingen en de verdedigers van Mekka, en wordt even verderop gevolgd door een uitgebreide opsomming van tal van categorieën vrouwen waarmee ‘je’ wel of niet seks mag hebben.

Fair-seeming to men is made the love of desired things -women and children, and stored up heaps of gold and silver, and horses of mark and cattle and crops.

De vertalingen van dit vers zijn niet allemaal exact gelijk. Een opvallend verschil is dat sommige vertalingen spreken van ‘kinderen’ en andere van ‘zonen’. Ook een vergelijkbaar vers als 23:55 geeft een zelfde verschil in de vertalingen. Uitsluitsel over de vraag welke van deze vertalingen beter het origineel weergeven, zou je kunnen proberen te verkrijgen door vele jaren eraan te besteden om jezelf het Koranische Arabisch eigen te maken. Of het daarna lukt is dan nog steeds de vraag.

Dankzij diverse verzen over engelen is het echter niet zo moeilijk vast te stellen hoe de Koran/Mohammed staan tegenover het krijgen van zonen dan wel dochters. Een pareltje in deze context wordt gevormd door vers 27 uit soera 53. Het betreft de soera die ook gaat over de nachtelijke tocht van Mohammed op de rug van het vliegende paard Buraq.

Dit Mekkaanse hoofdstuk behandelt ook de kwestie van de namen van engelen. Verontwaardigd spreekt dit vers uit dat “Those who disbelieve in the Hereafter have given the angels feminine names”. Ook de verzen 6:100, 16:57 t/m 16:62, 17:40, 37:149-153, 43:17, 52:39 gaan over de sekse van de engelen. De strekking is steeds hetzelfde en zonneklaar: er zijn mensen met de foute opvatting dat engelen als het ware dochters zijn van Allah, ‘terwijl ze het zelf’ verschrikkelijk vinden wanneer ze een dochter krijgen in plaats van een zoon. Bijvoorbeeld 17:40 “Hath your Lord then distinguished you [O men of Makka] by giving you sons, and hath chosen for Himself females from among the angels?

Vrouwen als aanhangsels
Het zou eigenlijk niet nodig moeten zijn, maar om misverstanden te voorkomen vermeld ik het hier tussendoor toch: minachting voor vrouwen –zeker 14 eeuwen geleden– kwam echt niet alleen voor onder de volgelingen van Mohammed. Zoiets geldt ongetwijfeld ook voor hetgeen we aantreffen in de Mekkaanse verzen 36:56 en 37:22. Het eerste van die twee zegt dat brave volgers van Mohammed naar de mohammedaanse hemel gaan en hun vrouwen vanzelf dan ook daar terecht komen. 37:22 vormt de misselijkmakende omkering daarvan: wanneer mannen tot de hel veroordeeld worden, komen hun vrouwen ook in de eeuwige vlammen terecht.

Overigens staat in het later geproduceerde 23:101 dan weer het tegenovergestelde: daarin wordt aangegeven dat familiebanden geen rol spelen bij het laatste oordeel. Dat is in overeenstemming met de uitspraken over de omgang tussen ouders en kinderen, wanneer de een wel en de ander geen volgeling van Mohammed is.

Stenigen, levenslang opsluiten (4:15) of alleen geselen (24:2)?
In hoofdstuk 1 van deel II kwam het uitzonderlijke grote belang aan de orde van het zogenaamde abrogatie-systeem: over een bepaalde kwestie kan de Koran verschillende uitspraken doen en dan is de latere de ‘geldige’. De grote lijn in de (chrono)logisch geordende Koran correspondeert met het toenemende succes van Mohammeds oorlog tegen Mekka: in de latere, Mekkaanse verzen, is Mohammed/de Koran beduidend ‘assertiever’, om het maar eens als extreem understatement uit te drukken.

Het is echter niet zo dat dat systeem van ‘al openbarend verbeteren van de heilige tekst’ in elk opzicht een akeliger eindresultaat oplevert. De kwestie van het straffen van overspelige vrouwen is hiervan een illustratie. In sommige delen van de mohammedaanse wereld worden vrouwen die overspel hebben gepleegd of verkracht zijn, daarvoor wel eens gedood door middel van steniging. Deze straf komt in de Koran niet voor. Er bestaan wel twee verzen die over de strafmaat gaan. In de Medine(n)sisch soera ‘De vrouwen’ –nummer 4 in de meest gangbare sortering– gaat vers 14 over deze kwestie.

