DE WERELD NU

De Gifmenger – een rehabilitatie in romanvorm

Erdal Balci, Israël, Corona, westerse schuld, Brederode, Recensie, Afgrondelijk, depressie

Recensie van een boek dat de potentie heeft uit te groeien tot een ware klassieker in het romangenre. Maar De Gifmenger is ook méér dan dat.

Zoals ik twee weken geleden, bij mijn recensie van De Kwestie M aankondigde, bespreek ik vandaag De Gifmenger van Pierre Buyle. Ik schreef toen al iets over verschillen en overeenkomsten tussen beide boeken. Een groot verschil benoemde ik nog niet: de roman is heel wat moeilijker te recenseren dan het non-fictie werk, niet in de laatste plaats omdat ik niet te veel wil verklappen van de plot.

De uitgever noemt de hier gerecenseerde historische roman ‘een ouderwets epos van formaat’; van het soort dat nog zelden geschreven wordt. Ik druk me nog sterker uit: wanneer de te verwachten weerstand tegen dit boek vanuit het politieke, journalistieke en universitaire hippiedom kan worden omzeild of doorbroken, heeft dit boek de potentie om een 21e eeuwse Max Havelaar of zelfs Hut van Oom Tom te worden.

Over Stowe, de schrijfster van De Hut van oom Tom las ik ergens dat ze – in het nawoord, over zichzelf, in de derde persoon – schreef: “For many years of her life, the author avoided all reading upon or allusion to the subject of slavery, considering it as too painful to be inquired into, and one which advancing light and civilization would certainly live down.” Blijkbaar nam Stowe dus op een gegeven moment heel expliciet het besluit om een roman te schrijven die maatschappelijke invloed moest hebben op de pijnlijkste kwestie van haar tijd, in haar land. De Hut werd ook in dat opzicht een reusachtig succes. Wat mij betreft zou het zo maar kunnen dat Pierre Buyle op enig moment een vergelijkbaar besluit heeft genomen; een vergelijkbaar, maar ook veel hachelijker besluit. Een besluit ook, dat beslist niet heeft geleid tot een boek dat lijkt op De Hut.

Harriet Beecher Stowe stelt bij wijze van spreken vanaf pagina een, de kwestie van de (Amerikaanse) slavernij centraal. Wezenlijk voor De Gifmenger is juist dat de eigenlijke kwestie in de eerste 90% van het boek niet echt centraal staat. Het boek doet me daarmee denken aan de film Cabaret. De dreiging die uitgaat van het laatste shot daarvan kun je wel luguber noemen: de camera zoomt uit en toont een steeds groter deel van het publiek van de club die het decor vormde van een groot aantal scenes en liedjes. Met dat uitzoomen komt een groot aantal nazi’s in beeld. Velen daarvan staan zwijgend achterin. Het komt vooral zo luguber over omdat je als kijker het vervolg kent: niet dat van het leven van de hoofdpersonages van het verhaal, maar van de historische context tegen de achtergrond waarvan hun belevenissen getoond werden.

Een paar jaar geleden was ik op een open dag van het Centraal Boekhuis; Herman Pley, emeritus hoogleraar historische Nederlandse Letterkunde, betoogde daar dat fictie de werkelijkheid soms beter beschrijft dan non-fictie. Mijns inziens gaat dat beslist ook op voor De Gifmenger. Als fictie is het verhaal ongenadig realistisch: nergens is sprake van de ongepaste relativering of het misplaatste respect waar tegenwoordig bijna alle non-fictie, die gaat over de eigenlijke achterliggende kwestie, van doordrenkt is. Vele beschrijvingen zijn rauw en ‘expliciet’; niet alleen die, in de passages die zich afspelen in bordelen en kloosters. Op bladzijde 152 en 153 gaat het over zwarte slaven.

