DE WERELD NU

Gebreken aan het strafrecht

Artikel 140, strafrecht, schizofreen beleid

In het strafrecht spelen, zoals bekend, twee uitgangspunten een rol: het kwaad moet worden gestraft en de rechten van de burger tegenover de overheid moeten worden beschermd.

Geen strafvervolging dus tot er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is van een gepleegd delict. Pas daarna kan op de voorgeschreven wijze door middel van een gerechtelijk vonnis op die rechten inbreuk worden gemaakt, maar steeds met de nodige aandacht voor het welzijn van de veroordeelde en diens voorbereiding op een terugkomst in de samenleving.

Ik zou ter discussie willen stellen of de manier waarop rechten en belangen van de individuele burger aan de ene kant en de belangen van de samenleving aan de andere kant hier worden afgewogen wel de juiste is.

Die twee hierboven genoemde uitgangspunten van de strafwet zijn tot op bepaalde hoogte onverenigbaar en leiden tot vreemde anomalieën. Het is duidelijk dat een onschuldige burger, die in voorarrest genomen wordt, een zware aantasting van zijn rechten ondergaat. Dat wordt erkend en daarom vraagt de wet bewijs voor aanwezigheid van gegronde redenen voor verdenking in geval van voorarrest. Het risico dat de burger loopt om met justitie in aanraking te komen wordt voor het overige als onvermijdelijk gezien. Toepassing van de bijzondere rechtsmiddelen wordt alleen toegestaan als het gaat om een delict waar vier jaar of meer op staat. Nu de anomalieën:

  • Bij een reeks van economische en financiële delicten leert de ervaring dat men alleen voldoende bewijs kan vinden als huiszoeking, in beslagneming en voorlopige hechtenis worden toegepast. Op deze delicten wordt vier jaar of meer gezet uitsluitend om toepassing van de bijzondere rechtsmiddelen mogelijk te maken. Een vonnis dat in redelijke verhouding tot dat strafmaximum staat wordt zelden of nooit gewezen.
  • Een ernstige verdenking is niet zo maar een idee van een opsporingsambtenaar, de rechter eist behoorlijk wat bewijsmateriaal alleen al voor het bestaan van een rechtens relevante verdenking. Vaak is arrestatie en verhoor de enige manier om, met terugwerkende kracht als het ware, dat bewijs boven water te krijgen.
  • Huizen van bewaring en andere strafinrichtingen waar veroordeelden worden ondergebracht zijn in Nederland niet alleen kostbare, maar ook vrij comfortabele verblijven. De politiecellen waar onschuldigen worden vastgehouden, die zoals later blijkt ten onrechte van een misdrijf werden verdacht, zijn vaak smerig, slecht verlicht, stinkend en in ieder opzicht oncomfortabel.

Dat is allemaal geen toeval maar heeft een functie. Verreweg de meeste zaken komen rond door intimidatie en een daarop volgende bekentenis van de verdachte. Ons strafrechtsysteem sluit terecht marteling als middel van opsporingsonderzoek uit. Het onderbrengen van verdachten in zo onaangenaam mogelijke politiecellen, afgewisseld met intimiderende verhoren is het enige dat de opsporingsambtenaar kan doen om de verdachte een bekentenis af te dwingen. Soms, naar dan later blijkt, een valse bekentenis.

Het uitgangspunt dat de rechten van de (nog) niet veroordeelde burger beschermd dienen te worden, strijdt met de efficiency van het opsporingsonderzoek en het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De strafrechtwetenschap sluit voor dit fenomeen de ogen. We hebben daarom in de praktijk naast een symbolische bestrijding van de criminaliteit ook vaak een formele in plaats van een materiële bescherming van de rechten van de niet-veroordeelde burger, die bij toeval met het strafrechtstelsel in aanraking komt.

Als waar is dat de rechten van burgers in het strafrecht met enige regelmaat met voeten worden getreden, ten dienste van een geslaagd opsporingsonderzoek, zou dan niet beter met open ogen een nieuwe afweging van de rechten van de burger en van de samenleving kunnen worden gemaakt? Zou het dan niet beter zijn wanneer de politie ruimere bevoegdheden kreeg, op de juiste toepassing waarvan vervolgens dan wel controle wordt uitgeoefend?

Als men ernst wil maken met het bestrijden van massaal gepleegde delicten dan is een nieuwe afweging van de rechten van de burger en de samenleving een noodzakelijke eerste stap.


Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

3 reacties

  1. Dick H. Ahles schreef:

    Prima redenatie met een voorstel om over na te denken. Ben bang dat elke wijziging door onze “Hooghe Heeren” gesteund door wereldvreemde rechters in Brussel zullen worden tegengehouden.

  2. Dick Kraaij schreef:

    Wat bedoelt de auteur hier concreet? Ik heb zelf als 19-jarige twee nachten doorgebracht in een Amsterdamse politiecel die voldoet aan zijn beschrijving. Tijdens een of meer verhoren door de politie werd ik onder druk gezet (intimidatie is een iets te zwaar woord in mijn situatie) om te bekennen, in plaats van dat mij werd gevraagd naar mijn lezing van het gebeurde. Eén politieman in burger had mij, tijdens grimmige rellen, herkend en dus loog ik sowieso. Punt. Noot: Het ging om rellen waar ik zelf totaal niet achter stond; ik stond juist achter de politie. Na de tweede nacht werd ik last van de rechter-commissaris op vrije voeten gesteld in afwachting van een proces. Commentaar van die getuige-politieman: ‘Zo, daar poep je weer mooi tussendoor!’

    Ergo, wat bedoelt Kasdorp? Dat ik in een situatie als deze helemaal niet onder de Marnixstraat had moeten overnachten? Of in een andere ruimte? Of een langer verhoor had moeten krijgen? Ze zijn wel bij thuis geweest, hoorde ik later. Daar hadden ze mijn hospita van haar bed gelicht. Het arme mens.

  3. Martin de Koning schreef:

    Schijnbaar wordt er hier weer over de lagere wet gesproken. De basis van het probleem ligt in de hogere wet. Artikel 120 grondwet, maakt de gehele trias politica van niets en generlei waarde. Dus het grootste probleem zijn de nonsens regels in de lagere wet die niet getoetst kunnen worden op de grondwet. Het aangewezen orgaan in de trias politica is een slappe vaatdoek. De rechtsprekende macht heeft in dit artikel zijn controlerende functie verloren. De rechterlijke macht is namelijk ook belast met het toetsen van onzinnige hersenspinsels van kamerleden aan de hand van de grondwet. En deze toetsing hoort thuis in de rechtszaal. Ook de koning heeft niet meer zijn grondwettelijke positie. Resumé , de Nederlandse wetgeving is door artikel 120 kapotgemaakt. Kan mij herinneren dat dit artikel een geesteskind van P.H. Donner zijn vader. Ook zo’n staat ondermijnend persoon. Maar als het volk zulke schapen zijn die alles volgen en zolang het verdeel en heers principe nog volop aanwezig is , komt er weinig verandering. Moet toch erg vaak aan Julius Caesar denken , geef de mensen brood en spelen en ze zullen gelukkig zijn ( alles doen wat jij wilt ) . Do not bite the hand that feeds . Ik hoop dat ik fout zit , maar als voormalig douanier ken ik de opbouw van het recht wel een beetje.