DE WERELD NU

Bewijs in het recht

Bewijs in het recht

Bewijs in het recht is iets anders dan in het normale spraakgebruik en zeker iets anders dan in de natuurwetenschap.

In de natuurwetenschap wordt een theorie nooit bewezen. Men kan niet verder komen dan de bevestiging van de waarschijnlijkheid dat een theorie geheel of gedeeltelijk juist moet zijn. In het normale spraakgebruik is bewijs een combinatie van feiten en argumenten die iemand er toe brengen niet langer te twijfelen aan de waarheid van een stelling. Meer psychologisch dus dan wetenschappelijk.

Bewijs in het recht lijkt meer op bewijs in het spraakgebruik dan op wetenschappelijk bewijs. In het strafrecht bestaat het begrip wettig en overtuigend bewijs. Overtuigend betekent dat de rechter in gemoede niet twijfelt aan de juistheid van de stelling als verwoord in een tenlastelegging. Dat element in het strafrechtelijk begrip bewijs wijkt niet substantieel af van het spraakgebruik. Wel is het zo dat een professional, zoals een strafrechter, hogere eisen stelt aan de kwaliteit van feiten en redeneringen dan de gemiddelde burger, maar begripsmatig is er geen verschil.

Het andere element, wettig, is een kunstterm en een leek kan niet weten wat ermee wordt bedoeld. Wettig bewijs is in de eerste plaats bewijs verkregen met wettige bewijsmiddelen.

Artikel 339 Strafvordering houdt in dat als wettige bewijsmiddelen alleen worden erkend de eigen waarneming van de rechter, verklaringen van de verdachte, verklaringen van een getuige, verklaringen van een deskundige en schriftelijke bescheiden. Onder wettig bewijs wordt verder verstaan dat het bewijs niet met onwettige middelen is verkregen. Maar ook binnen dat kader worden sommige heel overtuigende vormen van bewijs, zoals statistisch bewijs, niet als wettig erkend. Waar dit op neer komt is dat iets zo vast kan komen te staan dat geen redelijk mens er nog aan zal twijfelen en dat het feit toch niet bewezen wordt geacht in de zin van het strafrecht. Dat heeft dan tot gevolg dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.

De zware eisen die in het strafrecht aan het bewijs worden gesteld, in vergelijk met andere delen van het recht, vinden hun oorsprong en rechtvaardiging in de zware gevolgen die het strafrecht voor een veroordeelde kan hebben. Het is als het ware een oprekking van het beginsel in dubio pro reo.

In andere onderdelen van het recht, zoals in het tuchtrecht, het burgerlijk recht, het fiscale recht en de rest van het bestuursrecht worden andere en minder zware eisen aan de bewijsvoering gesteld. Dat geldt niet alleen voor de aard van het aan te voeren bewijs en de daarbij geldende formaliteiten, maar ook voor de bewijslastverdeling tussen de gedaagde en diens wederpartij. Het maakt een groot verschil of een stelling moet worden bewezen of dat degenen die er mee wordt geconfronteerd moeten aantonen dat de stelling onjuist is. Wel geldt vrij algemeen in het recht dat wie stelt bewijst, maar het aantal uitzonderingen is toch niet gering. In alle gevallen dat er sprake is van een rechtsvermoeden moet degene die iets betoogt dat ervan afwijkt dat maar bewijzen.

In het fiscale recht kan een inspecteur die van een aangifte afwijkt op basis van verdenkingen soms van een belastingplichtige verlangen dat die aantoont dat zijn wantrouwen ten onrechte is geweest. De rechter kan de bewijslast naar redelijkheid tussen partijen verdelen en soms kent de wet een omkering van de bewijslast als een sanctie op onrechtmatig gedrag van een der partijen.

Het burgerlijk recht is veel strikter dan het fiscale en nijgt in dit opzicht meer naar het strafrecht. Dat geldt zowel voor de eis dat de steller bewijst als merkwaardig genoeg ook voor de wettigheid van het bewijs. Bewijs dat met verboden middelen verkregen is, bandjes bijvoorbeeld van onrechtmatig afgeluisterde gesprekken, worden vaak ook door de burgerlijke rechter als bewijs verworpen als een soort sanctie op onwettig gedrag. Statistisch bewijs of een bewijs uit het ongerijmde zijn ook in het burgerlijk recht vormen van bewijs die een rechter zelden zal toelaten als zij tenminste niet door andere bewijsmiddelen worden ondersteund.

In het tuchtrecht, dat naar zijn aard aan de bescherming van de goede naam en faam van de beroepsgroep een net zo belangrijke rol hoort toe te kennen als aan het beginsel van fair play jegens een gedaagde, wordt toch vaak een soortgelijk bewijsrecht gehanteerd als in het strafrecht. De belangrijkste sanctie in het tuchtrecht bestaat uit de verwijdering uit het beroep maar er wordt vaak met een berisping volstaan.

De belangrijkste redenen voor de strenge eisen die het strafrecht stelt aan het bewijs hebben te doen met de belangen van de verdachte, die daar zoveel groter zijn dan in alle andere delen van het recht. Het strafrecht gaat of hoort te gaan over schending van de belangrijkste normen die de samenleving kent en de sancties zijn navenant. Toen ons wetboek van strafrecht werd gemaakt bestond de doodstraf nog en werd die ook toegepast. De doodstraf, maar ook lange vrijheidsstraffen zijn zo ernstig in hun gevolgen dat de grootst mogelijke voorzichtigheid geboden is, waardoor een afweging van de belangen van samenleving en slachtoffers aan de ene kant en de verdachte aan de andere vrijwel altijd ten voordele van de laatste uitvalt. Die overwegingen gelden in andere takken van het recht niet en dat zou in de eisen die aan het bewijs gesteld worden tot uiting dienen te komen.

