DE WERELD NU

Amsterdam en integratie

Discriminatie

Het Amsterdamse College van B&W scheef naar aanleiding van een motie die op 5 februari 2003 door de Raad werd aangenomen het volgende.

Migratie hoort bij stedelijkheid en is een zaak waar de lokale overheid permanent rekening mee moet houden.
Het formuleren en implementeren van een migratiebeleid is een zaak van de Rijksoverheid. Demografische, economische en integratie vraagstukken, mede in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, maken een landelijk c.q. Europees migratiebeleid blijvend noodzakelijk.
Demografische prognoses voor de komende 20 jaar geven voor de landen van Europa een beeld te zien waarin de bevolking sterk krimpt en tegelijkertijd sterk vergrijst. Tegelijkertijd zie je in de armste landen van de wereld een beeld van een groeiende bevolking en een niet afnemende armoede. Deze ontwikkelingen scheppen het migratievraagstuk van de toekomst en werpen de vraag op hoe bij een dergelijke ontwikkeling de huidige economische welvaart, het diensten peil en de verzorgingsstaat niet alleen in Europa, maar in het verlengde ervan ook in Nederland in stand kunnen worden gehouden. Bovendien doet zich het vraagstuk voor naar de integratie van steeds nieuwe groepen migranten. Dat vraagstuk heeft twee kanten: de integratiebehoefte van de nieuwkomers en het opnamevermogen van de ontvangende maatschappij. Deze problemen kunnen alleen het hoofd worden geboden als er op enige wijze sprake is van gecontroleerde migratie.

Diversiteit
Sinds 1998 voert Amsterdam een diversiteitsbeleid. Dit beleid wil alle Amsterdammers aanspreken op basis van de overeenkomsten in maatschappelijke wensen en noden. Diversiteit raakt alle beleidsvelden, is relevant voor al onze diensten en producten en speelt een rol in al onze communicatie met de inwoners van Amsterdam. Voor het behoud van Amsterdam als sterk merk is en blijft de implementatie van diversiteit bij alle gemeentelijke en maatschappelijke partijen noodzakelijk.
De inzet van het diversiteitsbeleid is het waarborgen van de aantrekkingskracht van de stad. Zaak is om te zorgen dat alle Amsterdammers zich hier thuis voelen, hier kunnen blijven wonen en hier hun talenten kunnen ontwikkelen. Kortom: behouden blijven voor deze stad en betrokken blijven bij de toekomst van Amsterdam. De inwoners vormen gezamenlijk de draagkracht en dynamiek die nodig is om de stad verder uit te bouwen. Het diversiteitbeleid had in de periode 1998-2000 vier doelstellingen:
1. Betere afstemming gemeentelijk beleid en dienstverlening op diversiteit Amsterdamse bevolking;
2. Weerspiegeling diversiteit Amsterdamse bevolking in personele samenstelling en organisatiecultuur van de gemeente;
3. Participatie van alle Amsterdammers stimuleren en negatieve beeldvorming en uitsluiting actief bestrijden; 4. Een brede maatschappelijke coalitie in beweging zetten die zich richt op het positief benutten van de Amsterdamse diversiteit. Deze doelstellingen zijn in het Werkplan Diversiteit 2003 door ons College herbevestigd. Afgesproken is dat de vier doelstellingen van het diversiteitbeleid worden gecontinueerd.
In de komende periode zal de wethouder Diversiteit het gesprek met de stad over de toekomst van de stad bovendien voortzetten aan de hand van 7 dilemma’s die verband houden met de diverse stad.