In het nog later ‘geopenbaarde’ Het Licht (24) komt de kwestie aan de orde in vers 2. In soera 4 was de straf voor de vrouw nog levenslange opsluiting, maar in 24 komt ze er met geseling vanaf. Net als de overspelige man trouwens. Er bestaan dan weer verschillende interpretaties over de vraag of die geseling alleen voor ongetrouwden geldt of niet. De moord door steniging wordt, daar waar men op basis van andere ‘mohammedaanse bronnen’ de overspelige mannen en –vaker– vrouwen stenigt, ‘slechts’ uitgevoerd bij gehuwden. Overigens is soera 4 het hoofdstuk dat in Deel I, in de paragraaf ‘Tante’ Lahab en het verbod op adoptie, aan de orde kwam; Dit in verband met beschuldigingen aan het adres van Aïsha.

De sluierverzen
Volledigheidshalve sluit ik dit hoofdstuk af met een stukje over die sluier kwestie.
Het bekendste van de verzen hierover is 33:59 maar het is prettig dat er ook nog het minder bekende 24:60 is. Dat helpt om 33:59 beter te kunnen ‘duiden’.

Er wordt nogal eens op gewezen dat de Koran niet duidelijk is over wat de sluiering precies zou inhouden voor wat betreft de hoeveelheid gebruikte stof, plaats van die stof, de leeftijd vanaf wanneer meisjes eraan moeten meedoen en dergelijke. Dat is geen leugen. Het is echter ook alleen maar interessant in discussies tussen mohammedanen onderling. De Koran is namelijk –in alle vertalingen– wèl helder over de bedoeling van dat sluieren: het maken van onderscheid; Met het oog op discriminatie dus. Met behulp van de sluiering kunnen mohammedaanse vrouwen onderscheiden worden van niet-mohammedaanse, zodat de mohammedaanse veilig zijn.

Het deel van het hoofdstuk waar dit vers onderdeel van uitmaakt, gaat verhoudingsgewijs over nogal praktische aangelegenheden. Mannelijke bezoekers van het huis van Mohammed mogen alleen vanachter een scherm met een van zijn vrouwen spreken, zijn vrouwen mogen na zijn dood niet met iemand anders trouwen en wie Allah of Mohammed krenkt is nu en in het hiernamaals vervloekt. Dat werk.

Omdat zo weinig mensen gewoon lezen wat er in de Koran staat wordt het aspect van het indelen van vrouwen in gesluierden en niet gesluierden, weinig aan de orde gesteld. De verdediging spitst zich vaak toe op de mogelijkheid dat vrouwen (in het Westen) de doek vrijwillig omdoen. Als teken van gelovigheid. Over het veiligheids- en discriminatie-aspect van het vers wordt zelden gerept.

Niet-mohammedaanse vrouwen die zich eens een keer uitdossen met zo’n sluier, melden als ‘voordeel’ van de sluiering wel dat ze ‘met meer respect’ behandeld worden. Voordeel staat tussen aanhalingstekens. En niet voor niets. Dat ‘voordeel’ voor hen kan alleen bestaan wanneer er tegelijkertijd een ‘nadeel’ is voor de andere vrouwen.

Onder mohammedanen zijn er die op basis van de Korantekst de conclusie trekken dat volgens dat boek ongelovige vrouwen wèl mogen worden lastiggevallen. Dat zou je wel een verdraaiing kunnen noemen van de tekst. Een andere verdraaiing is in zekere zin nog opmerkelijker. De correlatie is niet 100%, maar de trend is duidelijk dat naarmate in een land het mohammedanisme dominanter is, de eisen met betrekking tot sluiering niet lichter maar strenger zijn.

Het sluiervers 24:60 deugt in zekere zin nog minder dan 33:59. Wanneer je deze twee sluierverzen met elkaar in verband brengt, lees je in 24:60 dat voor oudere mohammedaanse vrouwen de ‘bescherming’ die uitgaat van de sluiering niet zo belangrijk meer is. Het vers is ook daarom zo belangrijk omdat het illustreert dat de weinig concrete verordening in de Koran echt niet gaat over iets tussen Allah en de mohammedaanse vrouwen: de sluiering gaat over hoe mannen zich gedragen ten opzichte van vrouwen die al dan niet gesluierd door het leven gaan.

Dit is een voorbeeld van een vertaling van dit vers: “As for women past child-bearing, who have no hope of marriage, it is no sin for them if they discard their (outer) clothing in such a way as not to show adornment.” (vertaler: Picktall)

Ook vers 24:31 kan worden gerangschikt onder de sluierverzen. in tegenstelling tot 33:59 rept dit niet over een reden voor de sluiering, hoewel de hint duidelijk is: het gaat om mannelijke lusten die onbedwingbaar zijn. Het vers bevat een uitgebreide opsomming van de categorieën mannen die wel meer mogen zien van gelovige vrouwen. Behalve allerlei familieleden en kinderen, vallen onder deze categorie ook “male servants or employees whose sexual drive has been nullified”. Het ‘has been’ maakt duidelijk dat dit geen mannen betreft met een aangeboren afwijking in de testosteron-huishouding, maar dat het gecastreerden betreft; ook wel aangeduid als eunuchs…

