DE WERELD NU

Interne partijdemocratie – 2 – leiderschap

hoe een parlement de democratie af schaft

De rel met Felix Rottenberg vorige week, de voorzitter van de kandidatencommissie van de PvdA, bood onverwacht een kijkje achter de schermen van die partij. En dat levert een opvallende conclusie, die breder kan worden geconstateerd.

Mogelijk ongewild liet Felix Rottenberg met zijn pleidooi voor een andere lijsttrekker dan Leider Diederik Samsom vorige week merken, dat een herhaling van de leiderschapsverkiezing in 2012 er wat de PvdA betreft niet in zit. Dat is opvallend, maar het is ook onderdeel van een trend bij Nederlandse politieke partijen, om het experiment van een door de leden direct gekozen leiderschap weer onder het tapijt te moffelen. In zekere zin is het dus weer terug naar de achterkamertjes, waar een onduidelijk groep mensen consensus moet zien te bereiken over wie de eerstvolgende vaandeldrager wordt.

De afgelopen tien jaar zijn er bij verschillende Nederlandse politieke partijen leiderschapsverkiezingen geweest, maar geen enkele heeft het experiment tot nog toe herhaald. Eerder dit jaar trad Bram van Ojik plotseling als leider van GroenLinks terug, om plaats te maken voor Jesse Klaver. Toentertijd stelden sommige mensen de vraag of er interne pressie op Van Ojik was uitgeoefend, maar terugkijkend lijkt het waarschijnlijker dat men een formele strijd om het leiderschap wilde voorkomen. Een tussentijdse wissel beperkte het aantal kandidaten tot de Kamerfractie. De uitdaging van Tofik Dibi aan (een inderdaad slecht functionerende) Jolande Sap was een traumatische ervaring die geen enkele partij zichzelf toewenst. GL zag er in ieder geval niets meer in.

Het CDA heeft er nooit iets in gezien, in openbare leiderschapsgevechten. De uitdaging van toenmalig partijvoorzitter Marnix van Rij aan Jaap de Hoop Scheffer leverde dusdanige woelingen op, dat de partij het na de val van Rutte-1 ouderwets discreet oploste. Overigens na een formeel interregnum van twee jaar. Maxime Verhagen, praktisch gesproken leider van de partij tijdens Rutte-1, werd nooit als zodanig bevestigd als gevolg van het – opnieuw traumatische – partijcongres, waar de partij nesloot toe te treden tot het kabinet. Bij de verkiezing van Van Haersma Buma werd wegens gebrek aan goede alternatieven niet de vraag gesteld, of het wellicht dienstig was een verkiezing voor het leiderschap te houden. Maar dat de partij er niet naar uitzag was zonneklaar.

De VVD is eveneens een goed voorbeeld van een partij waar een verkiezing om over het leiderschap te beslissen traumatische gevolgen had. De strijd tussen Rutte en Verdonk werd afgelopen jaar nog eens middels een documentaire in herinnering gebracht, en wat opvalt is de verbittering van de hoofdrolspelers van destijds. Dat een dergelijke verkiezing in de Nederlandse context kan een partij kan verscheuren is daarmee evident. Want ook de enige Nederlandse partij waar de verkiezing wel degelijk min of meer normaal verliep – D66 – zag direct leidende politici het veld ruimen na het aantreden van Alexander Pechtold. Sindsdien is D66 toch een partij waar de leider heel veel bepaalt, ondanks dat de leden meer dan gemiddeld inspraak hebben bij het opstellen van kandidatenlijsten etcetera.

Binnen Nederlandse politieke partijen is de belangrijkste uiting van de stem van de leden de verkiezing van de partijvoorzitter. Blijkbaar vind men dit een betere manier om te peilen hoe bij de leden de vlag hangt dan via het risico een partijleider te krijgen waarvan men vermoedt dat men zich die eigenlijk niet veroorloven kan.

Op de bijzondere situatie waarin de SP en PVV zich wat dit betreft ook nog bevinden, ga ik morgen dieper in.