Integratie
Integratie is een veel gebezigd, maar niet altijd eenduidig gebruikt, begrip.
Volgens de definitie in de Grote Van Dale is integratie: “het maken tot of opnemen tot een geheel”. Integreren is: ” tot een geheel, een eenheid worden”.
In de sociologische literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen structurele integratie en sociaal culturele integratie. Structurele integratie wordt dan gedefinieerd als volwaardige deelname aan de maatschappelijke instituties. Sociaal-culturele integratie heeft betrekking op de aard en de mate van contacten tussen de leden en organisaties van minderheden met de leden en organisaties van anderen in de hen omringende samenleving.
In het dagelijkse spraakgebruik heeft integratie c.q. integreren vaak de betekenis van “aanpassen” of “assimileren” en dan meestal in de zin van “zij moeten doen zoals wij doen”. Voor anderen is integreren hetzelfde als “inburgeren”. In de notitie “Integreren in Amsterdam” van de PvdA betekent integratie “meedoen” oftewel participeren aan de stedelijke samenleving. In de nota “De andere aanpak” van het wetenschappelijk instituut voor het CDA heeft integratie de betekenis van “betrokkenheid” bij de samenleving. ie over integratie en integreren spreekt, spreekt echter niet alleen over degene die of hetgeen dat moet integreren, maar ook tegelijkertijd over het geheel waarin dat moet gebeuren. Een integratiebeleid heeft idealiter oog voor beide kanten van de medaille. Integratie(beleid) in Amsterdam heeft dus zowel oog voor degene die moet integreren, degene die deel moet (gaan) uitmaken van het geheel, en dat is dus in principe iedere (toekomstige) Amsterdammer, als voor het geheel zelf, de Amsterdamse samenleving. Volledige integratie in een vreemde cultuur is heel moeilijk. Dat zegt Nobelprijswinnaar Naipaul en dat weet eigenlijk ook iedereen. Het heeft de Nederlandse samenleving vele jaren gekost om verschillende groepen als de “kleine luyden” van Abraham Kuijper, de arbeiders, de katholieken, de vrouwen en de homoseksuelen in de samenleving te laten integreren. Daaraan is vaak een emancipatiebeweging en een daarmee gepaarde emancipatiestrijd voorafgegaan. n in ieder geval: het gaat niet vanzelf. Integratie doet pijn. De psychische prijs die een individu betaalt om zich aan te passen aan normen die niet de zijne of hare zijn, om erbij te horen en mee te doen, is groot. Bovendien: hoe men ook zijn best doet, in de ogen van de “insider” blijft men vaak toch een buitenstaander. Slagen in het maatschappelijke, sociale, en economische leven is geen garantie voor integratie en acceptatie. Extreem voorbeeld hiervan is de geschiedenis van de joden in Europa; maar zie ook de geschiedenis van de zwarten in Amerika. Dit alles overwegende kiest het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam daarom voor een brede definitie van integratie. Integratie heeft voor ons College de betekenis van: meedoen en erbij horen. Daarmee is integratie een begrip dat zich in principe richt tot alle Amsterdammers en niet uitsluitend tot de allochtone nieuwkomers en oudkomers die in de samenleving moeten inburgeren. Ons College hanteert bij integratie het beeld van de snelweg. Op de snelweg gelden regels waaraan iedereen zich houden moet zoals bijvoorbeeld: de maximumsnelheid, de manier waarop wordt ingehaald, stilstaan is verboden etc. Regels zijn er ook om op de snelweg te mogen komen; je moet in ieder geval over een auto en een rijbewijs beschikken ook deze regels gelden voor allen die zich op de snelweg begeven. Behalve regels, is periodiek (groot) onderhoud een voorwaarde voor een goed functioneren van de snelweg: gaten in de snelweg moeten snel en goed worden opgevuld. Op de snelweg rijden voertuigen die enorm van elkaar kunnen verschillen: in grootte, kleur en aantal passagiers. Ook hun gedrag op de snelweg is niet hetzelfde. Ze rijden bijvoorbeeld niet allemaal even snel: de ene rijdt langzamer of sneller dan de ander, de ene haalt de ander in, de ander blijft op zijn rijbaan en rijdt achter een ander aan. Samen rijden alle voertuigen echter over dezelfde snelweg en voegen zij zich naar de regels van de snelweg en naar elkaar. Wie dat niet doet, komt in botsing met een ander dat kan het hele verkeer op de snelweg ontregelen. Dit geldt in het bijzonder als er vanuit een oprit extra verkeer op de snelweg komt invoegen en laten invoegen is dan het parool om ongelukken te voorkomen.
De snelweg, dat is de Amsterdamse samenleving. De voertuigen in al hun diversiteit, dat zijn onze Amsterdamse burgers. Het verkeer vanuit de oprit, dat zijn de nieuwkomers.