((4)) Slavernij

Heel bewust heb ik ervoor gekozen om dit hoofdstuk over slavernij te laten volgen op dat over vrouwen en vooraf te laten gaan aan het hoofdstuk over heilige oorlog.
Slavernij heeft op veel plaatsen in de wereld bestaan. Duizenden jaren geleden kwam het al voor in grote delen van de wereld. Verderop, in de paragraaf Oppervlakkige eerlijkheid en fundamentele leugenachtigheid, kom ik terug op het wereldwijd uitbannen van slavernij. Die wijde verspreiding geldt zonder enige twijfel ook voor vormen van seksslavernij. ‘Gewone’ slavernij en seksslavernij zijn, met andere woorden, beslist geen mohammedaanse uitvindingen. Wat opmerkelijk is aan het mohammedanisme, is hoe expliciet dit heilige boek ook is over seksslavinnen. De koranverzen over ‘gewone’ slavernij zijn nogal gevarieerd; zelfs een beetje in tegenspraak met elkaar. De koranverzen over seksslavernij zijn ook gevarieerd en ook deze kennen één gemeenschappelijke rode lijn: het maken en houden van seksslavinnen is de gewoonste zaak van de wereld.

Wanneer je zoekt op het voorkomen van het begrip seksslavinnen wordt je, meer dan bij welk onderwerp ook, herinnerd aan het enorme belang van die absurde gebruikelijke sortering van de Koran-hoofdstukken en aan de kleine, maar bijzondere verschillen tussen de diverse vertalingen.

Het ‘meest onschuldige’ vers over het thema seksslavernij is 2:221. In de (chrono)logische volgorde zie je dat het een van de allereerste Medine(n)sische betreft. In dit zeer lange hoofdstuk volgt dit vers direct op passages over wijn, kansspelen en wezen. Het wordt gevolgd door een vers over de belangrijke spirituele vraag of seks is toegestaan wanneer de vrouw ongesteld is en het –in het vorige hoofdstuk behandelde– akker-vers. Het gaat over welke vrouwen ‘je’ wel of niet mag huwen. Antwoord: trouw alleen met joodse of christelijke vrouwen nadat ze ook volgeling van Mohammed zijn geworden.

Zelfs gelovige slavinnen zijn te verkiezen boven die ongelovige vrouwen. Let wel: het woordje ‘zelfs’ is door slechts één vertaler toegevoegd. Zonder dat woordje, en zonder mee in overweging te nemen wat in de hieronder behandelde, later ‘geopenbaarde’, dus ‘meer geldige’ verzen staat, valt dit vers nog wel mee. In tegenstelling tot de beide Nederlandse, wordt in vier van de vijf Engelse vertalingen hier bovendien het woord ‘slavin’ niet gebruikt. Men gebruikt de term ‘bond woman’ of ‘maid’ of laat het helemaal weg. Khalifa maakt er op die manier eenvoudigweg van dat een gelovige vrouw te verkiezen is boven een ongelovige. Hoe redelijk wil je het hebben?

Slavinnen van Mohammed versus slavinnen van zijn volgelingen
De verzen 33:50 en 24:33 zijn van een andere orde.

Beiden staan in soera’s die tot de laatst geopenbaarde horen. 33:50 gaat over het als oorlogsbuit wegvoeren van vrouwen van overwonnen volkeren. Soera 24, getiteld Al-Noor, Het Licht, is als geheel een van de meest opmerkelijke en lastigst te verdedigen van de Koran. Vers 24:33 gaat over het wel of niet de pooier spelen van je slavinnen.

Van de Engelse vertalingen van vers 33:50 is Picktall het meest expliciet: “..those whom thy right hand possesseth of those whom Allah hath given thee as spoils of war”. De vrouwen zijn oorlogsbuit. Ook vers 4:24 gaat over vrouwen als oorlogsbuit, maar de meeste vertalingen zijn niet expliciet over de vraag hoe de hier aangesprokene de betreffende slavinnen in handen zou hebben gekregen. Die andere vertalingen noteren: “..what you already have, as granted to you by GOD.. ”, “.. those whom your right hand possesses out of those whom Allah has given to you as prisoners of war”, “.. whom thy right hand possesses from among those whom ALLAH has given thee as gains of war” en “.. those whom thy right hand possesses out of the prisoners of war whom God has assigned to thee”.

Let wel: dit vers geeft deze toestemming om te ‘huwen’ expliciet alleen aan profeet Mohammed. Bepaalt u alstublieft voor uzelf of het vers daarmee meer of minder pijnlijk is voor het imago van Mohammed en Koran.

Het deel van soera 24 dat gaat over slavinnen is dan weer gericht tot alle gelovigen, lees: de mannelijke volgers van Mohammed.

Het vers net er voor gaat over het uithuwelijken van de gelovigen: de mannen zowel als de vrouwen, de vrije mensen zowel als de slaven. Bij die slaven geldt wel een restrictie die door elke vertaler dan weer verschillend wordt omschreven.

