DE WERELD NU

Individualisme

individualisme, integratieprocessen

Sinds de Verlichting is het opvallendste morele kenmerk van onze samenleving het individualisme. Individualisme is daarom zo’n interessant en uniek fenomeen in de geschiedenis, omdat een individualistische samenleving eigenlijk een contradictio in terminis is.

In dat opzicht is de term vergelijkbaar met het begrip multiculturele samenleving. Cultuur en samenleving zijn twee woorden voor hetzelfde begrip[1] en het is een enkelvoudig begrip. Tegelijkertijd een- en meervoudig zijn, dat zou niet moeten kunnen.

Zo betekent multicultureel in de praktijk dan ook niet dat er meer kleurrijke mensen, klederdrachten, soorten eethuisjes of andere etnische verschijnselen zijn binnen een gezamenlijke samenleving, maar dat de samenleving uiteenvalt in verschillende groepen die los van elkaar leven, zoals vroeger de adel, de geestelijkheid en het gewone volk. Het betekent dat in een samenleving de aanhorigheid tot een subgroep weer gaat prevaleren boven de aanhorigheid tot een gemene best.

Deel uitmaken van een samenleving en tegelijk op je zelf leven, dat is iets wat niet kan. Individualisme is, strikt genomen, asociaal en geen onderdeel van de menselijke psyche. Het is een afwijking, we noemen haar autisme en wie er aan lijdt is een niet goed functionerend en ongelukkig mens.

Het individualisme dat de Verlichting propageerde betekende oorspronkelijk niet dat de samenleving uit losse individuen zou bestaan, die geen verband met elkaar hielden, maar alleen dat zij niet langer uit standen bestond, of op een andere manier uit groepen die binnen de samenleving een onafhankelijk leven leidden. Alle mensen vormen een familie: ze concurreren niet, ze werken samen. Dat was het ideaal van de Verlichting en zo bevestigt het tot op zekere hoogte de wetenschap.

Perspectief
In de Middeleeuwen en ook nog in het begin van de Nieuwe Tijd was iemand burger van zijn stad, lid van zijn gilde, buurtgenoot of op een andere manier lid van een overzichtelijke groep die zijn identiteit bepaalde en waarbinnen hij de andere leden kende. Of die stad nu tot het graafschap Holland of het bisdom Utrecht behoorde dat interesseerde hem niet zo, want daar lag zijn identiteit niet. Of de graaf zelf Hollander was of uit Beieren of Henegouwen afkomstig, dat interesseerde hem ook niet erg, wij zouden tegenwoordig zeggen, dat was de ver-van-mijn-bedshow. Maar de stad, het gilde en de buurt, dat kon hij behappen en die konden een volledig beroep doen op zijn loyaliteit.

Sinds de Verlichting is dat anders geworden. Na 1800 is iemand in de eerste plaats lid van een natie. Burger misschien, maar niet meer van een stad, maar van een heel land. Van Frankrijk of Engeland bijvoorbeeld, grote supergemeenschappen die in beginsel autonoom zijn en het dus zonder hulp van buiten af kunnen. Aan de andere kant zijn dat samenlevingen waarbinnen men elkaar niet meer kent en waarin men dan ook als lid van de groep op zich zelf blijft staan. Zo kon individualistisch de betekenis van groeploos krijgen, maar dat is alleen relatief, in vergelijk met andere en oudere samenlevingen. Leven buiten groepsverband is voor mensen niet echt mogelijk.

Er is sinds de Hoge Middeleeuwen wel degelijk een verschuiving geweest van collectivistisch naar meer individualistisch.

Ik kreeg daar van een historisch geschoolde vriend een mooi juridisch voorbeeld van, dat voor zover ik weet niet eerder iemand is opgevallen.

Middeleeuwen
Iets wat juridisch geschoolde historici die de Middeleeuwen bestuderen steevast opvalt is het gebrek aan onderscheid dat toen gemaakt werd tussen publiek en privaat recht. Publieke rechten (en verplichtingen) konden vererven en ook verhandeld worden alsof het privé eigendommen waren en dat waren het in feite ook.
Wat minder algemeen onderkend wordt is dat de rechten die mensen hadden, ook hele gewone privé rechten, als die van een vrouw op haar bruidsschat, een publiekrechtelijke functie hadden, niet privé dus, maar qualitate qua werden verkregen en gehouden.