Inburgering
Inburgering wordt vaak gelijk gesteld aan integratie. Hoewel er tussen de twee begrippen wel degelijk een relatie is, gaat het om twee verschillende zaken. Wat is de relatie tussen inburgering en integratie?
Integratie definieerden we hierboven als erbij horen en meedoen.
Inburgering is een (scholing)instrument, van overheidswege aangeboden, met als doel het bevorderen van taalvaardigheid, sociale mobiliteit en uiteindelijk volwaardig burgerschap aan allochtone nieuwkomers en sinds enige jaren ook aan oudkomers in de samenleving. Inburgering staat ten dienste van integratie, en kan worden gezien als het voorportaal van integratie.
Daarmee is niet gezegd dat degene die een inburgeringscursus gevolgd heeft, geïntegreerd is. Vaak is het veeleer het begin van een lang proces; veel mensen beheersen de Nederlandse taal na een inburgeringscursus nog te weinig om bevredigend te participeren in de samenleving. Een succesvolle inburgering kan wel een belangrijke bijdrage leveren aan het integratieproces.
Onderzoek wijst uit dat de wijze waarop inburgering in Amsterdam plaatsvindt voor verbetering vatbaar is. Het kan kwalitatief en kwantitatief beter. Veel mensen maken de wettelijk voorgeschreven 600 uur niet vol, veel vrouwen haken vroegtijdig af, begeleiding laat te wensen over en gebrek aan kinderopvang is een struikelblok. Afgezien van de diverse organisatorische knelpunten, lijkt nodig. Bovendien, zo blijkt uit onderzoek, worden mensen die wel succesvol een inburgeringscursus doorlopen, nauwelijks begeleid bij verdere oriëntatie op onderwijs en arbeid. Ons College komt zeer binnenkort apart op dit onderwerp terug.

Taak van de overheid en haar relatie tot de burgers
Bij een korte beschouwing over migratie, diversiteit, integratie en inburgering hoort de vraag naar de taak van de overheid in relatie tot haar wel zeer diverse burgers.
Voor ons College geldt dan ook: migratie hoort bij stedelijkheid en is een zaak waar de lokale overheid permanent rekening mee moet houden.
Het formuleren en implementeren van een migratiebeleid is een zaak van de Rijksoverheid. Demografische, economische en integratie vraagstukken, mede in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, maken een landelijk c.q. Europees migratiebeleid blijvend noodzakelijk.
Demografische prognoses voor de komende 20 jaar geven voor de landen van Europa een beeld te zien waarin de bevolking sterk krimpt en tegelijkertijd sterk vergrijst. Tegelijkertijd zie je in de armste landen van de wereld een beeld van een groeiende bevolking en een niet afnemende armoede. Deze ontwikkelingen scheppen het migratievraagstuk van de toekomst en werpen de vraag op hoe bij een dergelijke ontwikkeling de huidige economische welvaart, het diensten peil en de verzorgingsstaat niet alleen in Europa, maar in het verlengde ervan ook in Nederland in stand kunnen worden gehouden. Bovendien doet zich het vraagstuk voor naar de integratie van steeds nieuwe groepen migranten. Dat vraagstuk heeft twee kanten: de integratiebehoefte van de nieuwkomers en het opnamevermogen van de ontvangende maatschappij. Deze problemen kunnen alleen het hoofd worden geboden als er op enige wijze sprake is van gecontroleerde migratie.

Hieronder mijn commentaar op bovenstaand beleidsvoornemen.