Het einde van vers 33 gaat over het verhuren van je slavinnen voor de seks. Indien die slavinnen er zelf geen prijs op stellen om voor hoer te spelen, moet ‘je’ haar er niet toe dwingen. Mocht zo’n slavin verkracht worden dan zal Allah dat háár niet kwalijk nemen, omdat Allah zo barmhartig is.

Het vrijlaten van slaven die niet voor de seks zijn
Het bijzondere aan vers 24:33 is dat deze passage over slavinnen, zonder meer gerekend kan worden tot de meest weerzinwekkende uit het hele boek, terwijl hetzelfde vers ook een passage bevat dat over ‘gewone slaven’, dat juist het meest beschaafde is van die verzen die over slaven gaan.

Die passage gaat over slaven vrijlaten, slaven in wie ‘jij’ iets positiefs ziet. Zelfs is er sprake van dat je die slaven dan niet zonder enige middelen zomaar de woestijn in moet sturen. Dit is dan ook de passage die opgevoerd kan worden door mensen die het willen doen voorkomen alsof de leer van Mohammed behulpzaam kan zijn voor het uitbannen van slavernij of zelfs in het verleden geweest zou zijn.

Naast deze passage is er een drietal andere die ook spreken van het vrijlaten van slaven, maar dat vrijlaten is in die verzen geen gunst aan die slaaf maar een soort boetedoening voor de slavenhouder. De slaaf die je in dat kader vrijlaat moet trouwens wel een mohammedaanse slaaf zijn.

4:92 schrijft deze boetedoening voor aan gelovigen die per ongeluk een andere volgeling van Mohammed dood maken.

Er kan geen enkel misverstand over bestaan dat dat vrijlaten een soort straf is. Naast dat vrijlaten, moet de familie van de per ongeluk doodgemaakte persoon namelijk ook bloedgeld krijgen. Wie geen gelovige slaaf heeft –een vertaling schrijft zelfs “wie geen slaaf kan vinden om vrij te laten…”– moet twee maanden vasten.

Dit gedeelte van soera 4 vertoont eigenlijk wel een zekere logische opbouw.
Nu het toch over doodmaken van mensen gaat, wordt dit vers gevolgd door een over het expres doodmaken van medevolgelingen van Mohammed. Deze mensen wacht de hel.

Het daarop volgende gaat over het doodmaken van niet-mohammedanen in het kader van de heilige oorlog. Die oorlog moet niet lichtzinnig gevoerd worden: je moet er zeker van zijn dat je te maken hebt met echt ongelovigen. ‘Jullie’ waren immers zelf eerst ook ongelovig: anderen beschuldigen van ongelovigheid volstaat niet.

Het hierop volgende vers, nummer 95 dus, sluit hier weer ‘logisch’ bij aan. Wanneer te veel terughoudendheid werd betracht, zou de kans op victorieuze heilige oorlog gevaar lopen. Vers 95 behandelt die mogelijke uitkomst: het vermeldt dat de gelovigen die niet daadwerkelijk meedoen met de jihad, een lagere rang hebben dan de echte soldaten van Mohammed/Allah.

58:3 en 4 behandelen de kwestie ‘zihar’ en 5:89 gaat over het breken van eden. Beide tekstgedeeltes zijn voorbeelden van wat eerder, aan het begin van dit Deel II, in Het meer concrete deel van de Koran en de vijf zuilen, werd aangestipt. Het zijn opvallend, bijna gênant concrete verzen in de zee van vage. ‘Zihar’ zou een vorm van scheiden zijn die in het woongebied van Mohammed voorkwam, een vorm die wat weg had van dat ‘talaq’-scheiden volgens de mohammedaanse leer. De man verklaarde een soort scheiding van tafel-en-bed door een formele ‘vervloeking’ dat zijn vrouw ‘als zijn moeder’ was. In de verzen 58:3 en 4 pareert de Koran dit met een soort rationaliteit: je moeder is alleen degene die je gebaard heeft. En gaat dan verder in op een scenario waarin het betreffende paar het weer bij wil leggen. Voordat er weer sprake mag zijn van seks moet er boete gedaan worden: het vrijlaten van een slaaf.

Vers 5:89 is minder absurd, maar wel pijnlijker. Het gaat over het je niet houden aan wat je gezworen hebt. Eerst wordt een onderscheid gemaakt tussen eden die je in een opwelling hebt gezworen en meer serieus bedoelde. Aan eden van dat eerste type hoef je je helemaal niet te houden. Het verbreken van eden van dat tweede type mag ook, maar vergt wel een boetedoening: eten weggeven, vasten of een slaaf vrijlaten. In de (chrono)logisch geordende Koran kun je zien dat niet zo lang daarvoor –in de verzen 2:224-225– al een voorzetje was gegeven voor deze uitspraken in 5:89 over het breken van eden.