Dat speelde een rol in de kwestie van de bruidsschat van Maria van Hongarije. Zij was de zuster van Karel de Vijfde en van Ferdinand van Oostenrijk. Zij trouwde met Lodewijk (Lajos) de tweede van Hongarije en Bohemen. Hongarije was een belangrijke bondgenoot van de Habsburgers tegen de Turk. Het huwelijk en de bruidsschat waren bedoeld om het bondgenootschap te versterken. Door de nederlaag bij Mohacs raakte Lodewijk zijn rijk en zijn leven kwijt en verloor het bondgenootschap zijn betekenis. De bruidsschat, die toen nog niet was uitbetaald, bestond in hoofdzaak uit landerijen en heerlijke rechten in Oostenrijk. Ferdinand, die Lodewijk in diens bestuurlijke verplichtingen opvolgde, weigerde de bruidsschat aan zijn zuster over te maken. Daarover werd een beroemd proces gevoerd in meerdere instanties, waarin onze landgenoot Viglius van Aytta namens Maria een grote rol heeft gespeeld.

De zestiende eeuw was een overgangstijd tussen Middeleeuwen en moderne tijd en Viglius won. Wij kunnen ons nu nauwelijks nog voorstellen dat er over deze zaak geprocedeerd kon worden, zo lijkt Maria in het gelijk te staan, maar dat is modern en individualistisch. Was de procedure een eeuw eerder gevoerd dan had Ferdinand die waarschijnlijk gewonnen, want de taak waarvoor de bruidsschat was gegeven bestond niet meer of was als U wilt bij Ferdinand terecht gekomen. Hij kon uit dien hoofde meer aanspraak maken op het vermogen dan zijn zuster. De verandering die er in dit opzicht sinds de Middeleeuwen heeft plaats gevonden is intussen compleet.

Iemand in hoofdzaak behandelen als lid van de groep waar hij toe hoort of als verlengstuk van de taak die hij in de samenleving heeft en niet als individu, is op een of andere manier onbehoorlijk geworden, een vorm van discriminatie eigenlijk. Het lidmaatschap van een groep kan iemand niet meer worden tegengeworpen. Hij heeft er recht op in alle opzichten als een individu te worden behandeld.

Omdat groepen nog wel steeds bestaan en dat regelmatig ook op negatieve manier manifesteren, kan het heel hinderlijk zijn dat de samenleving er niet meer op ingericht is.

Voetbalsupporters
Wie supporter is van Feyenoord en als zodanig mee gaat naar Amsterdam om de wedstrijd met Ajax mee te maken, weet dat hij daar uitsluitend als Feyenoorder komt. Toch is dat onvoldoende om verantwoordelijk te worden gesteld als de te verwachten rellen inderdaad uitbreken en men daar bewijsbaar als Feyenoord-fan bij geweest is. Als bewijs dat men schuldig is aan de rellen is aanwezigheid en de vooraf al aanwezige waarschijnlijkheid van Unfug niet genoeg. Men kan als Ajax-fan in een trein zitten die afgebroken wordt op weg naar Feyenoord zonder collectief voor de gevolgen op te draaien. De paar miljoen schade, die de NS leidt door het gebeuren, worden niet door Ajax of haar supporters gedragen maar door U en mij als wij de duurdere treinkaartjes straks betalen.

De NS zou van iedere kapot gestoken bank afzonderlijk moeten bewijzen welke supporter met zijn mes bezig is geweest. Ons strafrecht en in de schaduw daarvan het verhaalsrecht van de gelaedeerde is gericht op individuen. Toch is er bij crimineel groepsgedrag ethisch weinig reden het ene lid zwaarder te bestraffen dan het andere voor wat gezamenlijk is verricht.

Toen Mevrouw Joos op het Van der Helstplein door een groep allochtonen geschopt en geslagen werd, met dodelijke afloop, omdat ze verdacht werd van winkeldiefstal en zij zich minachtend tegenover hen had uitgelaten, toen werden alleen die leden van de groep veroordeeld, die het fatsoen hadden gehad hun aandeel in de lynchpartij te bekennen.

Dit soort irrelevanties in het recht zijn een gevolg van ons onvermogen om op een rationele manier met groepen om te gaan.

Individualisme is een kenmerk van onze samenleving en voor zover wij weten niet van enige andere of eerdere samenleving.