Het falen van de overheid bij het voeren van een beperkend beleid bij immigratie van niet westerse allochtonen is de voornaamste reden voor haar impopulariteit bij de Nederlandse autochtone bevolking. Dat wil zeggen, het deel van die bevolking dat met de gevolgen van dit beleid wordt geconfronteerd.

Behalve door dat beleid raakt de gemiddelde Nederlander gedeprimeerd door de duistere terminologie waarin de overheid zich tot hem richt. Wat is een diversiteitsbeleid? Wat betekent een beleid dat alle Amsterdammers ‘wil’ aanspreken op basis van de overeenkomsten in maatschappelijke wensen en noden?

Allochtonen en autochtonen hebben heel andere wensen en noden, net als Hindoestaanse allochtonen weer heel andere wensen en noden hebben dan moslims of creolen. Gevangenissen zitten vol met moslims en Antillianen, maar Hindoestanen ziet men er weinig. Autochtonen uit wat we vroeger de volkswijken noemden en daarna een tijdlang de Vogelaarwijken hebben genoemd, voelen zich benadeeld bij het huisvestingsbeleid en bij de verstrekking van vergunningen. Wetsovertredingen van allochtonen worden gedoogd, in gevallen waar dat bij autochtonen niet het geval is. Hoezo dan overeenkomsten in wensen en noden?

De Nederlanders, die zich door Wilders aangesproken voelen, zouden veel van die nieuwe medeburgers liever kwijt zijn dan rijk. Het gaat daarbij niet alleen om de individuen met een strafblad of om kinderen die de scholen en de jeugdzorg overbelasten en het leven moeilijk maken voor hun medeleerlingen. Het gaat om de gemeenschappen waar deze individuen toe horen en die de voedingsbodem vormen voor de criminaliteit en de maatschappelijke desorganisatie waar onze grote steden onder lijden. Het zijn de bevolkingsgroepen en niet de individuen die de integratie blokkeren. Een beleid dat op de desintegratie van criminogene groepen is gericht ontbreekt in Amsterdam.

We hebben daarvoor geïntegreerde allochtone mensen nodig die zich afzetten tegen de allochtone normen en waarden die we hier niet kunnen gebruiken..

Het geldt als niet erg netjes om zeggen dat er een overmaat aan criminaliteit voorkomt in wijken met een overmaat aan allochtonen. Dat is wat bedoeld wordt met negatieve beeldvorming. Maar is dat een terecht verwijt? Als Koerden vaker eerwraak plegen dan Marokkanen en als dat delict bij Nederlanders niet voorkomt, waarom zou dat verborgen moeten blijven? Versluierend taalgebruik en struisvogelpolitiek is de kern van het soort beleid dat ons de laatste veertig jaar in de problemen heeft gebracht. Paul Scheffer heeft dat ooit eens helder uiteengezet. Punt één in een effectief beleid zou moeten zijn om afscheid te nemen van versluierend taalgebruik.

Het positief benutten van diversiteit, daar is iedereen waarschijnlijk voor. Maar wat moeten we daar onder verstaan? Ik zelf begrijp daaronder een samenleving waar men aan elkaars diversiteit en verschillende inbreng genoegen beleeft. Daarvoor is het nodig dat men met zijn stadsgenoten wil samenleven en terugtrekking in getto’s van de hand wijst. Daarvoor is een gemeenschappelijke taal een vereiste. En tenslotte is nodig dat we een gemeenschappelijk systeem van normen en waarden krijgen, waarbij de Bergrede en de parabels uit het nieuwe testament een beter uitgangspunt vormen dan de koran en de hadith. De christelijke en mohammedaanse uitgangspunten liggen aan de andere kant nu ook weer niet zover uit elkaar dat ze onoverbrugbaar zouden moeten zijn. Maar het vereist een inspanning van de overheid en van de diverse bevolkingsgroepen om de barrières af te breken.