Toch een parabel
Zelfs met inbegrip van die enkele afwijkende passage in 24:33 over het vrijlaten van slaven, zijn alle andere passages over slavernij volstrekt helder: slavernij is voor wat de Koran betreft een vanzelfsprekend aspect van het leven, waar niets mis mee is. Zo is er bijvoorbeeld ook niet één compleet vers gewijd aan slavernij, laat staan aan het afschaffen ervan. Die boodschap komt het duidelijkst naar voren via passages die, op minder kritische lezers van de Koran, op het allereerste gezicht, mogelijk juist wat minder extreem overkomen. Zoals bijvoorbeeld in vers 4:25, dat vermeldt dat overspelige slavinnen een minder zware straf krijgen dan vrije vrouwen. De vertaling van deze passage luidt volgens Sher Ali “And if, after they are married, they are guilty of lewdness, they shall have half the punishment prescribe[d] for free married women.” De andere vertalingen wijken vooral af in de term die ze gebruiken voor dat lewdness: ‘adultery’, ‘guilty of indecency’, ‘falling in shame’.

Nog duidelijker zijn de verzen 16:74-76. Deze verzen staan in het teken van de onvergelijkbaarheid van enerzijds Allah en anderzijds Afgoden. Niettegenstaande vers 3:37 (Dat vers uit hoofdstuk 1 van Deel II, over letterlijk te nemen verzen die wezenlijker zijn dan overdrachtelijke), wijdt de Koran hieraan een gelijkenis, een parabel. Yusuf Ali vertaalt hem zo: “God sets forth the Parable (of two men: one) a slave under the dominion of another; He has no power of any sort; and (the other) a man on whom We have bestowed goodly favours from Ourselves, and he spends thereof (freely), privately and publicly: are the two equal? (By no means;) praise be to God.”

Het kan niet verkeerd begrepen worden: Allah wordt vergeleken met een vrije man en de Afgoden met slaven. En dat is duidelijk niet bedoeld om sympathie op te wekken voor die niet bestaande andere goden naast Allah.

Oppervlakkige eerlijkheid en fundamentele leugenachtigheid
Wanneer je echt je best doet, kun je het uiteraard wel anders begrijpen en kun je blijven volhouden dat Mohammed/de Koran voor het vrijlaten van slaven pleitte. Wanneer je zo bezig bent zal je er zeker niet anders over gaan denken wanneer je herinnerd wordt aan wat in de hadith zoal over slavernij aan de orde komt. Toen Mohammed van Mekka naar Medina vluchtte, maakte hij af en toe nog onderscheid tussen twee groepen van zijn volgelingen ‘emigranten’ –die hem begeleid hadden vanuit Mekka– en de Ansar: volgelingen die hij in Medina geworven had. In Bukhari –de verzamelaar van hadith die als meest betrouwbaar te boek staat– lezen we een stukje ‘1225’ onder de titel ‘urging people to go on jihad’ (!) dat Allah’s apostel “went towards the Trench and saw the Emigrants and the Ansar digging in a very cold morning as they did not have slaves to do that for them”. Nog terloopser, nog duidelijker.

In de loop der eeuwen is het gedraai rond de feitelijk voor onbevreesde mensen helemaal niet zó moeilijk vast te stellen strekking van de Koran zo ver ingesleten, dat de hoogste geleerden onder de mohammedanen, zich er niet of nauwelijks meer bewust van lijken te zijn dat ze in hun ijver zichzelf en al hun voorgangers belachelijk maken.

Dat doen ze soms in de vorm van een mengsel van oppervlakkige eerlijkheid en fundamentele leugenachtigheid. Een extreem voorbeeld is te vinden in een brief die 126 van deze heren schreven aan de IS-kalief Abu Bakr [2]. In hun brief gaven de mannen –allen soennieten overigens– onder het kopje slavernij (punt 12) eerst hoog op van de houding van Mohammed zelf op dit punt om te vervolgen met “For over a century, Muslims, and indeed the entire world, have been united in the prohibition and criminalization of slavery…”.

Een sensationeel absurde weergave van de geschiedenis.

De mohammedaanse wereld ging dus pas meer dan 1000 jaar na het vermeende voorbeeld van de profeet hem daarin volgen. Toevallig in dezelfde tijd dat het verderfelijke christelijke Westen morele en militaire druk uitoefende om hún voorbeeld te volgen. Saoedi-Arabië schafte overigens pas in 1961 de slavernij officieel af en Mauretanië nog later. In zo’n context verbaast het niet dat deze grote geleerden onder het voor hen belangrijke punt 21 van hun brief – ‘Rebelling against The Leader’ – er geen been in zien om een racistische uitlating van hun profeet aan te voeren als argument: “Listen and obey even if an Abyssinian whose head is like a raisin is given authority over you.”

