DE WERELD NU

Identiteit

identiteit, integratie

Het begrip identiteit leidt soms meer tot verwarring dan tot verheldering. Maar wie verder kijkt gaat patronen herkennen.

Dat onze koning Willem Alexander heet en zijn vrouw Maxima, dat weet ik nog wel, maar hoe zijn broers heten of hun vrouwen, dat weet ik niet. Ik las een dezer dagen dat de koning en Maxima  drie kinderen hebben terwijl ik dacht dat het er twee waren. Het is dus kennelijk een onderwerp dat me niet bezig houdt. Ik ken ook op een enkele uitzondering na de namen niet van de mensen uit de wereld van de televisie, de show en de lichte muziek. André Hazes  herinner ik me vanwege die opmerkelijke herdenking in de Arena na zijn overlijden. Daar zijn we trouwens goed in, bij ons, in die postume vereringen. Dat overkwam de goede Martin Bril. Zijn vrouw werd door een bekende Nederlander die met hem bevriend was, na zijn overlijden bedankt, omdat ze zo goed voor hem had gezorgd, maar zelf zou ze niemand aanraden met een man als Brill te trouwen, zei ze.

Ik ken de naam Bob Dylan, maar herinner me niets dat hij ooit gespeeld of gezongen heeft en weet eigenlijk niet eens of het een zanger is of een instrumentalist. Van Bob Marley weet ik dat hij gitaar speelde omdat een van mijn kinderen dol was op zijn muziek. Voor mij zelf houdt de populaire muziek op bij Ella Fitzgerald en Billy Holiday. Films stoppen bij Taxi driver en One flew over the Cuckoo’s nest

Ik ken wel de meeste ministers van het kabinet Rutte III en de premiers of presidenten van de belangrijke landen om ons heen. Ik kan U desgewenst  in een half uur een redelijk overzicht geven van de klassieke muziek of van de Nederlandse of de Europese geschiedenis. Van de biologie of de ontwikkelingen in de natuurkunde weet ik behoorlijk veel. Ik heb een redelijke kennis van de topografie, niet alleen van Nederland, maar  van de hele wereld. Ik ken de bijbel, NT en OT en van de koran weet ik wel wat omdat ik er stukken uit vertaald heb. Ik ken de moderne en de klassieke Griekse literatuur zoals die vroeger op het gymnasium onderwezen werd. Ik heb ooit bladzijden Homerus en Shakespeare uit mijn hoofd geleerd en  een reeks Franse en Duitse gedichten. Mijn geheugen is selectief. De dingen die ik me herinner zijn andere dan de meeste mensen onthouden. Ik zou, denk ik, geen succes zijn bij quizzen over weetjes, omdat ik van elementaire dingen in de tegenwoordige samenleving niet op de hoogte ben. Maar over de onwetendheid van anderen  op de terreinen waar ik zelf in ben geïnteresseerd kan ik mij verbazen.

Er zijn wel mensen met dezelfde belangstelling als ik, maar je vindt ze weinig hier in Nederland. Ik ken ze van vroeger uit de Angelsaksische advocatuur, maar bij mijn Nederlandse vakbroeders zijn ze zeldzaam.

Geschiedenis is een vak dat mij aan zou spreken, als ik nu zou gaan studeren. Op de UvA volgde ik vroeger naast mijn rechtenstudie wel colleges geschiedenis en filosofie, maar van dat laatste boeiden mij eigenlijk alleen de logica colleges. Van de continentale Duitse en Franse filosofie van na Kant weet ik weinig, maar van Angelsaksische weer tamelijk veel.

Als voorbeeld hoe ver het intellectuele leven in Nederland van mij af staat, neem ik Frank Ankersmit, een leeftijdgenoot van me. Iets jonger maar niet veel. Tot voor kort gaf hij les in Groningen in de theoretische en intellectuele geschiedenis.

Hij schreef ooit een stukje in de NRC over de verschillen in private en publieke belangen zoals die tegenwoordig worden beleefd  en vergeleek dat met de klassieke oudheid. Dat is een onderwerp waar hij met zijn leeropdracht iets zinnigs over zou moeten kunnen zeggen. Hij verwees naar Ulpianus (170-223 A.D.), een bekende jurist uit de Romeinse keizertijd die ik in 1960 voor mijn kandidaatsexamen bestudeerd heb. Ankersmit schreef hem de volgende opinie toe:

Rechtvaardigheid en gevoel voor het algemeen belang zijn de deugden die de dienaren van de staat zouden horen te hebben. Privé personen hoeven alleen maar aardig te zijn en kunnen verder hun eigen belang dienen.”

Waar hij dat bij Ulpianus heeft gevonden weet ik niet. In mijn digestentekst staat het niet.