Als we het hier in Amsterdam erover eens kunnen worden dat we van criminogene subculturen af moeten en dat vreemden horen te integreren of te verdwijnen, dan hebben we een basis om te praten. Maar dat lijkt het College en de meerderheid van de Amsterdamse Raad nu juist niet te willen. Dat zou kunnen samenhangen met het feit dat de Raad maar door een minderheid van de Amsterdamse bevolking is gekozen en dat B&W hier geen afspiegelingscollege is. Het vertegenwoordigt een minderheid van een minderheid. Veel mensen gaan in Amsterdam niet meer naar de stembus omdat de geschiedenis ze leert dat het hun dat niet helpt.

Onder maatschappelijke instituties wordt in de nota verstaan de instituties die door de lokale overheid worden gerund of gesubsidieerd. Maar echt deel maakt men pas van een samenleving uit wanneer men aandeel heeft in de instandhouding. Dat gebeurt in de eerste plaats door deel te nemen aan het arbeidsproces. Het zou beter zijn wanneer men in Nederland net als in Amerika immigranten pas een uitkering geven zou als zij eerst geïntegreerd zijn. Dan financieren ze met hun werkzaamheden de uitkeringen van anderen, daar zou een grote stimulans tot integratie van uitgaan en een rem op immigratie. Vreemd is het beroep dat in de notitie gedaan wordt op de sociologische wetenschap. Die heeft tot nu toe geen zichtbare bijdrage geleverd. Noem maar eens één probleem, hier of ergens anders in de wereld, waar sociologische kennis tot een oplossing heeft geleid van maatschappelijke problemen.

Voor de meeste mensen kan het vraagstuk waar we in Amsterdam mee zitten worden gedefinieerd als het bestaan van twee samenlevingen naast elkaar. Waar die samenlevingen elkaar raken, op straat bijvoorbeeld en in de scholen, daar is het vaak oorlog. Bij volwassenen beperkt zich dat meestal tot boze blikken en het elkaar de rug toe keren en bij jongeren wordt het al vlug vechten. Integratie zou het zijn als de twee samenlevingen zouden versmelten. Individuele aanpassingen, zoals Nederlandse vrouwen die een boerka gaan dragen wanneer ze met een moslim zijn getrouwd of een Turkse die omroepster wordt en zich als Nederlandse gedraagt, dat verandert weinig aan de twee tegenover elkaar staande samenlevingen. Wanneer iemand de weg oversteekt en op de andere stoep gaat lopen komen daarmee de twee trottoirs niet dichter bij elkaar.

De grondfout die in de analyse van B&W gemaakt wordt is dat er een Amsterdamse gemeenschap zou zijn, los van de autochtone, de allochtone in de Bijlmer en de moslimgemeenschappen in Amsterdam West en elders in de stad.

Emanciperen is niet hetzelfde als integreren. Wie emancipeert wil op voet van gelijkheid deel gaan uit maken van een bestaande samenleving, waarin hij tot dan toe een inferieure plaats bekleedde. Dat is een kwestie van het wegnemen van discriminatoire hinderpalen en de wil van de onderdrukten om hun plaats te veroveren. Een droom aan de ene kant en een geweten aan de andere is daarvoor genoeg. Integratie van twee samenlevingen is een heel ander proces, waarvan niemand de contouren kent. De geschiedenis geeft weinig voorbeelden van een geslaagde assimilatie van twee culturen zonder dat een van de twee haar eigenheid opgeeft. Op dat laatste hoort dus het beleid van B en W gericht te zijn.

B&W veronderstelt dat integreren pijn zou doen. De praktijk leert anders. Wie eenmaal andere normen aanvaardt lijkt dat als het ware met terugwerkende kracht te doen. In de zestiger jaren stortten in een paar jaar tijd het Rijke Roomse Leven en de Gemeenschap der Mannenbroeders in. De leden van die zuilen emancipeerden in de bestaande humanistische samenleving en trokken hun oude normen en waarden uit als een jasje.