Scenario’s
Daarmee belanden we als vanzelf bij het onderwerp van het volgende hoofdstuk: de heilige oorlog. Een concept dat door deze zelfde geleerden niet alleen omarmd wordt, maar zelfs als een vanzelfsprekend onderdeel van de mohammedaanse leer aanduiden.

Geen misverstand: in de vorige paragraaf ging het niet meer om de inhoud van de Koran sec. U zult zich herinneren dat ik in Deel I een drietal benaderingswijzen onderscheidde.

  • A. De teksten in Koran en Hadith zijn daadwerkelijk afkomstig van een meneer Mohammed van vlees en bloed die lang geleden ergens in de Grote Arabische Woestijn leefde.
  • B. Die teksten zijn van lieden die een of enkele eeuwen na het denkbeeldige bestaan van het personage Mohammed, deze verzonnen hebben ter ‘onderbouwing’/‘heiliging’ van de Arabische veroveringsoorlogen.
  • C. Die oude teksten doen er helemaal niet toe: alleen de gewone moslims doen ertoe; de oelema, terroristen en politici –in en buiten het Westen– die islam als vehikel gebruiken voor hun eigen, niet-zo-spirituele agenda doen er niet toe.
    Mijn tekst is echter geen boekrecensie. Om die reden viel deze paragraaf niet onder benadering A). Uiteindelijk doet de Koran er niet toe. Of de gedrukte exemplaren ervan nu verboden, verbrand of gerecycled worden, of ze onder een dikke laag stof komen te liggen of door muizen worden opgevreten: wat telt is wat nu nog levende mensen er in de praktijk mee doen.

((5)) Huiveren, Heilige oorlog en buit

Voordat we daadwerkelijk terugkeren naar de inhoud van de Koran sec, nog een herinnering aan gebeurtenissen uit 2005.

In Denemarken waren een aantal cartoons geproduceerd waarin Mohammed voorkwam. Enkele daarvan waren nogal kritisch over de rol die Mohammed ooit vervulde, anderen deden het voorkomen alsof er niets mis was aan de historische Mohammed, maar dat slechts een deel van zijn volgelingen zich misdroeg. Een aantal overenthousiaste aanhangers van de leer van Mohammed verzamelde deze cartoons en voegde er zelf nog enige cartoons aan toe die Mohammed in een nog wat ongunstiger daglicht plaatsten. Met die verzameling trokken ze de wereld in om overal volgelingen van Mohammed aan te moedigen om tegen deze cartoons te protesteren. Met veel succes. In verschillende landen waarin de leer van Mohammed een belangrijke plaats inneemt, vielen er doden.

Wat me echter nog meer bijstaat dan die doden, is de tekst van bebaarde en in jurken geklede mannen in Londen. Ze krijsten over jihad en over het als seksslavinnen afvoeren van Deense vrouwen. U moet maar voor uzelf uitmaken of de manier waarop deze mannen een relatie legden tussen deze twee thema’s uit de Koran, iets of niets zeggen over de inhoud van dat heilige boek en/of de ‘ware islam’.

Zoals u in de titel ziet, suggereer ik in dit hoofdstuk een verband tussen drie thema’s uit de Koran.

Het eerste van die thema’s heb ik niet alleen vanwege de alliteratie aangeduid met ‘huiveren’ in plaats van met vrees, vrezen of (god)vrezenden. Ik wil door het gebruik van dit andere woord benadrukken dat er iets vreemds aan de hand is met het gebruik van termen die zijn afgeleid van het werkwoord vrezen.

Deze termen komen heel vaak voor. Het aantal is nogal verschillend per vertaling. Yusuf Ali spant met 269 keer de kroon. En de betekenis varieert. In hoge mate. Soms zelfs in een zin. Dat zou je de vertalers kunnen kwalijk nemen wanneer je je niet op de grote lijn richt en je bijvoorbeeld alleen focust op vers 7:35. “If Messengers come to you from among yourselves, rehearsing MY Signs unto you, then whoso shall fear God and do good deeds, on them shall come no fear nor shall they grieve.”
Je hoeft niet te vrezen als je Allah vreest.

Andere vertalers hebben mogelijk in de gaten gehad dat dit niet echt lekker liep en gebruiken voor dat eerste ‘fear’ een andere woordcombinatie: “take heed”, “refraineth from evil and amendeth”, “guard (against evil) and act aright”, “are righteous and mend”.

Vergelijk 106:4 enerzijds met (het latere) 50:33 en 50:45 anderzijds. In eerstgenoemde biedt Allah “security against fear”.

De variatie in vertalingen is hier gering. De verzen van het latere hoofdstuk 50 hebben een nogal andere toon. De mensen die in aanmerking komen voor de hemel worden in vers 33 aangeduid als degene die Allah vrezen. De meeste vertalingen melden nog dat zij dat vrezen in het geheim deden, kennelijk omdat de stemming nog duidelijk tegen hen was.