De grote voorzichtigheid ten aanzien van de verdachte in het strafrechtelijke bewijsrecht valt te billijken. In dat verband is het wel vreemd dat een buiten proportioneel gewicht wordt toegekend aan getuigenbewijs en aan de bekentenis. Wie bekend is met de strafrechtpraktijk, weet dat het niet alleen vaak voorkomt dat getuigen liegen, maar – wat nog gevaarlijker is – dat ze vaak te goeder trouw zaken beweren die dan achteraf blijken onjuist te zijn. Dat kan liggen aan een verkeerde waarneming of een haperend geheugen, maar meestal is de oorzaak dat de verklaring beter past in een verhaal dat de getuige is voorgehouden of dat hij zelf heeft gereconstrueerd. Zowel advocaten als opsporingsinstanties hebben de neiging getuigen te beïnvloeden in de richting van wat ze graag willen horen.

Ook bekentenissen zijn vaak een soort getuigenverklaringen en worden beïnvloed door degenen die de bekentenis nodig hebben voor hun betoog of bewijsvoering. De vormgeving en de bewoordingen van een bekentenis zijn maar zelden van de verdachte zelf. Maar een door de politieman opgemaakt stuk dat op diens dringende uitnodiging ondertekend wordt kan later maar zelden met succes door de verdachte worden herroepen. Dit werkt valse processen verbaal in de hand. De grote omzichtigheid die op andere punten in het strafrecht wordt betracht is bij het ambtsedig proces verbaal opvallend afwezig.

Onbegrijpelijk is het dat bij verhoren waarvan het proces verbaal bij een terechtzitting wordt gebruikt niet als vaste regel een bandopname van het verhoor wordt gevoegd, waarvan meteen na afloop de verdediging een kopie kan krijgen. Niet dat van de rechter verlangd moet worden dat hij zo’n bandje altijd helemaal gaat afluisteren, maar het biedt een controlemiddel en de verdediging kan er zich op beroepen. Zoals zo vaak zou de mogelijkheid van controle waarschijnlijk al voldoende zijn om de kwaliteit en het waarheidsgehalte van processen verbaal te vergroten.

Bewijs is nooit voor honderd procent waterdicht. Strafrechtelijke dwalingen komen voor. Dat statistisch bewijs de mogelijkheid openlaat dat de verdachte onschuldig is, al is die kans soms maar erg klein, is de reden waarom men die vorm van bewijs in het strafrecht als zelfstandig bewijsmiddel niet toe laat. Logisch dwingend is dat argument niet, want de redenering kan op iedere andere vorm van bewijs worden toegepast. Het is psychologisch vermoed ik. De strafrechter voelt zich ongelukkig als hij op louter statistische gronden iemand veroordeelt, vooral ook omdat hij als regel niet de opleiding heeft om aan logica en wiskunde zekerheden te ontlenen.

Rechters zijn wijze en verstandige mensen of worden in elk geval geacht dat te zijn. Het is altijd een van de belangrijkste selectiecriteria bij hun benoeming geweest. Rechters treden op namens de soeverein, wat in Nederland formeel de Majesteit betekent, maar in werkelijkheid, net als in de andere westerse landen, de publieke opinie. Rechters vertegenwoordigen het verstandige deel van de publieke opinie en geven aan die opinie vorm door verdachten in een openbare terechtzitting te veroordelen, te ontslaan van rechtsvervolging of vrij te spreken. Dat moet gebeuren na een zorgvuldige procedure die voor iedereen te volgen is. Het resultaat hoort rechtvaardig en overtuigend te zijn. Getuigenbewijs is voor iedereen te volgen. Voor statistisch bewijs en voor grote getallen in het algemeen hebben de mensen geen knobbel, die begrijpen ze alleen als ze er voor geleerd hebben.. Misschien verklaart dat wel de weerstand tegen statistisch bewijs, want wetenschappelijk is het, als het juist wordt toegepast, steviger dan alle andere bewijsmiddelen .


Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

1 reactie

  1. Johan P. schreef:

    Bekentenissen kunnen uiteraard vals zijn. Er zijn meer dan voldoende zaken waarin een valse bekentenis werd afgelegd omdat de verdachte iemand wilde beschermen. (De zaak tegen generaal Flynn in de VS komt hier direct in gedachten bijvoorbeeld).
    Ook de getuigenissen van anderen zijn niet altijd even betrouwbaar. Vraag het iedere agent of advocaat: ze;fs als er 10 getuigen van een gebeurtenis zijn, zul je nooit 2 dezelfde verklaringen treffen. Deels vanwege de diverse gezichshoeken, maar ook omdat iedereen gebeurtenissen anders registreert en verwerkt. Daar komt nog eens bij dat hoe langer de tijd tussen de gebeurtenis en de getuigenis, hoe meer er aan is gesleuteld door het brein. Mensen kunnen zelfs overtuigd zijn van het feit dat ze iets zagen of hoorden terwijl dat nooit is gebeurd.

    Mijn grootste probleem binnen het strafrecht is het ‘onwettig verkregen bewijs’. Er kan in principe (vrijwel) waterdicht bewijs zijn, maar als de procedure niet volledig juist wordt gevolgd kan dat zomaar worden uitgesloten.
    Wat mij betreft zou daar dan ook ruimte zijn voor een aanpassing in de wet; onrechtmatig verkregen bewijs kan wel worden toegelaten, maar diegeen die het aanlevert dient te worden vervolgd (en bestraft) voor het niet naleven van de juiste procedures. Maar het idee dat een schuldige vrij-uit gaat omdat de manier waarop het bewijs verkregen is niet volgens de regels is, is iets dat mij zeer tegen de borst stuit.