De nota vergelijkt de geschiedenis van de joden en de zwarten op het punt van de integratie. Die twee histories zijn onvergelijkbaar. De joden zijn in de samenleving geëmancipeerd, met uitzondering van enkele orthodoxe groepen. Van de zwarten in Amerika steken alleen individuen de straat over. Joodse getto’s werden altijd door buitenstaanders verordonneerd, maar zwarten hoeven van niemand in getto’s te leven, het gebeurt alleen. Alles wat met behulp van de beste experts is gedaan om dat probleem op te lossen is mislukt.

Voor de integratie gebruikt het college het beeld van de snelweg. Het is juist om de samenleving – de snelweg – te onderscheiden van de individuen die er deel van uitmaken – de auto’s die er op rijden. Maar daar houdt het beeld op. Wat het Amsterdamse College lijkt te bereiken is niet dat er door de moslims wordt ingevoegd maar dat zij op een parallelweg blijven rijden. Die parallelweg zijn de eigen wijken waar soms de bussen niet meer komen en ambulances weigeren om de mensen bij te staan. Het zijn de zwarte scholen en de moskeeën waar in het Vrijdaggebed wordt afgegeven op de gevaren van de autoweg.

Het is opvallend hoe snel Latino’s in het Zuiden en Westen van de VS inburgeren zonder dat daar van overheidswege veel moeite voor wordt gedaan en aan de andere kant hoe slecht de gettobewoners in het Noorden en Oosten dat doen. Toch woonden hun zwarte voorouders al eeuwen in Amerika en wordt hun al sinds de twintiger jaren van de vorige eeuw aan alle kanten maatschappelijke hulp geboden. Er is geen positief verband tussen integratie en sociologisch beleid of tussen sociologisch beleid en maatschappelijke verbeteringen van welke aard dan ook.

De vraaggerichte benadering waar de gemeente het over heeft, waarin aansluiting gezocht wordt bij ‘de wensen, ambities, capaciteiten en persoonlijke omstandigheden van oud- en nieuwkomers’, zal geen resultaten opleveren zolang de praktijk blijft zoals die is.

En tenslotte: een overheid heeft geen burgers. Een land en een stad hebben burgers. Die burgers hebben een overheid, die er is om te doen wat de samenleving nodig heeft en van haar vraagt. Of een overheid dat goed doet behoort men af te af te meten aan de resultaten. Die resultaten zijn in Amsterdam niet goed.


Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

1 reactie

  1. Hans van den Broek schreef:

    De manier waarop men in Europa tegen de maatschappij aankeek heeft geleid tot rechtvaardige en welvarende samenlevingen die lieden uit de hele wereld aantrekt. Deze maatschappijvisie is geëxporteerd naar Amerika en Australië middels het kolonialisme en heeft daar hetzelfde effect opgeleverd.
    Nu wil men meer diversiteit binnen deze succesvolle samenlevingsmodellen introduceren, oftewel principes die in andere landen tot armoede onrecht en onveiligheid hebben geleid implementeren in de westerse samenlevingen.
    Dat kan volgens de wet van de communicerende vaten alleen maar ertoe leiden dat het “hier” steeds meer gaat lijken op “daar”. Het bekende socialistische principe wordt toegepast, als de universiteit te moeilijk is voor iedereen dan verlagen we gewoon het niveau. Het zelfde gaan we dus doen met de samenleving. Iedereen moet er zich thuis voelen dus maken we het hier zoals het elders ook is. Straks verschillen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam niets meer van de derde wereldsteden in de landen waar iedereen uit weg wil.
    Dat zal men in bepaalde kringen wel zien als een mooi resultaat van het gevoerde beleid. Het is dan voor lieden uit de achterbuurten van Afrika en Azië alsof ze nooit verhuisd zijn. En de autochtone Nederlanders? Ach, bij het offerfeest vraag je schapen toch ook niet wat ze van halal slachten vinden! En als je het wel vraagt dan stemmen ze toch weer gewoon D66 en Groen Links.