Waarden en het individuele mensenleven
Individualisme houdt onder meer in dat in ons scala van waarden het individuele mensenleven voorop staat. De samenleving dient verder in onze ogen om een fatsoenlijk leven van individuen mogelijk te maken. Ieder individu heeft in de Westerse samenleving het recht op leven, vrijheid en het streven naar geluk, zegt de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring. Met de nieuwe sociale grondrechten kunnen daar nog rechten als die op inkomen,onderwijs en schoon water aan toegevoegd worden.

Wij erkennen in navolging van Immanuel Kant nog maar één wereldsamenleving, hetgeen wil zeggen dat de mensenlevens, de vrijheid en al die andere rechten die bescherming verdienen niet tot de kernlanden van de Westerse samenleving zijn beperkt, maar dat ook de rest van de wereld daar aanspraak op kan maken. Aanspraak jegens de wereldsamenleving en dat wil in de praktijk zeggen jegens het Westen. Alle wereldburgers zijn lid of tenminste potentieel lid van onze samenleving.

Dat hele idee van individualisme en de rechten van het individu is een sterke katalysator geweest in het succes van de Westerse cultuur, want het heeft grote aantrekkingskracht, maar het is tegelijkertijd een zwakte. Het is onder meer een zwakte, omdat mensen uit andere culturen er een eenzijdig beroep op kunnen doen. Ze kunnen tegenover het Westen de bescherming van de mensenrechten opeisen zonder die op hun beurt aan anderen te gunnen en ze kunnen dat doen zonder met de regels van hun eigen samenleving in conflict te komen. Dat kan omdat ze als individu zonder ballotage tot onze samenleving worden toegelaten terwijl ze door hun etniciteit of godsdienst toch deel van een andere cultuur blijven uitmaken. Wij gaan ervan uit dat onze beschaving, die de industriële revolutie tot stand gebracht heeft de beschaving bij uitstek is en dat de andere nog bestaande culturen op de wereld zich daar bij horen aan te passen. We zien – en waarschijnlijk terecht – de industriële revolutie als een stap in de evolutie van de menselijke soort vergelijkbaar met de eerdere revolutie die de landbouwsamenlevingen in het leven riep.

Het extra aantal mensen dat als gevolg van de grotere productie in leven kon worden gehouden is in beide gevallen spectaculair. De landbouw maakte de weg vrij voor het ontstaan van steden en de steden op hun beurt maakte de culturele ontwikkeling mogelijk, die de basis vormt van de moderne beschaving. In zekere zin is de industriële revolutie een laat gevolg van de landbouwrevolutie.

De landbouwrevolutie
De culturele ontwikkeling die als gevolg van de landbouwrevolutie plaats vond moet men niet in de eerste plaats zoeken bij de boeren. Boeren maakten de steden mogelijk, maar voor zover ze niet aan het leven in de steden deelnemen blijven de boeren in cultureel opzicht achter.

Boer is in principe een eenzaam beroep. Individualistisch in de letterlijke betekenis van dat woord. Er zijn wel activiteiten die men samen met anderen beoefent, maar door het jaar heen zijn er dat niet zo veel. Boer was een berekenbaar beroep en een dat weinig aanspraak maakte op de inventiviteit van de beoefenaar. Veel werkzaamheden waren repetent en eens geleerd bleven ze vroeger een leven lang hetzelfde. Dat is tegenwoordig niet meer zo, landbouw is in veel opzichten de agrarische tak van industrie geworden en veel minder onveranderlijk dan het vroeger wel geweest is. Minder individualistisch ook. Boeren vormden vroeger een zeer groot percentage van de bevolking, met naar verhouding weinig invloed op het verloop van de geschiedenis en de ontwikkeling van de samenleving. Nu vormen ze een veel kleiner percentage, maar de landbouw als tak van economische activiteit heeft een productiviteit die met ordes van grootte is toegenomen.

Jagen en verzamelen zijn werkzaamheden die in het algemeen een veel zwaarder beroep doen op de intelligentie dan de pre-industriële landbouw. Verzamelen vereist een grote kennis van de natuur en een verstandige planning van werkzaamheden in uiteenlopende territoria en jaargetijden. Een behoorlijke mate van werkverdeling en kennispooling bij verzamelen is productief. Bij jagen is samenwerking een absolute noodzaak bij het jagen op groot wild, anders is het te gevaarlijk. Ook het jagen op kleiner wild vereist een leven in groepsverband door het grote risico van mislukking bij de jacht. Het aantal keren dat een eenzame jager thuis komt zonder buit is niet gering. Zonder de opbrengst van andere jagers en vooral van de verzamelaars zouden de jagers te vaak zonder voedsel blijven om te kunnen overleven.

