DE WERELD NU

De doodstraf in Illinois

De doodstraf is in Nederland al zo lang afgeschaft dat je beter naar de VS kunt kijken, als je een indruk wil krijgen van de voor- en nadelen van die straf. Dat heeft het voordeel dat je op een objectieve manier wordt voorgelicht zonder dat steeds weer feitelijke en normatieve argumenten door elkaar heen gaan lopen, zoals met dit soort discussies in Nederland gebruikelijk is.

Of het nu komt door de gewoonte van de hogere rechtscolleges in de VS om ook dissenting opinions te publiceren, of omdat de juridische opleidingen aan de beste universiteiten van de VS zoveel beter zijn dan de opleidingen hier in Europa, het is zeker dat met afwijkende meningen over centrale juridische vraagstukken in de VS serieuzer wordt omgegaan dan in de continentale landen van Europa.

Zestien jaar geleden, op 9 Maart 2000, stelde de toenmalige gouverneur van Illinois, George Ryan, een staatscommissie in om te onderzoeken of er veranderingen nodig waren in het rechtssysteem van zijn staat. Hij had advies nodig om zeker te stellen dat de doodstraf in haar toepassing rechtvaardig, redelijk en doeltreffend zou zijn. Voor dat hij overging tot de installatie van de commissie had hij een moratorium ingesteld op de uitvoering van opgelegde maar nog niet uitgevoerde doodstraffen. Twee jaar later, in April 2002 bracht de commissie haar rapport uit.

De commissie kwam met een reeks van aanbevelingen die onder meer betrekking hadden op het opsporingsonderzoek in zaken die tot de doodstraf zouden kunnen leiden. Een ervan was om alle verhoren te tapen op video en alle verklaringen van de verdachte die buiten het kader van een officieel verhoor hadden plaats gevonden binnen een dergelijk kader te doen herhalen en ook te laten tapen.

Een tweede aanbeveling was om de procedures die betrekking hebben op getuigenverklaringen te herzien in het licht van recente wetenschappelijke bevindingen waaruit blijkt hoe gemakkelijk daar fouten mee kunnen worden gemaakt.

De gevallen waarin de doodstraf kon worden toegepast zouden naar het oordeel van de commissie beperkt moeten worden tot meervoudige moorden, moorden op politieagenten en brandweerlieden , op bewakingspersoneel en op medegevangenen, moorden gepaard gaande met marteling en moorden met het oogmerk om de rechtsgang te belemmeren.

Men zou in alle gevallen van meervoudige recidive, waarbij uit bijkomende omstandigheden blijkt dat de betrokken dader een misdadig leven leidt, de doodstraf op zijn plaats kunnen achten , maar die overweging is in de commissie niet aan de orde gekomen. Ook in Amerika is het meer de gruwelijkheid van het enkele delict dan de maatschappelijke schadelijkheid van de pleger die de hoogte van de straf bepaalt.

Aan de kwaliteit van het bewijs dat tot de doodstraf kon leiden dienden volgens de commissie additionele eisen te worden gesteld. Ingeval het bewijs uitsluitend of in hoofdzaak afkomstig is van een enkele ooggetuige, van een medegevangene of van een medeverdachte zou geen doodstraf mogen worden opgelegd en evenmin zou die straf horen te worden toegepast bij een geestelijk gehandicapt persoon. Onder geestelijk gehandicapt hier met name te verstaan iemand met een uitzonderlijk laag I.Q. Het betreft hier een categorie mensen die in Nederland tot voor kort maar zelden vrij rond liep.

Een voorlopig getuigenverhoor gericht op de betrouwbaarheid van getuigen is naar het oordeel van de commissie nodig als er objectieve redenen zijn aan die betrouwbaarheid te twijfelen. Da is bijvoorbeeld het geval bij de getuigenis van medegevangenen, wanneer die als bijkomend bewijs wordt gebruikt.

De officier zou pas de doodstraf mogen eisen na voorafgaand advies van een in te stellen staatscommissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van alle arrondissementen van Illinois. Deze commissie zou moeten dienen om te verzekeren dat overal in de staat gelijke regels gingen gelden.

De doodstraf zou uitsluitend mogen worden uitgesproken als zowel de jury als de rechter in de zaak die straf op zijn plaats achten. Elk geval waarin de doodstraf is uitgesproken zou ter bevestiging dienen te worden voorgelegd aan het Hoge Gerechtshof van Illinois ter beoordeling van de vraag of zowel de feiten als het aangevoerde bewijs de straf rechtvaardigen en of er in casu niet afgeweken wordt van het gevoerde beleid in andere gevallen.