Dit is immers een Mekkaans vers dat geopenbaard werd toen Mohammed en de zijnen nog weinig macht hadden.

Maar laat even tot u doordringen wat dit zegt over de betekenis, of misschien kan ik beter zeggen: de klank, die de hier genoemde term ‘vrees’ blijkbaar had.

Terwijl in Mekka de grond onder hun voeten heet aan het worden is –ze vrezen bij wijze van spreken voor hun leven– hebben Mohammeds volgelingen tegelijkertijd nog een andere vrees die hen als het ware verbindt: samen vrezen ze Allah.

Even verderop in dezelfde soera –in vers 45– zegt Allah tegen Mohammed dat hij niet met geweld moet optreden tegen de ongelovigen. De vertalingen gebruiken verschillende termen voor dat geweld, maar de strekking is weer, zoals bijna overal, identiek.

Volgens dit vers moet Mohammed wel op vermanend toon Koran-teksten uitspreken tegen zijn volgelingen die ook hier worden aangeduid als vrezenden. Vier van de zeven geraadpleegde vertalingen gebruiken zelfs de woordcombinatie “who fears My threat”.

De soera die zo dadelijk nog uitgebreid onder de loep genomen moet worden, nummer 8, duidt in vers 56 de vijanden aan als niet-vrezenden…

Het zijn tegenstanders die weigeren te vrezen, wie ze moeten vrezen: namelijk Allah.
Deze merkwaardige rol die de vrees voor Allah speelt, komt nog scherper naar voren in vers 4:77. Dat vers is gewijd aan volgelingen van Mohammed die terugschrikken voor het oorlog voeren tegen de Mekkanen. De strekking van alle vertalingen is exact gelijk. De formulering van Yusuf Ali is de helderste:

When (at length) the order for fighting was issued to them, behold! a section of them feared men as – or even more than – they should have feared God: They said: “Our Lord! Why hast Thou ordered us to fight? Wouldst Thou not Grant us respite to our (natural) term, near (enough)?” Say: “Short is the enjoyment of this world: the Hereafter is the best for those who do right …”.

Deze mensen hadden evenveel of zelfs meer vrees voor de militaire tegenstanders dan voor Allah, voor wie ze op leven en dood moesten vechten, omdat hun leven er weinig toe deed: hen wachtte immers het mohammedaanse paradijs.

Wie toch al geen enkele affiniteit heeft met de leer van Mohammed hoeft goed beschouwd over de heilige oorlog en de Koran niets anders te weten dan dat soera 8 als titel heeft De (oorlogs)buit, dat dat hoofdstuk begint over het verdelen van de buit en dat dit tevens de soera is waarvan de titel het helderst de inhoud ervan weerspiegelt.

Wie het nog steeds voor mogelijk houdt dat de onverenigbaarheid van islam en beschaving eigenlijk slechts onverenigbaarheid betreft van een specifieke, wat minder ware islam, islamisme, zeg maar, zou wellicht op het verkeerde been gezet kunnen worden met beweringen over ‘slechte vertaling’.

Kan die Arabische term Al-Anfal niet iets anders betekenen? Iets als ‘overwinning van de goede krachten’? Soera 8 heeft trouwens naast vers 65, waarin de profeet bevolen wordt de gelovigen aan te sporen tot strijd, ook een vers (nummer 61) dat best vredelievend klinkt: het verordent om op te houden met oorlog voeren indien de tegenstander ‘naar vrede neigt’. Termen als oorlog en strijd komen weliswaar veel voor in de Koran, vooral in de later geopenbaarde verzen, maar de begrippen ‘heilige oorlog’ of ‘jihad’ vond ik in geen van de geraadpleegde vertalingen.

Een eerste weerlegging hiervan zien we in diezelfde titel van de soera. Wanneer de ‘strijd voor de zaak van Allah’ (dat is de soort term die wel in de Koran te vinden is) een verdedigende zou zijn, waarom dan zo nadrukkelijke aandacht voor het verdelen van de buit? En wat is de link met het doel dat in 2:193 en 8:39 geformuleerd wordt: er voor zorgen dat er alleen nog maar Allah-godsdienst is?

Gouden ingeving
Toen ik destijds de eerdergenoemde brief analyseerde van 126 vooraanstaande soennitische islamgeleerden, besloot ik me te laten inspireren door de absurde ordening van de Koran. Ik weet niet meer waar deze gouden ingeving vandaan kwam. Deze brief is min of meer geordend onder 24 punten. Toen ik ze op lengte sorteerde kwam punt 8, over jihad, vooraan te staan. Stomtoevallig hetzelfde nummer als die van de Koran-soera over oorlogsbuit, maar behalve dat dit het langste stuk was, bleek het ook het deel van de brief waarin de grote islamgeleerden het sterkst benadrukten dat ze het met heel wat van de IS-Kalief naar voren bracht, eens waren.
Dit punt heet in die brief dus ook gewoon jihad.