De groepen jagers-verzamelaars die voor miljoenen jaren de voorouders van de mens zijn geweest varieerden in grootte, afhankelijk van de ecologische omstandigheden.

Afgemeten aan de omvang van de groepen mensen die in onze eigen tijd nog in steentijdomstandigheden leefden moet de variatie tussen enige tientallen en enige honderden hebben gelegen. Een groep hominiden van die omvang heeft geen natuurlijke vijanden en heeft een vorm van sociale organisatie en communicatie die de ontwikkeling van intelligentie bevordert. Een groep die veel groter is produceert met verzamelen en jagen te weinig voedsel om in een gemiddeld territoir in stand te kunnen blijven.

Een commune van boeren heeft aanmerkelijk minder sociale interactie dan een groep jager-verzamelaars, terwijl het verkrijgen van voedsel gemakkelijker is en met minder risico’s gepaard gaat. Hard en gedisciplineerd werken gedurende de tijden dat dit nodig is, zijn de vereiste eigenschappen, maar in het algemeen zal een boerenbevolking minder bijdragen aan de ontwikkeling van een samenleving dan een stedelijke. Het is niet de boer, maar de stedeling die in een omgeving leeft waar de biologische voorgeschiedenis van hominiden een voorbereiding voor geweest is.

Een stedeling produceert zijn voedsel en onderdak niet zelf en is van zijn intelligentie, handvaardigheid of sociale kwaliteiten afhankelijk voor zijn onderhoud. Ook een stedeling is derhalve afhankelijk van zijn eigen intelligentie en bekwaamheid om te overleven, net als de jager verzamelaar[2].
In termen van genetische voorbereiding is de mens beter voor het leven in de grote stad dan op het platte land bewerktuigd, al zijn die verschillen tegenwoordig misschien van minder belang dan ze enkele tientallen jaren geleden nog waren, in de kernlanden van de Westerse samenleving.

De moderne industriële samenleving
De eerste stap op weg naar de moderne industriële samenleving met haar ondernemingsgewijze productie werd in de klassieke tijd gezet in Griekenland. De Grieken zagen als het grote verschil tussen hen zelf en de beschaafde gebieden aan de andere kant van de Aegeïsche zee[3] dat zij vrij waren en de bewoners van al die andere landen niet meer dan slaven van hun koning. Hun eigen regeerders dienden publiekelijk verantwoording af te leggen en de tirannen uit Azië deden dat niet.

De Verlichting heeft die vrijheid steeds geïnterpreteerd als het recht van ieder individu om te gaan en staan waar hij wilde en om binnen het kader van de wet te doen waar hij zin in had. Staat en overheid zijn in deze conceptie een middel om dat recht te verwezenlijken. Zo ongeveer treft U deze gedachte aan bij Rousseau in zijn Contrat Social, in de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert en in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring.

Burgerschap
De Grieken en de Romeinen uit de Republiek zagen dat anders. Vrijheid beschouwden zij als het recht van de burger om te participeren in het publiek leven van de polis waar zij deel van uitmaakten. Slaven en perioiken of metoiken (vreemdelingen) hadden dat recht niet, maar die waren dan ook geen burger. Burger en polis, het waren complementaire begrippen. Geen polis zonder burgers en geen burger zonder polis.

Een burger had rechten en plichten en die had hij niet als mens maar als lid van zijn gemeenschap. Er was geen sprake van dat de belangen van individuele burgers, of zelfs maar van een toevallige en kortstondige meerderheid van burgers, als de belangen van de gemeenschap konden worden beschouwd. Een polis had een geschiedenis en een toekomst. In vergelijk met de burgers had een polis het eeuwige leven. De burger had een kort leven, waarin hij zich voor die polis verdiensten kon verwerven en zo in de herinnering van zijn medeburgers kon voortbestaan[4]. Dat iemand geluk of verdienste kon hebben buiten de samenleving waar hij deel van uit maakte, dat was een ondenkbare gedachte in de klassieke oudheid. Individualisme in onze zin zou als een barbaarse afwijking zijn beschouwd.

