DE WERELD NU

De gelukkige slaaf

slaaf

Reeds de oude Grieken hadden zo hun gedachten over slavernij. Of de meester–slaaf verhouding te rechtvaardigen of “natuurlijk” was, of niet.

Dit zet zich voort tot op zijn minst Nietzsche. Die discussie door de eeuwen heen laten we hier voor wat die is. Uiteindelijk is slavernij, net als loonarbeid, dienstplicht of horigheid een machtsverhouding. Dat wil zeggen dat de overheerste op een of andere manier de macht van de heerser erkent en diens bevelen opvolgt.

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of een maatschappij, een samenleving, een arbeidsdeling kan bestaan zonder dat daarvoor een machtsverdeling noodzakelijk is. Is een samenleving denkbaar waarin iedereen door zelfsturing zijn bijdrage levert? Theoretisch zou zo’n maatschappij kunnen bestaan; praktisch lijkt dat heel moeilijk. Misschien dat als de sturing plaats zou vinden door een Artificiële Intelligentie het er een beetje op zou lijken. Feitelijk is die intelligentie dan de baas, nog steeds zouden de mensen de instructies moeten gehoorzamen en maakt het niet veel uit. Hoogstens hoef je niet jaloers te zijn omdat de baas niets verdient. Om instructies op te volgen moeten mensen gedisciplineerd worden; opgevoed worden in het volgen van instructies. Maar ook de heerser, de coördinator moet getraind worden. Die heerser heeft ook nog een andere belangrijke functie en dat is het beschermen tegen gevaar van buitenaf, vooral tegen andere groepen mensen. Een machtsvrije samenleving of een waar de macht in gelijke mate over alle deelnemers is uitgesmeerd is een contradictie.

In die zin zullen er dus altijd slaven en meesters zijn. Er zullen bovendien de nodige mensen zijn die beide zijn; heerser over hun ondergeschikten en beheerst door de boven hen gestelden; in een democratie uiteindelijk een verkozen controlerend orgaan. De wens tot een machtsvrije samenleving, nu vooral een wens van libertariërs — communisten en anarchisten zijn bijna uitgestorven — is een gevaarlijke droom die bij realisatie alleen tot chaos en het recht van de sterkste kan leiden. De slavenmoraal, de meester-knecht verhouding zal niet zomaar verlaten kunnen worden en binnen elke variant van dat systeem bestaan slechte en goede verhoudingen. Bij een goede verhouding komt men wederzijds zijn verplichtingen na. De ondergeschikte vervult zijn taak naar behoren, de heerser behandelt hem goed en beloont en beschermt hem.

Het systeem van de slavernij had het voordeel dat de slaaf precies wist wie zijn meester was. Het was zijn eigenaar of diens directe vertegenwoordiger die, fysiek in de buurt, soms met hulp van buiten, de heerschappij uitoefende. Omdat de slaaf eigendom was ontstond daarmee automatisch ook een zorgplicht. De slaaf moest in goede conditie blijven en als het even kon voor goed nageslacht zorgen. Het nadeel was dat de slaaf maar beperkt zelfstandig kon handelen. Hij kon daarom slechts relatief eenvoudige taken uitoefenen en had veel aansturing en toezicht nodig. Dit tenzij hij over kennis uit een vorig leven beschikte, doordat hij bij oorlogshandelingen tot slaaf gemaakt was of door een of ander toeval zich die kennis eigen had weten te maken. Gemiddeld leidde dat misschien tot een enigszins dierlijk, in ieder geval intellectueel niet erg rijk bestaan. Dieren en vooral huisdieren kunnen heel goed een leven vrij van zorgen hebben.

Bij de loonarbeid, waarbij de kapitalist, bedrijfseigenaar, de arbeider inhuurt is dat omgekeerd. De arbeider moet redelijk zelfstandig zijn werk kunnen doen en moet voor complexere taken gekwalificeerd zijn. Hij heeft minder toezicht en aansturing nodig. De heerser (in het grootbedrijf) is echter abstract en wordt vertegenwoordigd door chef of opzichter die zelf ook in loondienst is. De directe meerdere is niet goed aanspreekbaar op een eventuele zorgplicht. Omdat de arbeid voor een bepaalde tijd is ingehuurd en de arbeider geen eigendom is, bestaat die zorgplicht ook niet. Die is over de schutting naar de maatschappij als geheel gekieperd. Alleen collectief georganiseerd, middels  de vorm van een vakbeweging, kan de arbeider verplichtingen afdwingen. En dan niet tegenover een individueel bedrijf maar tegen het collectief van bedrijven. Dit probleem wordt groter naarmate het kapitalisme meer mondiaal en minder nationaal is. De arbeid is immers wel degelijk lokaal gebonden en hoewel migratiestromen mogelijk en actueel zijn, maakt dat de lokaliteit van de arbeid niet minder en de organisatie van arbeid als tegenmacht nog moeilijker. Over het algemeen zal de arbeid meer geschoold moeten zijn, kunnen lezen en schrijven en van wat meer culturele bagage voorzien zijn.

In de eerste fase van het kapitalisme – de zogenaamde primitieve accumulatie of  roofkapitalisme – zal van eventuele zorgplichten nog minder terecht komen. De arbeidsomstandigheden en beloning in Engeland waren tot ver in de 19e eeuw bar en boos. Die primitieve accumulatie vindt overigens nog steeds plaats, bijvoorbeeld in Bangladesh. Voor zover er weinig scholing en zelfstandigheid nodig is, is het kapitalisme vooral gebaat bij een overmaat aan wegwerparbeid, het lompenproletariaat, Naarmate de gemiddelde scholing toeneemt en gelijktijdig de taken eenvoudiger worden geldt dit ook voor de wat hogere functies die in onze geavanceerde Westers maatschappij worden bemand vanuit het precariaat: ZZP’ers, mensen met een 0-urencontract, uitzendkrachten.

De optimale positie voor de ondergeschikte, slaaf of loonarbeider, is niet een van gelijkheid, van een onmogelijke zelfheerschappij van allen over allen, maar van een goede behandeling door de superieur. Die goede behandeling hoeft niet in te houden dat hij dezelfde middelen toegewezen krijgt als die chef. Die mag enig voordeel van zijn positie genieten ook vanwege de zwaardere eisen die aan een dergelijke functie gesteld worden. Kreten als “uitbuiting” en “onderdrukking” worden veel te gemakkelijk geslaakt en dienen meestal de agenda van degenen die van stimulering van de onvrede beter denken te worden, zelf een machtspositie willen veroveren. Veel mensen die werk hebben in een redelijk betaald vast contract, ook mensen die zwaar werk verrichten zoals stratenmakers en vuilnisophalers, zijn tevreden met “hun lot” en niet afgunstig op degenen die wat meer verdienen. Ook storen zij zich niet aan de miljoenen die een enkele voetballer of popster binnen kan harken. Zelfs de krankzinnige winsten en beloningen van de kapitalisten interesseert ze vaak niet. Laten we ze gelukkige slaven noemen. Die zullen alleen in opstand komen als ze niet goed behandeld worden, bijvoorbeeld als hun kinderen geen fatsoenlijke huisvesting kunnen krijgen omdat zo nodig anderen voor moeten gaan.


Dit artikel verscheen eerder op Harde Woorden

Het tweede deel van dit essay verscheen donderdag 18 oktober om 14:30 uur op Veren of Lood..

1 reactie

  1. Erik schreef:

    Engels: “kunnen we onze voorouders kwalijk nemen de stoommachine nog niet te hebben uitgevonden”?