Krijgt het eigen belang van de burger in de staat de overhand dan volgt corruptie, omkoopbaarheid, bedrog, oplichting en onrechtvaardigheid”, gaat hij verder. “Rechtvaardigheid en dienstbaarheid aan het algemeen belang staan radicaal tegenover het eigenbelang van de burger en diens aardigheid.”

Dat laatste heeft hij met zekerheid niet van Ulpianus of van welke andere Romein dan ook. Virtus, het Romeinse woord voor deugd, omvatte in feite niets anders dan een lijst van de benodigde eigenschappen voor publieke functies. Aardigheid en het al of niet dienen van het eigen belang kwamen op die lijst niet voor. Er was geen apart woord voor privé deugd en een onderscheid tussen publieke en private moraal werd niet gemaakt.

Anders dan Ankersmit beweert was juist in de Oudheid en ook in de middeleeuwen het verschil tussen publiek en privaat op een heel andere manier aanwezig dan tegenwoordig. Bij ons is het werk een deel van het openbare leven, naast de politiek. Dat was in de Oudheid en de middeleeuwen niet zo. Maar vermogen was niet privé.

Als een van de redenen waarom het westelijk deel van het Romeinse rijk ten onder ging wordt wel genoemd de gewoonte van de keizers om notabelen met hun privévermogen aansprakelijk te stellen voor het innen van de belastingen in hun regio. Die mensen trokken weg en lieten de steden waar ze vandaan kwamen onbestuurd en onbestuurbaar achter. Tussen de privé-  en staatsuitgaven van Romeinse keizers bestond even weinig verschil als bij de Zonnekoning.

Ankersmit moet op de hoogte zijn van het leven en het werk van zijn streekgenoot Wigle van Aytta van Zwichem[1], die ook wel Viglius werd genoemd. Hij  was een van de grote juristen uit de tijd van Karel V en onder meer de advocaat van Maria van Hongarije in de procedure die zij voerde tegen haar broer Ferdinand over haar bruidsschat. Die bruidsschat bestond voor een belangrijk deel uit landerijen in Oostenrijk. Ferdinand weigerde die ter beschikking te stellen, omdat het huwelijk en de bruidsschat waren bedoeld om het bondgenootschap tussen Oostenrijk en Hongarije tegen de Turken te verstevigen. Haar man was gesneuveld en Hongarije was verloren gegaan aan de Turken, dus volgens Ferdinand had het betalen van de bruidsschat toen geen zin meer. Viglius won die zaak voor zijn cliënte. Vanzelfsprekend zouden wij zeggen, maar honderd jaar eerder had Ferdinand hem waarschijnlijk gewonnen. In de Middeleeuwen had men zijn bezit vanwege zijn publieke functie en zoiets als privébezit van publieke persoonlijkheden bestond niet.

In een ander artikel maakt Ankersmit bezwaar tegen de uitspraak van Prinses Maxima dat zij eigenlijk niet zou weten wat de Nederlandse identiteit is en tegen een rapport van de WRR dat tot onderwerp heeft de identificatie van immigranten met hun nieuwe en ons oude vaderland. Met zijn beschouwing wil hij aantonen dat het niet hebben van een eigen Nederlandse identiteit minder onschuldig is dan prinses Maxima en mevrouw Meurs (van de WRR)  wilden doen geloven.

Die bezwaren lijken me wel terecht maar de motivering kan ik echt niet volgen. Hij zegt:

In 1870 ontstond uit een bonte verzameling zelfstandige staten en staatjes het verenigde Duitse Keizerrijk. Dat….bezat nog niet een geschiedenis die zijn identiteit vastlegde. De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende, daarom terugviel op zijn culturele identiteit en cultureel verschil vertaalde in termen van politieke agressie.

Geschiedenis is dus volgens Ankersmit niet zozeer het verhaal van een land en een  volk, maar het verhaal van een juridische en bestuurlijke constructie, in casu de Duitse staat. Niet alleen Duitsland maar het merendeel van de Europese landen zou op grond van de Ankersmit definitie geen geschiedenis van betekenis meer blijken te hebben.

Er bestaat een verschil tussen de politieke identiteit van een land en de culturele identiteit, gaat hij verder. Op grond hiervan moeten we aannemen dat die tientallen metersdikke Deutsche Geschichte die in de negentiende eeuw geschreven zijn, allemaal betrekking gehad hebben gehad op de culturele geschiedenis van Duitsland. De Duitsers zelf zagen dat anders. Die zagen Duitsland als een oud land en haar volk als een oud volk met in de negentiende eeuw Pruisen als kern. In die geschiedenis was de staatkundige continuïteit van het nieuwe keizerrijk gelegen en daarom werd de Duitse eenheidsstaat door de bevolking met veel enthousiasme begroet. De nieuwe Duitse keizer zelf was overigens in 1870 veel minder happy met het tot stand komen van zijn nieuwe rijk dan Bismarck en het merendeel van de Duitse onderdanen. Die wijze oude heer zag – en misschien bedoelt Ankersmit dat ook wel –  dat de identificatie van het nieuwe Duitsland met het Pruisen van zijn voorvaderen minder compleet was dan iedereen maar aannam.