In de Hellenistische wereld, die ontstond toen kort na elkaar eerst Alexander de Grote en toen de Romeinen een wereldrijk vormden uit het Middellandse Zeegebied en het Westen van Azië, vervaagde deze klassieke vrijheidsgedachte. Die was te nauw verknoopt met het leven in de stadstaat en de afhankelijkheid van de burger van zijn eigen stad. De deelname van de gewone burgers aan het publieke leven was niet langer realistisch toen de gemeenschap niet meer tot een urbs beperkt was maar de hele orbis terrarum omvatte[5].

Vrijheid in de klassieke betekenis van het woord verdween toen de historische omstandigheden niet langer aanwezig waren die haar mogelijk en noodzakelijk hadden gemaakt[6].

Het grote voordeel van een samenleving die op vrijheid en deelname van alle burgers gebaseerd is, is dat de nieuwe ideeën en de verantwoordelijkheid voor het bestuur niet van een man of van een beperkte groep behoeven te komen, maar dat iedereen in vrije concurrentie daar deel aan kan hebben. Dat stelt de samenleving in staat aan nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden en voorkomt inteelt en verkalking binnen een bestuurlijke laag van regenten. Zo is de leer en zo is in afnemende mate de praktijk va onze samenleving.

John Stuart Mill en zijn tijdgenoten zijn de eerste individualisten in de burgerlijke moderne zin van dat woord[7]. In de loop van de negentiende eeuw raakte het Westen overtuigd van de idee dat het in de wereld gaat om de mens en niet om diens samenleving[8]. Dat iedereen gelijk is, niet alleen voor de wet, maar ook in elk ander opzicht en dat de samenleving dient om voor individuen de pursuit of happiness mogelijk te maken, zoals de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring al eerder had aangekondigd.

De opkomst van de USA
Vóór 1830 was er buiten de nog onbelangrijke Amerikaanse samenleving geen civilisatie in het Westen, die een weerspiegeling vormde van deze filosofie, maar vanaf die tijd veranderde dat in snel tempo. Het boek van De Tocqueville over de Amerikaanse democratie had een enorme invloed op de intellectuelen van het continent en via Stuart Mill c.s. op de gedachteontwikkeling in het Verenigd Koninkrijk. De ontwikkeling van de moderne samenleving raakte in de negentiende eeuw in een stroomversnelling en de twee wereldoorlogen gaven aan de oude wereld de laatste klap. Onze eigen samenleving die intussen weer de mega omvang heeft die ook de Hellenistische rijken kenmerkte, heeft een nieuw begrip vrijheid ontwikkeld, dat gekoppeld is aan het Kantiaanse wereldburgerbegrip. De begrippen mens en burger vallen in de leer van Kant samen en de gemeenschap waar alle mensen deel uit maken omvat de wereld.

In de loop van de twintigste eeuw is in het vrijheidsbegrip het oude element van het vrije burgerschap, waarin rechten en verplichtingen aan elkaar gekoppeld waren, langzamerhand verdwenen. De staat en de overheid zijn niet langer een gemeenschappelijk project van alle burgers waar iedereen die dat wil aan deel kan nemen, maar een macht boven ons die als een vader voor ons zorgt en erop toeziet dat niet de ene burger in zijn ambitie de ander voorbijstreeft [9]. In zijn communistische vorm heeft dat in de twintigste eeuw van de burgers weer de slaven gemaakt waar de Grieken zo op neer keken. In zijn democratische vorm heeft het geleid tot de consumptiemaatschappij van de onverantwoordelijken en een vrijheid die hoofdzakelijk nog in naam bestaat[10].

De sociale veranderingen die volgden op de twee wereldoorlogen en die in Nederland vooral in de zestiger en zeventiger jaren van de twintigste eeuw hun grote doorbraak beleefden zijn nu uitgewerkt. We leven in een samenleving die door de overheid wordt geleid en waar de burgers voor elkaar en voor hun samenleving geen verantwoordelijkheid meer voelen. Maar het is te verwachten dat de slinger nu de andere kant op zal gaan.

Individu vs samenleving
Dat het individu belangrijker is dan de samenleving waar hij uit voortkomt en die hem het leven mogelijk maakt wordt door veel mensen voor waar gehouden maar het is aantoonbaar niet zo. Het individu wordt geboren, leeft, krijgt kinderen en sterft, maar de samenleving blijft bestaan. Het individu is op eigen houtje maar tot weinig in staat, tot minder bijvoorbeeld dan zijn naaste verwant de chimpansee. Een kernfamilie van Chimpansees, een mannetje, een paar wijfjes en wat jongen kunnen in hun eigen levensonderhoud voorzien. Een groep Amazone indianen van soortgelijke omvang blijft alleen met veel geluk in leven en dan op een peil dat van de chimpansee nauwelijks is te onderscheiden. Voor het overleven is eerder een groep van zestig à zeventig mensen nodig. Voor moderne mensen zou zelfs dat al niet meer voldoende zijn. Wij zouden lichamelijk niet meer in staat zijn in dat soort kleine groepen in leven te blijven en ons voort te planten. Wij zijn totaal afhankelijk geworden van onze moderne industriële samenleving.

