DE WERELD NU

Mankementen in het Openbaar Bestuur

Het blad Binnenlands Bestuur heeft vanzelfsprekend ook een website, die veel nieuws uit de kleinbestuurlijke wereld levert. Alhoewel, klein… de veranderingen van de afgelopen halve eeuw in de manier waarop Nederland wordt bestuurd hebben allerlei gevolgen soms zowel onverwacht als ongewenst zijn.

Een column op BB trok vanmorgen mijn aandacht, omdat het betoog sterk aansloot bij mijn eigen instincten op het gebied van schaalvergroting. In het bedrijfsleven – waaraan de ambtenarij zich zo graag spiegelt als het gaat om het optrekken van de eigen salarissen- is al vrij lang bekend dat schaalvergroting op het gebied van company governance niet bevorderlijk is voor slagkracht en bestuurbaarheid van een onderneming. U heeft er wellicht wel eens van gehoord, onder de term lean and mean.

Daarmee wordt bedoeld dat kleine organisaties beter in staat zijn snel en adequaat op veranderende omstandigheden te reageren. Grotere organisaties zijn logger, en worden daarom terecht vergeleken met supertankers, die al in Het Kanaal moeten gaan remmen als ze in Rotterdam willen aanleggen.

In de ambtelijke wereld wordt schaalvergroting verkocht als een ‘kwaliteitsimpuls. Gemeenlijk bedoelt men dat het voor de leiding begrijpelijker en overzichtelijker wordt – ook doordat de neiging om iedereen zijn eigen systemen te laten gebruiken daardoor automatisch vermindert. Maar wordt het gedane werk er ook beter door? Daarover valt te twisten – maar dat gebeurt te weinig. De reden dat dat te weinig gebeurt is ook kristalhelder: de democratische controle die er toe besluiten moet is zelden capabel, en laat zich ompraten met een beroep op de genoemde kwaliteitsimpuls. De gedachte – opnieuw – dat groter ook een versterking van efficiëntie in houdt leeft vooral bij onkundigen sterk. Dat de democratische controle daarmee sterk vermindert wordt te weinig beseft – of te laat.

Dat werkt naar twee kanten. Enerzijds wordt de formele democratische controle buiten spel gezet door de gedeelde verantwoordelijkheid van verschillende rijkseenheden die gezamenlijk een bepaalde taak zijn gaan uitvoeren. De controle daarop wordt uit de aard der zaak (te ingewikkeld om alle gemeenteraden bij stukjes en beetjes inspraak te geven) uitbesteed aan de verantwoordelijke bestuurders, die geacht worden hun democratische controleurs voldoende op de hoogte te houden. wat vanzelfsprekend nooit meer dan summier gebeurd: exit directe democratische controle.

Maar anderzijds wordt ook de indirecte democratische controle – die door die bestuurders en burgemeesters moet worden uitgeoefend – ondergraven doordat de taakuitoefening sterk specialistisch wordt. De controlerende bestuurders zijn daartoe maar zelden uitgerust, en hebben bovendien als nadeel dat zij collectieve controle moeten toepassen. De praktijk wijst uit dat die controle daarmee verzwakt, omdat in geval van kleine fouten die soms worden genegeerd, of dat het teveel tijd kost voldoende controlerende bestuurders er van te doordringen dat er iets mis gaat. Exit indirecte democratische controle.

Wat overblijft zijn intergemeentelijke organisaties die door ambtenaren worden geleid die nauwelijks nog verantwoording schuldig zijn aan de democratische organen die hen hebben ingesteld. Dat gaat goed als het goed gaat, maar als het fout gaat krijg je problemen die te laat worden gesignaleerd. De ellende rond de thuiszorg is een punt dat dat toont. Ook daar immers werd het management op zo’n grote afstand van het bestuur gezet, dat het verantwoordelijkheidsbesef van vrijwel alle betrokkenen verdampte. Met als extra onplezierig bijverschijnsel dáár weer van, dat men de eigen beloning opschroefde zonder dat iemand met kennis van zaken gedecideerd in greep.

De voortdurende concentratie van bestuurlijke instanties heeft nog een ander probleem: doordat zoveel belangen tegelijkertijd moeten worden gediend, heeft men de neiging te denken dat dat een mooi klusje is voor oud-politici. Intussen is een complete cursus honorum ontstaan, waarbij burgemeesters in steeds grotere aantallen worden gerekruteerd uit voormalige Kamerleden. Dat dat niet per sé de beste managers met kennis van zaken zijn laat zich raden. Hun kracht is op zijn best dat zij beter in staat zijn de democratische controle in de gemeenteraden te smoren met bezwerende woorden. Logischerwijs betekent dit ook, dat burgemeesters vooral uit de middenpartijen afkomstig zijn, waartoe in dit verband ook GroenLinks moet worden gerekend.

Het openbaar bestuur gaat er daarmee niet op vooruit.