De catastrofes die Duitsland in twee wereldoorlogen aanrichtte zijn in belangrijke mate het gevolg van een land dat zijn politieke identiteit niet kende.

Dat lijkt me een nieuwe en onbewezen stelling. Het is waar, en misschien is dat wat Ankersmit bedoelt, dat Duitsland door zijn toegenomen bevolking, maar meer nog door zijn snel gegroeide industrie een nieuw element was in de Europese politiek, dat het bestaande evenwicht verstoorde. Dat nieuwe industriële Duitsland wist niet met haar nieuwe macht om te gaan en ook de buurlanden moesten wennen. De Eerste Wereldoorlog had een onverwacht verloop. Duitsland bleek opgewassen tegen Frankrijk, Engeland en Rusland tezamen  en pas toen Amerika tot de coalitie toetrad werd de nieuwe Europese grootmacht verslagen.

Pruisen had een uitstekend ambtenarenkorps en de beste archieven van Europa. Gebrek aan kennis van het eigen verleden kan nooit de oorzaak zijn geweest van de twee verloren oorlogen of van de ongemene hoeveelheid mensenlevens die zij gekost hebben. Dat het Pruisische Duitsland een land zonder geschiedenis was is een gotspe. Historische gebeurtenissen zijn zelden monocausaal te verklaren, ook de twee wereldoorlogen niet, maar dat zij gevoerd werden omdat Duitsland zijn identiteit niet kende, lijkt me als stelling niet alleen onbewezen maar ook nogal onwaarschijnlijk.

Waarschijnlijker is dat Duitsland, zoals de voormalige premier Verhofstadt van België ooit in Buitenhof beweerde, een nationalistisch land bij uitstek was. Duitsland probeerde de hegemonie in Europa te veroveren en daarmee ruimte voor een andere kijk op de samenleving en de staatsinrichting dan de humanistische: geen democratie en geen globale samenwerking maar competitie à l’outrance. Dat was de filosofie van de keizer en van Hitler en van gebrek aan identiteit was bij beiden geen sprake.


  1. Swichum bij Leeuwarden, 19 oktober 1507Brussel 8 mei 1577)

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

2 reacties

  1. pascal schreef:

    Juristen zijn de ware gelovigen van het ‘formalisatie-discours’ aka van het ‘de jure’ verzinsel. Wat er in het echie – de facto – plaatsvindt speelt bij hen een ondergeschikte rol, of zelfs soms helemaal geen rol (‘nulla poena’). Zij draaien de (natuurlijke en historische) volgorde der dingen om. De realiteit – en wat daar in plaats vindt – wordt door juristen niet gemeten naar ratio ‘de facto’ maar naar ‘dat wat de jure verzonnen is’. M.i. een vorm van geschiedvervalsing.

    Vandaar dat juristen het o.a. niet vreemd vinden, maar normaal, dat natuurlijke (rechts-) personen het onderspit kunnen/mogen delven ten opzichte van ‘de jure verzinsels’ zoals een NV, een maatschap, de overheid en wetten & procedures.

    Dat men ook in bijv. Nazi-Duitsland, de Sovjet-Unie, Noord-Korea, S-A en narco-staat Mexico heel veel wetten en procedures erop nahielden of nahouden, en het onder het mom van de wet en uit naam van het recht vele miljoenen mensen onrecht aangedaan is of wordt, schijnt niet echt bij hen – juristen – door te dringen.

    Het juridische metier is niet in het leven geroepen om ‘de wereld’ te verbeteren maar om machtsstructuren/machtsverhoudingen goed te praten via formalisering (en dat benoemt men dan als legitiem), en dit is logisch als men weet dat de formalisatieprocessen zijn gestart tijdens het begin van het Romeinse keizerrijk, in opdracht van die absolute machthebber.

    @Meneer Kasdorp het onderstaande – uit uw tekst afkomstig – is algemene juristen logica:

    ‘Geschiedenis is dus volgens Ankersmit niet zozeer het verhaal van een land en een volk, maar het verhaal van een juridische en bestuurlijke constructie, in casu de Duitse staat.’

  2. toon kasdorp schreef:

    Monsieur Pascal,
    Het spijt me, maar ik kan U niet volgen,
    groet,

    Toon Kasdorp