De boerenstand, die het laatste voorbeeld was van een grotendeels individuele mensensoort is in rap tempo aan het verdwijnen. Landbouw en veeteelt worden net zo industrieel bedreven als andere takken van nijverheid. Dat moet ook wel want die zeven miljard mensen op aarde zijn anders niet in leven te houden. Onder het mom van individualisme hebben we gebouwd aan een samenleving die voor het eerst op werkelijk mondiale schaal is georganiseerd. Nu is het zover dat er zoveel mensen op aarde leven dat er maar weinig in leven zouden kunnen blijven zonder de techniek en de georganiseerde samenwerking van wat wij de Westerse samenleving noemen.

Het is niet de mens die zich beslissend onderscheidt van de andere dieren, het is zijn samenleving. Individuele mensen werken meer samen dan dat zij concurreren, maar historisch hebben hun samenlevingen altijd wel geconcurreerd. De gedachte dat een veelheid van samenlevingen verleden tijd is en er nu nog maar één samenleving is terwijl de rest gezien moet worden als folklore, is zeer omstreden. Huntington en andere moderne cultuurfilosofen ontkennen haar en antiglobalisten zowel als moslimfundamentalisten trekken tegen de idee ten strijde.

Al lijken de verschillende menselijke samenlevingen op elkaar, er zijn tegelijk ook grote verschillen. De samenleving waarin wij leven onderscheidt zich in een aantal belangrijke kenmerken van vroegere en van andere, contemporaine samenlevingen.

De welvaart en de technische ontwikkeling die het meest opvallende kenmerk vormen van de moderne samenleving zijn mogelijk gemaakt door een combinatie van particulier initiatief en de discipline en onderlinge verdraagzaamheid van de Europeanen die leefden in Europa en haar koloniën. Die eigenschappen werden ten onrechte individualisme genoemd. De kenmerken hebben zich uit het Middeleeuwse Christendom via protestantisme en humanisme ontwikkeld. Zij werden dominante karaktertrekken van onze beschaving in de achttiende eeuw en onze beschaving heeft zich in deze vorm in de negentiende en twintigste eeuw over de rest van de wereld verspreid.

In de rest van de wereld bestonden en bestaan nog steeds andere beschavingen die nu wel allemaal door het Westen zijn beïnvloed maar er niet door zijn vervangen[11]. Ze hebben andere kenmerken die niet altijd met de onze zijn te verenigen. De botsing van de beschavingen die nu plaats vindt is de achtergrond van de oorlog tegen het terrorisme die de gedachten en de politieke discussies van het moment beheerst.

Zolang we niet opnieuw in samenlevingen in plaats van in individuen leren denken zullen we niet in staat zijn te begrijpen wat er om ons heen gebeurt. Dan blijven we instinctief reageren op wat er op ons af komt en onze instincten deugen niet voor de problemen waar we nu en in de toekomst mee te maken gaan krijgen.

Met de individualistische instrumenten van de negentiende eeuw bestrijden we de terroristische aanslagen van de een en twintigste. De plegers van die aanslagen zien zich zelf als de vertegenwoordigers van een eigen en andere beschaving en de andere leden van die samenleving doen dat ook. Wie de demonstraties ziet die in verre landen maar ook onder Europese allochtonen plaats vinden kan er niet om heen: hier reageren geen individuen maar bevolkingsgroepen, leden van een andere beschaving. Als zodanig willen ze behandeld worden en moeten we ze ook behandelen, willen we ooit tot een oplossing komen van de problemen in de humanistische samenleving.