Sidna en Bilal ontsnapten aldus nipt aan het korte en gevaarlijke leven van de parelduiker. De meeste negerslaven worden verkocht aan vissers uit de wijde omgeving die zo snel mogelijk rendement willen halen uit hun investering, liefst met het duiken naar pareloesters en desnoods naar sponzen. Wie dit lot beschoren is, krijgt na enkele jaren onvermijdelijk last van ongeneeslijke en steeds verergerende kwalen. Onstelpbare neusbloedingen, pijnlijke longen en gewrichten of plots bewustzijnsverlies. En ook wachten hen, vroeg of laat, ongevallen. Een kortstondige oppervlakkige aanraking of erger nog een verstrengeling in de meterslange onzichtbare, geniepig in het water zwevende tentakels van slijmerige kwallen volstaat voor een langdurige pijnlijke doodsstrijd; de immer onvoorspelbare aanvallen van hongerige haaien die vanuit de koele diepten omhoogklieven naar de zonnige oppervlakte; de verlammende steken van in het zand verscholen pietermannen of stekelroggen; en tenslotte, de murenen, vals en verraderlijk, met hun gemeen priemende oogjes onopvallend spiedend van tussen rotsholten en kleurige koralen, wachtend op prooi of beducht voor al wat voorbij zwemt en hun rust verstoort. (…) Materiaalverlies. Punt. Dat is het lot der parelduikers.

Er is ook het zout. Het maakt velen blind na verloop van tijd. Een blinde kameel kan in de watermolen nog rondjes lopen en is de boer dan nog tot enig nut. Maar een blinde duiker is even nutteloos als een dove waakhond en krijgt daarom prompt zijn vrijheid terug.

Fictie die de werkelijkheid beter zou beschrijven: ik moest misschien aanhalingstekens gebruiken om ‘de werkelijkheid’ of tenminste toch om ‘de’. De werkelijkheid waar ik hier op doel is met name die van de toenmalige onzekerheid onder tijdgenoten van Mohammed over hoe groot het gevaar was dat verbonden was aan diens (waan)denkbeelden; aan diens steeds op de maat van zijn eigen leven toegesneden en steeds precies op tijd ontvangen openbaringen.

In de loop van de afgelopen veertien eeuwen zijn er goed beschouwd maar weinig geschriften verschenen waarin met gepast respect wordt ingegaan op de figuur Mohammed – op de angel en achilleshiel van de islam. Buyles meesterwerk doet dat wel. Op indirecte wijze. De personages laten geen enkel misverstand bestaan over hun oordeel over Mohammed: een narcistische, eenzelvige figuur met een afschuwelijke jeugd, en vreselijke tegenslagen – het overlijden van zijn zoontjes, beide op zeer jonge leeftijd, neemt een belangrijke plaats in, in het boek – op het verkeerde pad gebracht door een ‘foute vriend’. Een ‘zoekende’ man die helemaal doordraait na de gewelddadige dood van die vriend. De werkelijkheid waar ik het over heb, is vooral de mate waarin het voor de hand lag dat deze Mohammed onderwerp van spotternij was voordat hij zijn ‘leer’ in haar volle opportunistische en terroristische glorie ontvouwde. Een van de weinige stukken in De Gifmenger die tamelijk direct lijken te verwijzen naar de hedendaagse politieke realiteit in West-Europa, is te vinden op blz 450, in een van de brieven die de ik-persoon Amoz ontvangt van een van de laatste Joden die nog in Mekka leven:

Met zulke verzinsels dus bedot hij de inwoners van Yathrib, die hem nu ook al erkennen als profeet en godbetert zelfs nog als Jezus’ opvolger ook. Ze zouden er zelfs mee ingestemd hebben hun stad te herdopen tot Medinat an-Nabi [de stad van de profeet]. Kan men nog dieper in het stof kruipen? Welk een smadelijk en laf gedrag! Aanvaarden dat de naam van je stad veranderd wordt ter ere van een obscure vreemdeling! Zijn er dan zo weinig inwoners van Yathrib om op te komen tegen die inmenging? Laat de meerderheid zich dan zo knechten door een minderheid van meeheulers? Geven die schaapskoppen dan niets om waardigheid? Hebben zij geen greintje eigenliefde?

Met deze bedoelde of onbedoelde hint naar de politieke realiteit waarin we nu leven rehabiliteert De Gifmenger als het ware de tijdgenoten van Mohammed: hoe hadden zij ooit kunnen bevroeden welke rol Mohammeds ‘leer’ zo lang, zo desastreus en in een zo groot deel van de wereld zou gaan spelen?


Pierre Buyle – De Gifmenger. Bewerking van een oud Arabisch geschrift
€25,00
522 pagina’s
Paperback 13,4 x 21 cm
ISBN 978-94-92161-38-3
Bestellen kan hier