DE WERELD NU

De taak van de politie

politie

Zoals prof. jhr. mr. Joan Lodewijk de Wijkerslooth de Weerdesteyn al ruim een decennium geleden zei: de politie moet nu prioriteiten stellen.

Het komt er op neer dat veel van de kleine criminaliteit niet wordt vervolgd en dat ook bij de zwaardere vormen opsporing en bestraffing achter blijven bij de resultaten in andere landen, waar die resultaten eigenlijk ook al niet best zijn.

Het is waarschijnlijk dat het hier om een gebrek in de organisatie van de politie gaat. En daarbij gaat het niet om een landelijk corps of om de indeling in districten of in Rijks- en Gemeentepolitie, maar om de taakgerichte organisatie van de politie.

Er wordt bij de Nederlandse politie niet serieus tijd geschreven en de leiding is daarom niet goed op de hoogte van de tijdsbesteding van haar ambtenaren. Maar uit de klachten van de agenten en van hun vakbond blijkt dat een disproportioneel gedeelte van die tijd aan administratieve taken wordt besteedt, aan het invullen van formulieren en soortgelijke bezigheden die niet noodzakelijk door opsporingsambtenaren of straatagenten zouden hoeven te worden verricht. De relatie tussen hoger en lager personeel wordt algemeen als slecht beoordeeld. De leiding is slecht op de hoogte van wat er op de werkvloer gebeurd, onder meer omdat een adequate ervaring op de werkvloer geen voorwaarde is om tot de politieacademie te worden toegelaten. De bedrijfscultuur bij de politie laat onder meer om die reden te wensen over. De incidentie van normafwijkend gedrag is te hoog en de tevredenheid met het eigen functioneren laag.

Een onoordeelkundige opzet en gebruik van de IT is een van de aanwijsbare en dure tekortkomingen, maar daarnaast is er sprake van een inefficiënte organisatie van het apparaat. De wijzigingen in de landelijke organisatie, waarvan de invoering per 1/1/13 eindelijk een feit was, zullen hier weinig aan toe of afdoen. De politie moet veel grondiger op de schop.

Binnen de politiekorpsen is in de loop der jaren een verzameling taken gegroeid die te weinig onderlinge samenhang vertonen, maar die elkaar juist negatief beïnvloeden. Een organisatie voor het regelen van het verkeer of voor het bestrijden van winkeldiefstal zou er heel anders uit horen te zien dan een die gericht is op het tegengaan van internationale drugshandel of van het witwassen van geld. Die contradicties komen tot uiting bij de werving en opleiding van personeel, bij hun salariëring en bij het promotiebeleid, maar ook bij de dagelijkse prioriteit bepaling op de politiebureaus. Aan de functies die in de publiciteit en de politiek de meeste aandacht krijgen wordt voorrang gegeven boven prioriteiten die uit het werk zelf zouden voortvloeien. De politiek heeft het recht en de plicht om de hoofdlijnen te bepalen van het te voeren beleid bij de politie en om de leiding te benoemen. Zij zou niet horen in te grijpen in de dagelijkse werkzaamheden, waar men geen verstand van heeft.

Het zou het beste zijn om van de regionale organisatie die we ook na de reorganisatie hebben behouden, over te stappen op een functionele indeling. Daarbij zou overal waar dat mogelijk is de taken gescheiden moeten worden, zodat elk ervan op de eigen merites kan worden georganiseerd. Het verleden zou zoveel mogelijk moeten worden bekeken alsof er nu voor het eerst een organisatie zou worden opgezet. Dat zal in de praktijk wel op problemen stuiten, maar dat moet maar naderhand bezien worden, als eerst een helder idee is ontstaan over hoe een ideale organisatie zou kunnen functioneren. Hierbij zouden de volgende functionele prioriteiten moeten worden gesteld:

  • De politie heeft het monopolie op het geweld in de samenleving . Zij hoort in de samenleving iedere andere vorm van geweldgebruik met de haar gegeven juridische en technische middelen te bestrijden. Blijken die onvoldoende, dan moeten er nieuwe komen. Dat is de basis van de rechtsstaat. Alle andere taken hebben een lagere prioriteit.
  • Andere politietaken horen uit deze basistaak voort te vloeien. Dat zijn dus in de eerste plaats de ordehandhaving in de publieke ruimte en in de tweede plaats de criminaliteitsbestrijding. Dat zijn dus bijvoorbeeld niet de verkeersregeling, de hulp bij ongelukken, de jeugdzorg en allerlei andere preventieve taken. Die horen uit het pakket te worden gehaald en ergens anders te worden ondergebracht.
  • De politie is een instrument in handen van de overheid en moet dat blijven. De politie hoort zich niet zelf aan te sturen, geen eigen beleid te maken, maar hoort wel de haar opgedragen taken binnen het kader van de wet uit te kunnen voeren in de zekerheid hierbij op een lijn te staan met de politieke gezagsdragers en de heersende opinie in de samenleving.

Omdat de criminaliteitsbestrijding tot een van de twee hoofdtaken van de politie behoort zou wat criminaliteit is helderder moeten worden gedefinieerd dan nu het geval is.

In Nederland is het begrip criminaliteit een ratjetoe. We kennen eigenlijk alleen een formele omschrijving in de wet. En die luidt niet veel anders dan dat wat in het wetboek van strafrecht staat en wat in een onoverzichtelijke reeks andere wetten aan strafbepalingen is opgenomen, als criminaliteit moet worden aangemerkt. Het omvat dus rijp en groen en behoorlijk veel wat er eigenlijk niet in thuis hoort.