  1. Cultuur is een begrip met meer dan één betekenis. Als iemand culturele bagage heeft bijvoorbeeld, dan heeft hij verstand van kunsten en wetenschappen. Iemand met Kultur is in Duitsland een beschaafd mens. Maar in die betekenis wordt het begrip niet gebruikt in “multicultureel”. Multi is Latijn voor veel of meervoudig en cultuur is samenleving of leefgemeenschap, het Franse civilization. Het begrip inburgeren, waar zoveel over gesproken wordt tegenwoordig betekent overstappen van de ene samenleving naar de andere. Wie door schoteltelevisie en moskeebezoek deel uit blijft maken van de cultuur waar hij uit afkomstig is burgert niet in, hij leeft multicultureel, d.w.z. in een spagaat en dat is ongezond.
  2. Behalve als hij leeft in een samenleving waar de armoede stelselmatig wordt bestreden en waarin de gemeenschap de verantwoordelijkheid voor individuen op zich neemt, als hij met andere woorden leeft in een moderne welvaartsstaat.
  3. In de klassieke tijd was dat Perzië, maar eerder waren dat de Trojanen, Egypte, Phoenicië, Babylon, e.t.q.
  4. Hannah Arendt, die niet alleen filosofe maar ook classica was, heeft voor deze opvatting onder meer in The Vita Activa interessante en in mijn ogen overtuigende argumenten aangedragen.
  5. In het Romeinse rijk bleef heel lang het burgerschap verbonden aan het inwonerschap van de stad Rome. De Italiaanse Bondgenotenoorlog werd over dat issue uitgevochten en het heeft tot lang in de keizertijd geduurd voor het burgerschap aan alle vrije mensen in het Rijk werd toegekend. De tegenstelling tussen het rijk en zijn hoofdstad is tot in onze dagen blijven bestaan Nog steeds heet de plechtige zegen die de paus op hoogtijdagen over de gelovigen uitspreekt urbi en orbi: voor de stad (Rome) en de rest van de wereld.
  6. In de zelfstandige steden van Noord Italië en de Zuidelijke Nederlanden ontstonden in de late Middeleeuwen soortgelijke politieke verhoudingen als in de Griekse stadstaten en daar kwam ook het politieke begrip vrijheid terug. Het is geen toeval dat juist in Italië en de Nederlanden de Renaissance ontstond; het gezegde dat stadslucht vrij maakt is uit Nederland afkomstig.
  7. Filosofisch moet het individualisme misschien beginnen bij Descartes of Leibniz, maar Stuart Mill was de eerste die bij een groot publiek gehoor vond voor het burgerlijke individualisme
  8. In de middeleeuwen was het individu onbelangrijk en ondergeschikt aan zijn stand en waren de standen ondergeschikt aan de samenleving, het Latijnse christendom. De negentiende-eeuwse historici hielden niet op zich daarover te verbazen. De verandering is niet in de negentiende eeuw begonnen maar de mutatie van de Middeleeuwse naar de burgerlijke moderne samenleving kreeg toen wel zijn voltooiing.
  9. Dat het merendeel van de bevolking niet langer participeert in het publieke leven blijkt uit een begrip als BN’er, dat staat voor Bekende Nederlander. Wie, om wat voor reden dan ook, regelmatig in de publiciteit komt neemt deel aan het nationale publieke leven, maar alle anderen beperken hun publieke deelname tot het stemmen bij verkiezingen. Daarbij is hun keuze bovendien beperkt tot lijsten die door anderen worden opgemaakt. Die participatie is weinig meer dan een mythe.
  10. In de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw werd overal in de Westerse wereld geprobeerd om langs andere wegen dan via de stembus de participatie van de bevolking aan het politieke leven te bevorderen, de z.g. directe democratie. De studentenopstanden in Frankrijk en de Verenigde Staten waren daar uitingen van. De grote meerderheid van de consumenten bleek niet geïnteresseerd.
  11. Over dit onderwerp heeft de Amerikaan Huntington een paar jaar geleden een belangrijk en geruchtmakend essay geschreven, The Clash of Civilizations, dat vooral in de derde wereld veel opgang heeft gemaakt.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

2 reacties

  1. Cool Pete schreef:

    Erg mooi artikel.
    Het is dan wel lang, maar erg leerzaam en heel erg mooi.

  2. Ron schreef:

    … De staat en de overheid zijn niet langer een gemeenschappelijk project van alle burgers waar iedereen die dat wil aan deel kan nemen, maar een macht boven ons die als een vader voor ons zorgt en erop toeziet dat niet de ene burger in zijn ambitie de ander voorbijstreeft [9]…
    Mijn conclusie: niet individualisme leidt tot een loze samenleving maar de staat leidt daar onafwendbaar toe.