De opleiding en toelatingseisen van rechters, advocaten en officieren in zaken waarin de doodstraf kan worden geëist zou moeten worden verbeterd. Dat laatste is een interessant punt. Wanneer een officier van plan is de doodstraf te eisen moet hij dat verklaren bij zijn besluit tot verdere vervolging en dan hoort de rechtbank daar rekening mee te houden bij de aanwijzing van de toegevoegde raadsman.

Een kleine meerderheid van de commissie was weliswaar persoonlijk voor afschaffing van de doodstraf, maar dit leidde niet tot een overeenkomstige aanbeveling, omdat de grondwet en de strafwet van Illinois in die straf voorzien. Misschien ook wel omdat niet helemaal duidelijk was of een dergelijke aanbeveling wel in het kader van de opdracht paste.

Sommige van de abolitionisten, of voorstanders van afschaffing, hadden voor hun standpunt ethische motieven, het merendeel kwam tot haar standpunt vanuit de overweging dat het praktisch onmogelijk blijkt een systeem te vinden dat voldoende garanties bevat dat de doodstraf zal worden toegepast zonder willekeur of fouten, of omdat aan het toepassen van de straf zoveel tijd en energie wordt besteed, dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen.

Enkele leden wilden de gouverneur adviseren om het moratorium voor onbepaalde tijd te verlengen, respectievelijk de doodstraf af te schaffen als hij tot de conclusie zou komen dat de wetgevende macht de aanbevelingen van de commissie niet in substantiële mate zou kunnen of wensen te implementeren. Een nog kleinere minderheid was voor handhaving van de doodstraf omdat alleen die straf in voldoende mate de afschuw van de gemeenschap voor bepaalde vreselijke vormen van misdrijf tot uiting bracht . Alle leden van de commissie waren onder de indruk van de complexiteit van de problemen die met de doodstraf samenhingen.
Mede voor het geval in de toekomst opnieuw onderzoek zou dienen plaats te vinden naar de gang van zaken bij gedingen waarin de doodstraf is geëist, beval de commissie aan zoveel mogelijk gegevens te verzamelen zowel over het misdrijf als over de verdachte.

De commissie kwam tot een reeks aanbevelingen, waarvan er hier een aantal volgen.

  1. De politie behoort alle redelijke onderzoekslijnen na te gaan, of die nu wel of niet in de richting wijzen van degene die als verdachte is aangemerkt.
  2. De politie dient een lijst aan te leggen van al het bewijsmateriaal zowel het materiaal dat strekt ter ondersteuning van het bewijs tegen de verdachte als dat ten gunste van hem strekt, en van de plek waar het materiaal kan worden aangetroffen. Speciale politiebeambten dienen te worden aangewezen die de verantwoordelijkheid dragen voor het bewaren van deze lijsten en deze hoort voor ieder specifiek geval schriftelijk aan de officier te berichten dat zij deze verantwoordelijkheid op zich hebben genomen. Kopieën van de lijsten behoren aan de verdediging te worden overhandigd. Het openbaar ministerie behoort toegang te hebben tot al het materiaal dat in het bezit is van de politie.
  3. In zaken waarop de doodstraf staat dient door de overheid al gefinancierde rechtsbijstand te worden gegeven als de verdachte om een raadsman vraagt tijdens de gerechtelijke bewaring en verder in al die gevallen waarin het redelijke vermoeden bestaat dat de verdachte armlastig is. In geval van twijfel zou ten gunste van de verdacht dienen te worden beslist.
  4. Als een verdachte van moord verhoord wordt tijdens het voorarrest op een politiebureau, dient van het verhoor een videotape opname te worden gemaakt. De opname dient niet alleen de verklaring van de verdachte na het verhoor te betreffen maar de gehele verhoorprocedure.
  5. Alle verklaringen van een doodslagverdachte, die niet zijn opgenomen zouden hem dienen te worden voorgelezen op de video recorder en zijn reacties zouden dienen te worden opgenomen.
  6. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder videotaping niet de ideale methode zou kunnen zijn en daarvoor in de plaats zou dan een andere aanvaardbare methode dienen te worden gekozen. Liefst een die algemeen kan worden toegepast, zoals bijvoorbeeld een vorm van geluidsopname. Politieagenten zouden geluidsrecorders bij zich dienen te hebben wanneer zij verdachten van doodslag ondervragen buiten het politiebureau en al dit soort ondervragingen zouden moeten worden ge-audiotaped.
  7. De Illinois afluisterwet zou moeten worden gewijzigd om afluisteren mogelijk te maken zonder dat de verdachte daarvan op de hoogte is en zonder diens toestemming, om video- en audiotaping mogelijk te maken van verklaringen als bedoeld door de commissie. Deze wijziging zou uitsluitend betrekking dienen te hebben op gevallen van verdenking van moord en doodslag, waarbij wel de voorwaarde blijft gelden dat de verdachte op de hoogte is van het feit dat hij verhoord wordt door een politiebeambte.
  8. De politie zou een elektronische opname dienen te maken van getuigenverklaringen in gevallen waar het voor de hand zou liggen dat de verdediging deze verklaringen bij de zitting zal betwisten.
  9. De politie zou een poging moeten doen om de geestelijke vermogens van een verdachte te bepalen voorafgaande aan een ondervraging en als zij de verdachte als ‘geestelijk ontoereikend’ zouden aanmerken dan zouden er geen suggestieve vragen moeten worden gesteld en zouden zij niet moeten laten merken dat zij er van overtuigd waren dat de verdachte schuldig is.
  10. Waar mogelijk zou degene die de line-up of fotospread doet, zelf niet op de hoogte horen te zijn van de identiteit van de verdachte.
  11. Aan ooggetuigen zou behoren te worden verteld dat de verdachte mogelijk helemaal geen deel uit maakt van de line-up of de fotospread en dat zij dus niet noodzakelijk iemand hoeven te identificeren. Ooggetuigen zou verder moeten worden verteld dat zij er niet van uit moeten gaan dat degene die de line-up of fotospread verzorgt weet wie de verdachte is.