En ook wat in materiële zin als criminaliteit is aan te merken zou lang niet altijd op dezelfde manier moeten worden aangepakt. Alleen al om die reden zou het niet in hetzelfde wetboek thuis horen.

Om te beginnen zouden lichte en zware criminaliteit gescheiden moeten worden of misschien zou het de voorkeur verdienen om de scheidslijn te trekken tussen professionele en niet-professionele criminaliteit of tussen veel gepleegde en weinig voorkomende. Ook om andere redenen is het wetboek van strafrecht dringend aan herziening toe. De overtredingen kunnen voor een belangrijk deel uit dat wetboek worden gehaald en in het bestuursrecht ondergebracht.

Ordehandhaving zou binnen de politie een separate organisatie moeten krijgen. Misschien kan het gecombineerd worden met de bestrijding van de lichtere vormen van misdrijf zoals winkel- en fietsendiefstal, die nu praktisch niet meer vervolgd worden wegens gebrek aan prioriteit. Een wijkgerichte aanpak, waarbij met plaatsvervangende officieren en opsporingsambtenaren en misschien ook met plaatsvervangende politierechters zou kunnen worden gewerkt. Dat zou de kleine criminaliteit gericht kunnen bestrijden. Die zou dan minder te lijden hebben van de prioriteitsstelling op het hoofdbureau. De aandacht van de burgemeester, de Kamer en de media kan dan gericht worden op het bureau zware criminaliteit, zonder dat het dagelijks werk van anderen daar steeds onder te lijden heeft.

Een nieuwe organisatie zou veel gerichter gebruik kunnen maken van de moderne communicatiemiddelen, zoals het internet en zou grotendeels rond deze vormen van communicatie en gegevensopslag kunnen worden opgebouwd. Het is evident dat de politie moet kunnen beschikken over de meest geavanceerde IT middelen en het best geschoolde IT personeel. Dit is onder andere nodig voor een efficiënt systeem van aangiften en verwerking van informatie. Met gebruik van de juiste IT moet het mogelijk zijn om de tijd die nu aan administratieve werkzaamheden wordt besteed beneden de 10% te houden, in elk geval voor de ambtenaren die rechtstreeks met ordehandhaving en criminaliteitsbestrijding zijn belast.

Het ligt voor de hand dat de uitwerking van een dergelijke reorganisatie voor het ‘blauw op straat’ veel groter zou zijn dan het aannemen van nieuw personeel. De tijd die nu wordt besteed aan werkzaamheden die ook door een computer of door administratief personeel kunnen worden verricht is kostbare verloren tijd. Het is de tijd van ervaren en goed geschoold personeel, waar nieuw aangenomen mensen geen adequate vervanging voor kunnen vormen.

De taken die de politie zou moeten afstoten zijn op zich belangrijk genoeg, daar gaat het niet om. Preventie, hulp bij ongelukken, de verkeersdienst, het zijn allemaal maatschappelijk belangrijke taken die het verdienen op hun eigen merites te worden georganiseerd. Maar het is duidelijk dat daar niet noodzakelijk geweldmonopolisten voor nodig zijn en dat mensen die voor het een geschikt zijn juist om die reden wel eens niet geschikt zouden kunnen zijn voor het andere. Bovendien, deze taken komen door de hoge prioriteit die om begrijpelijke redenen aan de bestrijding van zware criminaliteit gegeven te vaak in het gedrang. Zij zouden vooral om die reden beter ergens anders kunnen worden ondergebracht.

De politie heeft nu twee bazen, te weten Biza en de korpsbeheerder aan de ene kant en Justitie en de Officier aan de andere. Het blijft lastig om twee heren te dienen. Er is nu gelukkig een eenhoofdige politieke leiding gekomen, de minister van veiligheid, waar de beide hoofdtaken van de politie onder ressorteren en waar de burgemeester en de officier van justitie beiden, maar nu gescheiden, verantwoording aan af moeten leggen.

Het zou een belangrijke taak van de politiek zijn om opnieuw te formuleren wat onder criminaliteit moet worden verstaan. Daar hoort niet al het normafwijkend gedrag toe. We hebben in de samenleving een hele reeks methoden om normschendingen te sanctioneren en het strafrecht is er daar maar een van. Het is wel het belangrijkste systeem en mede om die reden hoort het spaarzaam te worden gebruikt. Door zijn specifieke rituelen en grote tijdsbeslag is het systeem ongeschikt voor de bestrijding van massale normschendingen. Het dient om de belangrijkste normen in de samenleving te sanctioneren en daardoor in de geesten van de mensen en hun samenleving levend te houden. Een helder begrip van wat precies de criminaliteit is die zij hebben te bestrijden, steun voor die taak van de politiek en de publieke opinie, de juiste middelen om hun taak te verrichten, dat alles zou de bedrijfscultuur binnen de politie een hoop kunnen verbeteren en de efficiency kunnen verhogen.


Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

1 reactie

  1. Josef Kuijpers schreef:

    Men zou in ieder geval moeten voorkomen dat men het wiel opnieuw probeert uit te vinden, en simpelweg nagaan in welke landen de beste prestatie worden geleverd, en hoe dié de organisatie hebben ingericht. Dat geld ook voor het percentage overhead dat kennelijk odig is, en hoe de salarissen van de verschillende dienders liggen.
    Verder dient men in ieder geval alles zó te regelen dat de korpsleiding alle oneffenheden publiceert, afstraft of richtlijnen gaat ontwerpen als dat noodzakelijk is. Bemoeienis door de politiek is dodelijk voor elke organisatie: zie NS, Pro-rail, de Zorg en het onderwijs. Nergens wordt er nog efficiënt en met pleziergewerkt, in en in triest allemaal.