Daarnaast was dit ook het stuk uit de brief met het grootste aantal verwijzingen naar Koran-verzen!

Het onderwerp begint zeer eenduidig met: “All Muslims see the great virtue in jihad”.
De tekst begint met een tweetal koranverzen: 9:38 en 2:190. Vers 2:190 bevat wel enige terughoudend maar (het latere) 9:38 beslist niet. De mannen voegen er voor alle duidelijkheid aan toe “and many other verses”. Nog uitgesprokener zijn ze over de vanzelfsprekendheid van de heilige oorlog: “Muslims may face circumstances where combat is not called for”.

De laatste regel van hun laatste punt – over de oproep te ‘emigreren’ naar het IS-kalifaat – is een regelrechte jihad-kreet: “And when you are called to war, march forward.” Een jihad-kreet die ze overigens niet ontlenen aan de Koran maar aan de eerdergenoemde hadithverzameling van Bukhari. ‘Combat’ en ‘march’: ze laten er dus geen enkele twijfel over bestaan dat ze het echt hebben over oorlog. Om alle misverstanden op dit punt uit te sluiten voeren ze ook nog het bekende riedeltje op over ‘lesser jihad’ en ‘greater jihad’: heilige oorlog is dan ‘the lesser’ en gevecht met het eigen ego ‘the greater’. Vanwaar deze prietpraat? Is de heilige oorlog soms minder gruwelijk of minder misplaatst nu zij er het etiketje ‘lesser’ op hebben geplakt?

De mannen beweren alleen dat er een strijd bestaat die zijzelf nog belangrijker vinden dan die heilige oorlog: voor niemand van enig belang dan voor henzelf! Ze laten onder dit punt ook nog expliciet weten dat jihad niet gevoerd mag worden tegen andere mohammedanen. Met een onmiskenbare suggestie dus ten aanzien van jihad tegen niet-mohammedanen.

Ze gaan heel ver. Ze loven bijvoorbeeld de strijdlust van de kalief en zijn mannen: “..it is clear that you and your fighters ar fearless and are ready to sacrifice in your intent for jihad. No truthful person following events – friend or foe – can deny this”.
Nog eerlijker zijn ze. Ze leggen uit dat je goed het onderscheid in de gaten moet houden tussen de intentie, de reden en het doel van de jihad.

Volgens de briefschrijvers zijn alle ‘scholars’ het over dat laatste eens: bevecht ‘hen’ tot er geen ongeloof meer is en als ‘hunnie’ ophouden met verzet plegen zal er geen vijandigheid meer zijn, behalve tegen ‘evildoers’. (Een duidelijke weerspiegeling van die bovengenoemde verzen 8:65 en 8:61 en ook van het verhaal over ordehandhaving, dat terug zal komen in het stuk over de leugens met betrekking tot het Koran-vers waarover Obama in Caïro ging liegen, kort na zijn verkiezing als president van de VS).


  1. Zie bijvoorbeeld dit bericht van de BBC
  2. De brief van de 126 is in pdf-vorm hier te vinden. Mijn uitgebreide bespreking ervan vindt u hier

Latere en eerdere afleveringen vindt u hier.

6 reacties

  1. Bennie schreef:

    Nou dames, moeten jullie niet de straat op?, die Mohammed en zijn geloof zijn bijna net zo erg als Trump.

  2. Jaantje schreef:

    Bennie: lol zo een opmerking verlicht dit zware stuk ineens 🙂

  3. BegrensEuropa! schreef:

    Er moet een eind komen aan “het [eeuwenlange] gedraai rond de feitelijk […] helemaal niet zó moeilijk vast te stellen strekking van de Koran.” Die strekking is gruwelijk in alle opzichten. De vraag is niet of de Koran waar is, maar de vraag is of een godsdienst die gebaseerd is op de Koran we geloofwaardig is. Het is een banaal geloof gericht op onderwerping van alles en iedereen, goedschiks maar meestal kwaadschiks. Anderhalf miljard mensen verdienen bevrijding uit deze hel van indoctrinatie en intimidatie zodat de rest van de wereld bevrijd wordt van de terreur.

  4. Cool Pete schreef:

    Heel goed artikel.
    Studie.

    p.s. @Bennie : zo’n grap leidt tot misbruik : Donald is een liefhebber, geen misbruiker;
    en dat willen velen niet snappen.

  5. Neef Jansen schreef:

    Ik krijg er de totale kots van, van die islam.

  6. carthago schreef:

    Opvallend hoe de misdadenreeks genoemd in dit uitstekende artikel zoveel gelijkenis vertonen met de steeds maar uitdijende aanklachten in het strafdossier van bijvoorbeeld islamythisch vebindingsofficier Tariq Rammaardan.