Het werk van de commissie was indrukwekkend en dat ongeacht of men het eens is met haar aanbevelingen en haar kritiek op onderdelen van het rechtssysteem en het systeem van straftoemeting in Illinois.

De analyse van de problematiek geldt zonder veel wijzigingen voor andere rechtssystemen, ook bijvoorbeeld voor Nederland. Het bestaan van de doodstraf geeft een apart cachet aan de kritiek en de aanbevelingen, maar het is duidelijk dat ook voor andere vormen van zware straf de gewraakte gebreken in de rechtsgang vermeden moeten worden en verbeteringen horen te worden aangebracht.

In wezen is het rapport een pleidooi voor een modernisering van het systeem, die voor andere straffen dan de doodstraf op dezelfde wijze zou horen te gelden. De grootste bezwaren tegen de doodstraf blijken, net als in de tijd van Modderman, niet te zijn gelegen in de straf zelf, maar juist eerder in het verzet ertegen, dat een humane uitvoering van de straf lijkt te frustreren.

De overwegingen die betrekking hebben op de toelaatbaarheid van de doodstraf als zodanig zijn niet het sterkste onderdeel van het rapport en de aanbevelingen van de commissie zijn bovendien niet in alle opzichten met die overwegingen in overeenstemming. De doodstraf is in de ogen van de voorstanders een noodzakelijke ‘stop’ op het strafrechtsysteem. Als alle andere straffen niet werken, als een verdachte of gestrafte op geen enkele wijze beïnvloedbaar blijkt te zijn dan is de doodstraf het einde van het verhaal. Het gedrag van de gestrafte wordt daardoor definitief beïnvloed. Er is geen recidivegevaar meer na de doodstraf, de gestrafte beïnvloedt niet langer medegevangenen in negatieve zin en ook de kosten van de detentie houden op.

Dat zijn overwegingen die niet met een schouderophalen kunnen worden afgedaan. De doodstraf, mits efficiënt toegepast, werpt haar schaduw vooruit. Voor de professionele en rationele veelpleger vormt zij een onaanvaardbaar risico en het zou draaideurcriminaliteit op korte termijn tot een zaak van het verleden kunnen maken. Maar er zijn wel degelijk zwaarwegende argumenten tegen.

De risico’s die aan herinvoering verbonden zijn moeten goed worden afgewogen tegen de voordelen. De vermindering van de eerbied voor het mensenleven die impliciet is in de herinvoering heeft consequenties voor criminelen, maar ook voor de samenleving als geheel. Het taboe tegen het nemen van een mensenleven is geen zinloos taboe. Het draagt zeker bij aan de onderlinge solidariteit die zo kenmerkend is voor de humanistische samenleving.

Dat de discussie überhaupt in Nederland weer gevoerd kan worden is voorlopig niet te verwachten. De grondwet en een aantal verdragen waaronder het verdrag van Lissabon verbieden het. Maar vooral, het taboe dat erop rust lijkt vooralsnog te sterk voor te zijn.

——————————————————————————-

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp